ECLI:NL:RBROT:2023:2054

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
10/171057-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor eendaadse samenloop van art. 6 en art. 5 Wegenverkeerswet 1994 na verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1978, die betrokken was bij een verkeersongeval op 4 juni 2020 te Gorinchem. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het creëren van gevaar op de weg door onvoorzichtig en onoplettend te rijden, terwijl hij zijn mobiele telefoon gebruikte. Dit leidde tot een aanrijding met stilstaande voertuigen, waarbij één inzittende, [slachtoffer01], zwaar lichamelijk letsel opliep, te weten hersenletsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos had gehandeld door met een snelheid van ten minste 67 kilometer per uur te rijden, terwijl de maximumsnelheid 50 kilometer per uur was. De verdachte kreeg een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke rijontzegging van één jaar, met een proeftijd van twee jaren. Voor de overtreding van artikel 5 WVW werd volstaan met een schuldigverklaring zonder straf of maatregel. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de impact van de straf op zijn werk en gezin.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/171057-21
Datum uitspraak: 23 februari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1978,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. S. Visser, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 februari 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. X.C. van Balen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte voor het onder 1 primair ten laste gelegde tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
  • veroordeling van de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De onder 1 primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) kan wettig en overtuigend worden bewezen. De aanrijding is aan de schuld van de verdachte te wijten en daarbij is sprake van de zwaarste gradatie van schuld, namelijk roekeloosheid als bedoeld in artikel 175 lid 2 WVW. Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een aantal van de in artikel 5a WVW niet limitatief genoemde gedragingen, te weten het versturen van berichten op een (al dan niet door hem vastgehouden) mobiele telefoon en zich niet houden aan de op de matrixborden aangegeven afwijkende maximumsnelheid. De verdachte heeft dus meerdere voor de verkeersveiligheid belangrijke verkeersregels geschonden en gelet daarop is sprake geweest van ernstig verkeersgevaarlijk gedrag.
Bij het ongeval heeft het slachtoffer [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft bekend dat hij al rijdend zijn mobiele telefoon heeft gebruikt en bezig is geweest met berichten met betrekking tot een bod op een marktplaatsadvertentie. Hij heeft daarbij echter zijn telefoon niet los in de hand gehad, maar in een magneethouder op zijn dashboard naast zijn stuur. Hij heeft er geen herinnering aan dat hij zijn telefoon ook kort voor het tijdstip van de aanrijding nog heeft gebruikt. In zijn beleving heeft hij dat alleen op de A27 gedaan en niet meer na het knooppunt, dus niet op de A15 waar het ongeluk heeft plaatsgevonden. Indien niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de applicatie marktplaats kort voor het ongeval heeft geactiveerd, dient hij van het onder 1 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Enkel het rijden met een snelheid van 67 kilometer per uur waar 50 kilometer per uur is toegestaan is niet voldoende om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW te komen.
Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt van artikel 6 WVW, dient het geheel van gedragingen van de verdachte, dat heeft geleid tot het verkeersongeval, te worden gekwalificeerd als
aanmerkelijkeonoplettendheid. Het daarbij toegebrachte letsel bij het slachtoffer [slachtoffer01] betreft letsel waaruit verhindering van de uitoefening van zijn werk is gevolgd.
4.1.3.
Beoordeling
Is er schuld van de verdachte in de zin van artikel 6 WVW?
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat sprake is van schuld kan niet zonder meer uit de ernst van de gevolgen van een ongeval worden afgeleid. Ook behoeft een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer nog geen schuld op te leveren. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Om een aanmerkelijke, dan wel een sterkere mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vast te kunnen stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle vaststaande feiten en omstandigheden van het geval.
