ECLI:NL:RBROT:2023:2097

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
ROT 21/5276
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete voor overschrijding van de bezettingsgraad in een pluimveestal en de beoordeling van overmacht

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 14 maart 2023, wordt het beroep van eiser tegen een boete van € 1.500,- voor een overtreding van de Wet dieren beoordeeld. De boete werd opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vanwege een overschrijding van de toegestane bezettingsgraad in de pluimveestal. Eiser stelt dat de slachtplanning is verschoven door onvoorziene omstandigheden, maar heeft dit niet onderbouwd met bewijs van overmacht.

De rechtbank behandelt de zaak en concludeert dat eiser de bezettingsgraad in stal 1 op 17 oktober 2020 heeft overschreden, met een gemeten bezetting van 43,73 kg/m², terwijl het maximum 42 kg/m² is. Eiser betoogt dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor deze overschrijding, omdat de slacht van de kuikens door het slachthuis was uitgesteld vanwege problemen bij andere slachterijen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn beroep op overmacht te onderbouwen.

De rechtbank stelt vast dat de overschrijding van de bezettingsgraad niet gering is en dat het welzijn van de kuikens in het geding is. De rechtbank concludeert dat de minister terecht de boete heeft opgelegd en dat deze niet onevenredig is. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die aanleiding zouden geven tot matiging van de boete. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5276

