ECLI:NL:RBROT:2023:2073

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
10-045664-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inbewaringstelling van minderjarige verdachte in verband met strafbare feiten op besloten haventerrein

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de officier van justitie tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 8 maart 2023, die de inbewaringstelling van een minderjarige verdachte had afgewezen. De verdachte, geboren in 2005, was aangehouden op een besloten haventerrein in Antwerpen en werd verdacht van het zich bevinden op een terrein waar het strafbaar is om zonder toestemming te zijn. De rechtbank heeft de zaak behandeld in de raadkamer en vastgesteld dat het hoger beroep tijdig was ingesteld. De officier van justitie voerde aan dat de bijzondere positie van minderjarigen niet was meegewogen in de beslissing van de rechter-commissaris, en dat de verdachte niet gelijkgesteld kan worden aan volwassen verdachten. De advocaat van de verdachte betoogde dat de beslissing van de rechter-commissaris in lijn was met eerdere arresten van het hof Den Haag, waarin werd gesteld dat bij first offenders een taakstraf voldoende kan zijn.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een kwetsbare positie bevond en dat het beleid van het openbaar ministerie om minderjarige verdachten in beeld te houden noodzakelijk is. De rechtbank vernietigde de beslissing van de rechter-commissaris en verklaarde het beroep van de officier van justitie gegrond. De rechtbank legde voorwaarden op voor de schorsing van de voorlopige hechtenis, waaronder het verbod om contact op te nemen met de medeverdachte en het zich niet bevinden op besloten haventerreinen. De beslissing is genomen in de raadkamer op 8 maart 2023 door de kinderrechters.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK ROTTERDAM

Strafrecht, team jeugd Zittingsplaats Rotterdam parketnummer : 10-045664-23
beslissing op het hoger beroep van de officier van justitie tegen de beslissing van de rechter-commissaris van de raadkamer d.d. 08 maart 2023
in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,geboren op [geboortedatum 1] 2005 te [geboorteplaats] , inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres] . Raadsvrouw mr. M. Nentjes.
Procedure
Op 27 februari 2023 is ontvangen het hoger beroep van de officier van justitie tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 22 februari 2023, inhoudende de afwijzing van de vordering tot inbewaringstelling.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het procesdossier, waaronder de bestreden beschikking van de rechter-commissaris van 22 februari 2023 en de appelmemorie van de officier van justitie van 2 maart 2023.
Bij beschikking van 22 februari 2023 heeft de rechter-commissaris de inbewaringstelling van de verdachte afgewezen, omdat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Hierbij heeft de rechter­ commissaris overwogen dat de verdachte niet eerder is veroordeeld (first offender is).
De behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden in de raadkamer van 8 maart 2023. Gehoord is de officier van justitie, de verdachte, zijn advocaat en de moeder van de verdachte.
De rechtbank stelt vast dat het hoger beroep tijdig is ingesteld, zodat de officier van justitie in zijn beroep kan worden ontvangen.

Standpunten

De officier van justitie heeft - kort gezegd - naar voren gebracht dat van een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, Sv geen sprake is, omdat hierbij geen rekening is gehouden met de bijzondere positie van minderjarigen in zaken als dezen, waarbij het gaat om het zich bevinden op een besloten haventerrein dat is strafbaar gesteld in artikel i 38aa van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De officier van justitie stelt hierbij dat minderjarige verdachten in dit soort zaken niet gelijk moeten worden gesteld met volwassen verdachten en dat het oordeel van het hof Den Haag in haar arresten van 3 juni 2022 (ondermeer
De advocaat van de verdachte heeft gesteld dat in het algemeen het door het openbaar ministerie gevoerde beleid bij minderjarige verdachten in zaken waarbij sprake is van een verdenking als bedoeld in artikel 138aa Sr te begrijpen is, maar dat in dit geval rekening moet worden gehouden met de arresten van het hof Den Haag van 3 juni 2022. Het hof heeft daarin onder meer geoordeeld dat bij first offenders voor dit delict ook een taakstraf voldoende afschrikkend werkt. Het was ook niet de bedoeling van de verdachte om naar Antwerpen te gaan. De verdachte had ingestemd om tassen uit het water te halen in de buurt van Rotterdam. Daarmee kon hij geld verdienen. Toen de verdachte onderweg doorhad dat hij naar de haven van Antwerpen werd gebracht, heeft hij te kennen gegeven dat hij dat niet wilde. Hij moest echter toch mee.
De advocaat stelt dat het beroep van de officier van justitie ongegrond moet worden verklaard.