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in het dossier als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en zullen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De verdachte is op 4 juni 2020 omstreeks 17.00 uur betrokken geweest bij een verkeersongeval op de Rijksweg A-15 N links te Gorinchem. Hij was met de door hem bestuurde bestelbus van zijn werk (een Ford) vanaf de Rijksweg A-27 via de verbindingsweg A-27 S naar de Rijksweg A-15 N links gereden. Voor hem reed het slachtoffer [slachtoffer01] in een Toyota en daarvoor het slachtoffer [slachtoffer02] in een Chevrolet. Voor [slachtoffer02] reed getuige [getuige01] in een vrachtauto. [getuige01] moest remmen en stoppen voor langzaam rijdend verkeer voor hem. [slachtoffer02] en [slachtoffer01] hadden ook geremd en waren al nagenoeg tot stilstand gekomen. De verdachte heeft de remmende en stilstaande auto’s voor hem te laat opgemerkt en kon zijn voertuig niet tijdig tot stilstand brengen. De Ford botste daarop met de voorzijde tegen de achterzijde van de Toyota. Door de botsing kreeg de Toyota een voorwaartse versnelling en deze auto botste daardoor met de rechter voorzijde tegen de linker achterzijde van de Chevrolet en vervolgens tegen de achterzijde van de vrachtauto. De Toyota kwam aan de linkerzijde tegen de middengeleiderail tot stilstand. De Ford is, na de botsing met de Toyota, in botsing gekomen met de Chevrolet.
Vast staat ook dat zich boven de rijstroken van A-15 N links en de verbindingsweg A-27 S, voorafgaand aan de plaats van het ongeval, meerdere portalen met elektronische signaleringsborden (matrixborden) bevonden. Dit betrof rijstrooksignalering, waarbij boven elke rijstrook een bord hing. Daarmee worden bestuurders die gebruik maken van deze wegen gewaarschuwd voor filevorming en/of stremmingen dan wel wegwerkzaamheden. Op het moment dat de verdachte daar kwam aanrijden was er rijstrooksignalering in werking. Op de matrixborden op een portaal boven de verbindingsweg A-27 S, op een afstand van ongeveer 670 meter voor de plaats van het ongeval, werd een maximale toegestane snelheid van 70 kilometer per uur aangegeven. Op een portaal boven de A-15 N links hingen op ongeveer 185 meter voor de plaats van het ongeval matrixborden die een maximale toegestane snelheid van 50 kilometer per uur aangaven.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zijn snelheid niet heeft aangepast aan de maximumsnelheid van 50 kilometer per uur op de laatstgenoemde matrixborden op de A-15 N en dus kort voor het ongeval heeft gereden met een te hoge snelheid. De verdachte heeft verklaard dat hij deze matrixborden niet heeft gezien en dat hij, nadat hij uit de bocht kwam, ongeveer 70 kilometer per uur reed. Hij heeft verder verklaard dat hij kort voor het ongeval naar de linker rijstrook wilde gaan, toen pas zag dat er file stond, daarvan schrok en toen vol heeft geremd. De verkeersongevallenanalyse heeft geconcludeerd dat de snelheid waarmee de verdachte kort voor het ongeval heeft gereden, gezien de versnelling die de Toyota kreeg door de botsing, tenminste 67 kilometer per uur is geweest.
Mede gelet op voornoemde verklaring van de verdachte, kan in ieder geval worden vastgesteld dat de verdachte met een hogere snelheid heeft gereden dan op de matrixborden was aangegeven en gezien de verkeerssituatie passend en geboden was. Ook staat vast dat hij zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was, en dat hij niet tijdig heeft geremd.
Vast staat ook dat de verdachte voorafgaand aan het ongeval al rijdend geruime tijd bezig is geweest met de bediening van zijn mobiele telefoon. Hij had een bod uitgebracht op Marktplaats en over het betreffende product zijn over en weer berichten gestuurd. Dat blijkt uit onderzoek aan zijn telefoon en de verdachte heeft dit ook bevestigd.
Niet bewezen is dat hij daarbij zijn telefoon in de hand heeft gehouden. De verdachte heeft verklaard dat zijn telefoon in een magneethouder op zijn dashboard naast zijn stuur zat. Uit het dossier volgt niet dat dit niet het geval was. Maar ook dan leidt telefoongebruik zoals hiervoor beschreven de aandacht van de bestuurder af.
Ook kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte nog berichten heeft gestuurd op de A15 of dat hij dat alleen op de (verbindingsweg) A27 (S) heeft gedaan.
