Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[naam verdachte],
Standpunten
Beoordeling
Beslissing
met onmiddellijke ingangonder de volgende voorwaarden:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de officier van justitie tegen de beslissing van de rechter-commissaris van de rechtbank Rotterdam, die op 22 februari 2023 de inbewaringstelling van een minderjarige verdachte had afgewezen. De verdachte, geboren in 2006, werd op 5 februari 2023 aangehouden op een haventerrein in Antwerpen, waar hij vermoedelijk betrokken was bij het uithalen van verdovende middelen. De rechtbank heeft de zaak op 8 maart 2023 behandeld, waarbij de officier van justitie, de verdachte, zijn advocaat en zijn moeder aanwezig waren.
De officier van justitie betoogde dat de rechter-commissaris ten onrechte had geoordeeld dat er geen sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, en dat de bijzondere positie van minderjarigen niet voldoende was meegewogen. De advocaat van de verdachte pleitte voor afwijzing van het beroep, verwijzend naar eerdere arresten van het hof Den Haag die relevant zijn voor first offenders.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een kwetsbare positie bevond en dat de beslissing van de rechter-commissaris niet in stand kon blijven. De rechtbank verklaarde het beroep van de officier van justitie gegrond, vernietigde de beslissing van de rechter-commissaris en wees de inbewaringstelling toe voor de duur van 14 dagen, onder strikte voorwaarden. De rechtbank benadrukte het belang van het beschermen van minderjarige verdachten tegen criminele invloeden en het voorkomen van herhaling van strafbare feiten.