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. W.R. Kamminga),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.F. Kabiri).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de boete van € 1.500,- voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 21 mei 2021 heeft verweerder de boete opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 2 september 2021 op het bezwaar van eiser heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 28 januari 2021 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). In dit rapport schrijft de toezichthouder dat hij een administratieve inspectie heeft ingesteld bij eisers bedrijf en dat hij daarbij heeft geconstateerd dat in stal 1 de bezettingsgraad bij het wegladen op 17 oktober 2020 hoger was dan het toegestane maximum van 42, kg/m². Uit Bijlage 1 bij het rapport volgt dat de bezetting toen 43,73 kg/m² was. Ook schrijft de toezichthouder dat hij bij stal 2 constateerde dat de bezettingsgraad bij het wegladen op 3 december 2020 hoger was dan 42 kg/m². Uit Bijlage 1 bij het rapport volgt dat de bezetting toen 43,27 kg/m² was.
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiser het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“De maximaal toegestane bezettingsdichtheid van stal 1 van 42 kg/m2 was overschreden.”
Volgens verweerder heeft eiser daarmee een overtreding begaan van artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.50, eerste lid en vierde lid, onder a, van het Besluit houders van dieren. Verweerder heeft eiser daarvoor een boete opgelegd van € 1.500,-. Dit is het standaardboetebedrag dat daarvoor geldt op grond van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiser betoogt dat haar geen verwijt treft. De planning was eerst dat alle kuikens op 15 oktober 2020 weg zouden gaan, maar de slacht van de kuikens van eiser is door het slachthuis doorgeschoven vanwege de slachtingen voor andere slachthuizen die in de problemen waren gekomen en zelfs failliet zijn gegaan. Dit waren abnormale en onvoorziene omstandigheden die vreemd zijn aan eiser en die zij niet kon voorkomen. Er was sprake van overmacht. Daarbij wijst eiser erop dat verweerder willekeurig handelt doordat ten aanzien van stal 2 wel overmacht is aangenomen, terwijl die situatie feitelijk niet anders was. Achteraf is de door eiser al aangehouden marge onvoldoende gebleken door een combinatie van corona, faillerende slachterijen en voorrang in slachtingen. Dit was voor eiser niet te voorzien. Verweerder had in al deze omstandigheden aanleiding moeten zien te volstaan met een waarschuwing, althans de boete te matigen. Bovendien moet de boete worden gematigd omdat tussen het opstellen van het rapport van bevindingen en het boetebesluit meer dan 13 weken zijn verstreken, aldus eiser.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet betwist dat hij de maximaal toegestane bezettingsdichtheid in stal 1 bij het wegladen op 17 oktober 2020 heeft overschreden. Voorop staat het uitgangspunt dat het verboden is om vleeskuikens te houden; dit volgt uit artikel 2.50 van het Besluit houders van dieren. Een uitzondering op dit verbod is mogelijk als een bepaalde bezettingsdichtheid niet wordt overschreden en aan andere voorwaarden wordt voldaan. Eiser hanteert een methode waarbij in een stal bij het opzetten met meer kuikens wordt gestart dan het geldend maximum voor de bezettingsdichtheid aan het einde van de mestronde (bij het wegladen) zou toelaten en waarbij tussentijds een deel van de kuikens al naar de slachterij wordt afgevoerd (uitladen) om zo het maximum toch niet te overschrijden. Dit is geen ongebruikelijke methode maar van eiser mag wel worden verwacht dat hij in de uitvoering ervoor zorgt dat de bezettingsgraad nimmer wordt overschreden. In dat kader mag ook van hem worden verlangd dat hij enige marge aanhoudt om te volle stallen te voorkomen. Eiser stelt wel een marge aan te houden maar die is in dit geval onvoldoende gebleken. Daarbij merkt de rechtbank op dat bij de kuikens in stal 2, die tegelijk met die van stal 1 zijn opgezet, de bezettingsgraad ook al op 15 oktober 2020 (de datum waarop de kuikens in stal 1 oorspronkelijk zouden worden geslacht) was overschreden. Eerst ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij een week van tevoren kuikens weegt en dan met het slachthuis een slachtdatum afspreekt, maar dat het voor hem niet ongebruikelijk is dat hij (als blijkt dat de kuikens harder groeien) in die laatste week nogmaals contact opneemt met het slachthuis en vraagt om de slacht naar voren te halen. Volgens eiser is dit eigenlijk altijd wel mogelijk, alleen in dit geval kon het niet. De rechtbank overweegt dat het dus inherent is aan de bedrijfsvoering van eiser dat hij bewust het risico neemt dat in de laatste week voor de geplande slacht nog wijzigingen moeten worden doorgevoerd om de maximaal toegestane bezettingsdichtheid niet te overschrijden, waarbij hij ook afhankelijk is van de derden (de slachterij). Weliswaar zijn unieke situaties denkbaar waarin sprake is van overmacht en het niet meer in de risicosfeer van eiser ligt als blijkt dat de kuikens niet tijdig of toch niet eerder dan gepland kunnen worden geslacht, maar dat is hier niet aannemelijk geworden. Eiser heeft op de zitting erkend dat van gewijzigde slachtplanningen door vogelgriep (zoals bij stal 2 het geval was) in dit geval nog geen sprake was. Wel zou volgens eiser de slachterij de planning hebben moeten aanpassen vanwege faillissementen van andere slachterijen, maar dit is door eiser in het geheel niet onderbouwd. Eiser heeft geen stuk overgelegd waaruit blijkt dat de slachterij de planning heeft aangepast (de overgelegde verklaring ziet alleen op de slacht van stal 2) en ook geen stukken overgelegd die de gestelde oorzaak onderbouwen. Evenmin is onderbouwd dat er geen mogelijkheid voor eiser zou zijn geweest om uit te wijken naar bijvoorbeeld een andere slachterij. Het is aan eiser om zijn beroep op overmacht te onderbouwen en naar het oordeel van de rechtbank heeft hij daartoe voldoende gelegenheid gehad.
6.2.
Eiser stelt wel terecht dat hij laat op de hoogte is gesteld van de constateringen. Op grond van artikel 5:51 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient verweerder binnen 13 weken na het rapport van bevindingen te beslissen over boeteoplegging. Die termijn is in dit geval met bijna 4 weken overschreden. De termijn van artikel 5:51, eerste lid, van de Awb is evenwel een termijn van orde (TK 2003-2004, 29701, nr. 3, p.150). Overschrijding ervan leidt als zodanig niet tot verval van de bevoegdheid om een boete op te leggen. Evenmin ziet de rechtbank in de overschrijding in dit geval reden om de boete te matigen, nu gesteld noch gebleken is dat eiser daardoor in zijn belangen of bewijspositie is geschaad.
6.3.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder eiser terecht verwijt dat hij de overtreding heeft begaan en bevoegd is daarvoor een boete op te leggen. In artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 1.2 en de bijbehorende bijlage van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren, is voor deze overtreding een standaardboete van € 1.500,- vastgesteld. De wetgever heeft dus reeds een afweging gemaakt welke boete bij deze overtreding evenredig moet worden geacht. De rechtbank vindt dit bedrag niet onevenredig. Het met de overtreden voorschriften gediende doel, het waarborgen van dierenwelzijn, staat voorop. Het gaat hier om een overschrijding van de bezettingsgraad met 1,73 kg/m²; dat vindt de rechtbank niet gering. Door deze te hoge bezettingsdichtheid is het welzijn van de kuikens in de stal aangetast. Daarbij verwijst de rechtbank ook naar wat hiervoor is overwogen over de keuzes die eiser in zijn bedrijfsvoering heeft gemaakt. Verder heeft eiser geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de boete had moeten worden gematigd. Ook de rechtbank is daarvan niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is dus ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.