Op basis van de bewijsmiddelen (o.a. het onderzoek aan zijn telefoon en de verklaring van de verdachte) staat wel vast dat hij kort voorafgaand aan het ongeval, terwijl hij met aanzienlijke snelheid reed, minutenlang bezig is geweest met de bediening van zijn telefoon (het versturen van berichten) en zich daardoor kennelijk heeft laten afleiden. Daardoor heeft hij zijn aandacht niet of niet voordurend op de weg voor hem gehouden, hetgeen ook mede volgt uit zijn verklaring dat hij de matrixborden niet gezien heeft en de file voor hem te laat heeft opgemerkt.
Gelet op het voorgaande is het door de verdachte veroorzaakte verkeersongeval aan zijn schuld als bedoeld in artikel 6 WVW te wijten.
Schuldgradatie
Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties, -van licht naar zwaar- opklimmend van aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend tot roekeloos. Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik ervan in de rechtspraak willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. In artikel 5a WVW is - kort gezegd - strafbaar gesteld het zich opzettelijk in het verkeer zodanig gedragen dat de verkeersregels in die mate worden geschonden dat daarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen is te duchten. De rechtbank moet beoordelen of de verkeersgedragingen van de verdachte een veroordeling op grond van artikel 5a WVW zouden opleveren.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor beschreven gedragingen, respectievelijk verkeersovertredingen van de verdachte, als geheel naar hun aard en ernst niet zijn te kwalificeren als roekeloos. Het betrof geen ernstig verkeersgevaarlijk (opzettelijk) gedrag in de zin van artikel 5a WVW. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat het gebruik van een in een houder bevestigde mobiele telefoon op zichzelf niet als verkeerovertreding als bedoeld in artikel 5a WVW is aan te merken.
Deze gedragingen/verkeersovertredingen van de verdachte zijn naar hun aard en ernst wel zodanig dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte
zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaamheeft gereden.
Zwaar lichamelijk letsel?
Het slachtoffer [slachtoffer01] heeft als gevolg van de aanrijding hersenletsel opgelopen.
Dit moet naar algemeen spraakgebruik aangemerkt worden als zwaar lichamelijk letsel. Het betreft ernstig letsel en dit had meerdere cognitieve stoornissen (stoornissen in het waarnemen, denken, taal, bewustzijn, geheugen, aandacht en concentratie) tot gevolg. Gelet daarop was sprake van een lange genezingsduur en een langdurige revalidatie. Ook in 2023 kampt het slachtoffer nog met overgevoeligheid voor prikkels en met vermoeidheid, en er bestaat dan ook een kans dat hij levenslang hinder van dit letsel ondervindt.
De rechtbank acht gelet hierop bewezen dat als gevolg van de ernstige schuld van de verdachte aan het verkeersongeval bij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.
4.1.4.
Conclusie
Het onder 1 primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit, het creëren van een gevaarzettende situatie als bedoeld in artikel 5 WVW, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van feit 1 ook dit feit wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair.
hij op 4 juni 2020 te Gorinchem als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam te rijden op de Rijksweg A-15 links, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl er ter plaatse sprake was van een file en/of langzaam rijdend verkeer en terwijl matrixborden een afwijkende maximumsnelheid aangaven van 50 kilometer per uur,
- heeft gereden met een veel hogere snelheid dan gezien de verkeerssituatie passend en geboden was, en
- geruime tijd bezig is geweest met de bediening van zijn mobiele telefoon en
- daarbij/daardoor zijn aandacht niet of niet voortdurend op de weg voor hem heeft gehouden en
- niet tijdig heeft opgemerkt dat vóór hem het verkeer langzaam rijdend was geworden en/of zich een file had gevormd en
- daarbij zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, zijn motorvoertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was en
- niet tijdig heeft geremd en
- tegen een of meer stilstaande en/of langzaam rijdende personenauto's is gebotst en/of aangereden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer01] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten hersenletsel, werd toegebracht;
2.