Beoordeling

Het gaat in deze zaak om een verdenking van het zich bevinden op een besloten bedrijventerrein in het havengebied van Antwerpen. Op 5 februari 2023 is de verdachte aangehouden door de Scheepvaartpolitie Antwerpen en bij beschikking van de jeugdrechter te Antwerpen van 6 februari 2023 in voorlopige hechtenis gesteld en gehouden tot en met 20 februari 2023.
Bij beschikking van 20 februari 2023 heeft de rechter-commissaris van de rechtbank Rotterdam een Europees aanhoudingsbevel afgegeven, waarna de verdachte is overgedragen aan de Nederlandse politie (landelijke eenheid), in Nederland is aangehouden en in verzekering is gesteld.
Het zich zonder toestemming van de rechthebbende bevinden op een besloten terrein in (onder meer) een haven is strafbaar gesteld in artikel 138aa Sr. Uit de Memorie van Toelichting bij dit artikel (Kamerstukken II 2019/20, 35564, 3) volgt dat het strafbaar stellen van het wederrechtelijk verblijven op een in een haven, luchthaven of spoorwegemplacement gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen onderdeel uitmaakt van een pakket maatregelen waarmee wordt beoogd ondermijnende criminaliteit te bestrijden, in het bijzonder de 'illegale drugsindustrie'. De wetgever heeft met de invoering van dit artikel in het Wetboek van Strafrecht willen bewerkstelligen dat de problematiek van zogeheten 'uithalers', personen die haventerreinen binnendringen en containers openen om de aldaar verborgen verdovende middelen weg te nemen, aangepakt kan worden.
De verdachte bevond zich in de nacht van 4 op 5 februari 2023 op een haventerrein in Antwerpen. Gezien de omstandigheden waaronder en de goederen waarmee de verdachte (met medeverdachte) is aangetroffen, is zeer aannemelijk dat de verdachte verdovende
middelen uit containers moest halen (en dus zou fungeren als een hierboven omschreven 'uithaler'). Een organisatie die uithalers ronselt zal deze niet snel loslaten en zal hen opnieuw kunnen benaderen en verplichten via dwang en bedreiging dit soort feiten te blijven plegen. Dit geldt te meer nu het gaat om een minderjarige verdachte die over het
algemeen meer kwetsbaar is voor beïnvloeding. Dat de verdachte heeft verklaard dat hij zich niet meer leent om mee te doen aan dit soort feiten, doet hier niet aan af, omdat hij onder dwang of bedreiging hier mogelijk geen weerstand aan kan bieden.
Met de door verdachte beoogde rol (van uithaler) werkt de verdachte mee aan de instandhouding van de (internationale) handel van verdovende middelen, vaak harddrugs. Deze zijn, zoals algemeen bekend, schadelijk voor de gezondheid van personen. Gelet hierop acht de rechtbank het herhalingsgevaar van toepassing.
Uit het procesdossier volgt dat eveneens sprake is van ernstige bezwaren als bedoeld in artikel 67, derde lid, Sv.
Anders dan de rechter-commissaris oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, Sv. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Het door de officier van justitie in zijn appelmemorie geschetste beleid komt er op neer dat er naar wordt gestreefd minderjarige verdachten in beeld te krijgen en (voor enige tijd) te houden. Minderjarige verdachten die in het buitenland (meestal België) worden aangehouden en daar in voorlopige hechtenis worden gehouden, worden in overleg met de Belgische justitie, door het openbaar ministerie naar Nederland gehaald om hen hier niet zozeer nog langer in voorlopige hechtenis te houden, maar om met schorsingsvoorwaarden te trachten enig zicht op deze verdachten te houden en hen te behoeden voor herhaling.
Dat de problematiek van het ronselen van minderjarigen voor criminele activiteiten reëel is in (onder meer) Rotterdam, is door de verdediging niet bestreden en blijkt bijvoorbeeld ook uit een nieuwsbericht van de NOS van begin maart 2023
Het door het openbaar ministerie gevoerde beleid in dit soort zaken acht de rechtbank begrijpelijk en noodzakelijk. Dit beleid past binnen de doelstellingen van het jeugdstrafrecht en is ook eerder toegepast en geaccordeerd door beslissingen van de rechter-commissaris en de raadkamer.
Alles overziende is de rechtbank dan ook van oordeel dat een minderjarige verdachte die verkeert in een feitelijke situatie zoals in deze zaak zich in een veel kwetsbaardere positie bevindt dan een volwassen verdachte. Een minderjarige verdachte is niet vergelijkbaar met een volwassen verdachte in een dergelijke situatie, omdat een minderjarige in het algemeen veel minder bestand is tegen beïnvloeding. Het is dan van belang om een minderjarige verdachte uit die sfeer van beïnvloeding te halen en te trachten om hem daartegen weerbaarder te maken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat als het gaat om een beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, Sv bij minderjarigen die niet eerder zijn veroordeeld en die worden verdacht van overtreding van artikel 138aa Sr de arresten van het Hof Den Haag van 3 juni 2022 niet zonder meer kunnen worden gevolgd.
Op grond van dat wat hiervoor is overwogen, concludeert de rechtbank dat het beroep van de officier van justitie gegrond moet worden verklaard en dat de beslissing van de rechter­ commissaris niet in stand kan blijven.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt de beslissing van de rechter-commissaris; wijst de inbewaringstelling toe voor de duur van 14 dagen;
schorst de voorlopige hechtenis
met onmiddellijke ingangonder de volgende voorwaarden:
1. De verdachte zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis onttrekken, indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen.
2. Indien de verdachte wegens het feit waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, zal de verdachte zich niet onttrekken aan de tenuitvoerlegging daarvan.
3. De verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of zal een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden.
4. De verdachte zal zich niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
5. De verdachte zal verschijnen op iedere oproep van politie en justitie.
6. De verdachte zal bij wijziging van zijn adres het nieuwe adres schriftelijk doorgeven aan de officier van justitie.
7. De verdachte zal bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak op de terechtzitting aanwezig zijn.
8. De verdachte zal zich houden aan de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond.
9. De verdachte zal naar school (en stage) gaan volgens rooster en zal zich houden aan de regels en afspraken van school (en stage).
10. De verdachte zal zich inspannen een zinvolle vrijetijdsbesteding te hebben en te behouden, zoals sport en/of een bijbaan.
11. De verdachte zal op geen enkele wijze - direct of indirect - contact opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachte [naam medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 2] 2006, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht en voor de maximale duur van 6 maanden.
12. De verdachte zal zich niet bevinden op besloten haventerreinen voor (container)opslàg en distributie van Rotterdam (zoals Maashaven en Maasvlakte) of Vlissingen.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 8 maart 2023 door: mr. W.M. Stolk, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. J.A.H.M. Janssen en A. Verweij, kinderrechters, in tegenwoordigheid van A. Cvetkovic, griffier.
voor executie,
de officier van justitie.