hij op 4 juni 2020 te Gorinchem als bestuurder van een voertuig (bestelauto), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A15 links,
terwijl er ter plaatse sprake was van een file en/of langzaam rijdend verkeer en terwijl matrixborden een afwijkende maximumsnelheid aangaven van 50 kilometer per uur,
- heeft gereden met een veel hogere snelheid dan gezien de verkeerssituatie passend en/of geboden was, en
- geruime tijd bezig is geweest met de bediening van zijn mobiele telefoon en
- daarbij/daardoor zijn aandacht niet of niet voortdurend op de weg voor hem heeft gehouden en
- niet tijdig heeft opgemerkt dat vóór hem het verkeer langzaam rijdend was geworden en/of zich een file had gevormd en
- daarbij zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, zijn motorvoertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was en
- niet tijdig heeft geremd en
- tegen een of meer stilstaande en/of langzaam rijdende personenauto's, waarin zich onder andere [slachtoffer02] bevond, is gebotst en/of aangereden,
en waardoor die [slachtoffer02] gewond is geraakt,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten 1 primair en 2 leveren op:
eendaadse samenloop van:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
en
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft gevaar op de weg gecreëerd en een verkeersongeval veroorzaakt door zich zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam te gedragen in het verkeer. Hij heeft zich minutenlang met zijn telefoon bezig gehouden en berichten verstuurd, terwijl hij met aanzienlijke snelheid over de snelweg reed. Ook heeft hij zijn snelheid niet aangepast naar de op de matrixborden aangeven maximumsnelheid en de snelheid die nodig was om tijdig voor de voor hem stilstaande of langzaam rijdende auto’s tot stilstand te kunnen komen. Daardoor is hij met deze auto’s in botsing gekomen. Het slachtoffer [slachtoffer01] heeft als gevolg van het verkeersongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Er is sprake van een lange weg van herstel. Uit de door de officier van justitie voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring van het slachtoffer en de overgelegde brief van zijn huisarts blijkt dat het inmiddels beter gaat, maar hij nog steeds kampt met restklachten. Ook komt uit zijn verklaring naar voren dat hij pas na 1,5 jaar volledig aan het werk kon, waarbij zijn werk werd aangepast aan zijn mogelijkheden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank neemt verder het volgende in aanmerking. De verdachte heeft zich na het ongeval direct bekommerd om de slachtoffers. Hij heeft ook zijn excuses aangeboden en medeleven betuigd aan het slachtoffer [slachtoffer02] , zowel in het contact direct na het ongeval als ter zitting. Hij heeft ook contact willen opnemen met het slachtoffer [slachtoffer01] . De rechtbank ziet dat de verdachte het er moeilijk mee heeft dat hij dit ongeval en de gevolgen ervan heeft veroorzaakt. Hij is schuldbewust en heeft het inzicht getoond dat zijn handelen (onder meer het telefoongebruik) verkeerd en gevaarlijk was.
Uit hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht en uit de overgelegde brief van zijn werkgever, volgt ook dat hij voor zijn werk afhankelijk is van zijn rijbewijs en dat hij in het geval van oplegging van een onvoorwaardelijke rijontzegging zijn baan zal verliezen. De rechtbank weegt ook mee hij al meer dan twintig jaar zijn rijbewijs heeft en lang en veelvuldig op de weg zit (onder andere voor zijn werk), maar geen enkele documentatie (strafblad) heeft. Verder is naar voren gebracht dat sprake is van forse zorgen in het gezin, waarbij van praktisch belang is dat de verdachte over een rijbewijs beschikt.
7.4.
Overschrijding redelijke termijn
Daarnaast wordt in aanmerking genomen dat in deze zaak sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Zijn eerste verhoor als verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 4 juni 2020 voor het eerst als verdachte bij de politie verhoord. Op deze datum is de redelijke termijn dan ook aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden die deze termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen.
Tussen genoemde datum en de datum van het eindvonnis ligt een periode van twee jaar en acht maanden. Omdat in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van acht maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, is dit gecompenseerd door vermindering van de op te leggen straf.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Ten aanzien van feit 1
Gelet op de ernst van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit zijn een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats. Daarbij is gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken eerder zijn opgelegd en is verder gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting. Hierin is voor overtreding van artikel 6 WVW waarbij sprake is van ernstige schuld en zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, een taakstraf van 160 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar als uitgangspunt opgenomen. De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de genoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de afhankelijkheid van zijn rijbewijs voor zijn werk en zijn gezin, en met de overschrijding van de redelijke termijn. Ook lijkt het bewezenverklaarde, gelet op zijn blanco documentatie een eenmalig incident te zijn.
Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank reden om de rijontzegging -anders dan door de officier van justitie is geëist- geheel voorwaardelijk op te leggen, met daarnaast een iets zwaardere taakstraf dan in de oriëntatiepunten genoemd.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 200 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
Ten aanzien van feit 2
Omdat sprake is van eendaadse samenloop tussen beiden feiten en er al een straf wordt opgelegd voor het onder 1 primair bewezenverklaarde feit, wordt geen aparte straf opgelegd voor de onder 2 bewezen verklaarde overtreding, maar wordt ten aanzien daarvan volstaan met schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 6, 175, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte
ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde feittot een taakstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
1 (één) jaar;
bepaalt dat deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzijde rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken.
bepaalt dat ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. M.J.M. van Beckhoven en L. Stevens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 4 juni 2020 te Gorinchem als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig ((bestel)auto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de ten dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de Rijksweg A-15 links, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl er ter plaatse sprake was van een file en/of langzaam rijdend verkeer en/of terwijl (een) matrixbord(en) een afwijkende maximumsnelheid aangaf/aangaven van 50 kilometer per uur,
- heeft gereden met een snelheid van tenminste 67 kilometer per uur, in elk geval een veel hogere snelheid dan gezien de verkeerssituatie passend en/of geboden was, en/of
- ( daarbij) geruime tijd bezig is geweest met de bediening van zijn mobiele telefoon en/of
- daarbij/daardoor zijn aandacht niet of niet voortdurend op de weg voor hem heeft gehouden en/of
- niet of niet tijdig heeft opgemerkt dat vóór hem het verkeer langzaam rijdend was geworden en/of zich een file had gevormd en/of
- ( daarbij) zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, zijn motorvoertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was en/of
- niet of niet tijdig heeft geremd en/of
- tegen een of meer stilstaande en/of langzaam rijdende personenauto's is gebotst en/of aangereden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer01] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten hersenletsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 juni 2020 te Gorinchem als bestuurder van een voertuig ((bestel)auto), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A15 links, terwijl er ter plaatse sprake was van een file en/of langzaam rijdend verkeer en/of terwijl (een) matrixbord(en) een afwijkende maximumsnelheid aangaf/aangaven van 50 kilometer per uur,
- heeft gereden met een snelheid van tenminste 67 kilometer per uur, in elk geval een veel hogere snelheid dan gezien de verkeerssituatie passend en/of geboden was, en/of
- ( daarbij) geruime tijd bezig is geweest met de bediening van zijn mobiele telefoon en/of
- daarbij/daardoor zijn aandacht niet of niet voortdurend op de weg voor hem heeft gehouden en/of
- niet of niet tijdig heeft opgemerkt dat vóór hem het verkeer langzaam rijdend was geworden en/of zich een file had gevormd en/of
- ( daarbij) zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, zijn motorvoertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was en/of
- niet of niet tijdig heeft geremd en/of
- tegen een of meer stilstaande en/of langzaam rijdende personenauto's, waarin zich onder andere [slachtoffer01] bevond, is gebotst en/of aangereden,
en/of waardoor die [slachtoffer01] gewond is geraakt,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)
2
hij op of omstreeks 4 juni 2020 te Gorinchem als bestuurder van een voertuig ((bestel)auto), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A15 links,
terwijl er ter plaatse sprake was van een file en/of langzaam rijdend verkeer en/of terwijl (een) matrixbord(en) een afwijkende maximumsnelheid aangaf/aangaven van 50 kilometer per uur,
- heeft gereden met een snelheid van tenminste 67 kilometer per uur, in elk geval een veel hogere snelheid dan gezien de verkeerssituatie passend en/of geboden was, en/of
- ( daarbij) geruime tijd bezig is geweest met de bediening van zijn mobiele telefoon en/of
- daarbij/daardoor zijn aandacht niet of niet voortdurend op de weg voor hem heeft gehouden en/of
- niet of niet tijdig heeft opgemerkt dat vóór hem het verkeer langzaam rijdend was geworden en/of zich een file had gevormd en/of
- ( daarbij) zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, zijn motorvoertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was en/of
- niet of niet tijdig heeft geremd en/of
- tegen een of meer stilstaande en/of langzaam rijdende personenauto's, waarin zich onder andere [slachtoffer02] bevond, is gebotst en/of aangereden,
en/of waardoor die [slachtoffer02] gewond is geraakt,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)