ECLI:NL:RBROT:2023:2053

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
10/014698-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag

Op 9 februari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 maart 2020 in Rotterdam een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, geboren in 1992, reed met haar personenauto over de Rochussenstraat en naderde een voetgangersoversteekplaats zonder de overstekende voetganger op te merken. Ondanks dat zij de maximumsnelheid van 50 km/u niet overschreed, heeft zij zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen door niet tijdig te remmen of haar snelheid te minderen. Hierdoor heeft zij een voetganger aangereden, die zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een bovenarmsbreuk en een elleboogsfractuur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat haar rijgedrag de oorzaak was van het ongeval. De officier van justitie had een taakstraf van 120 uren geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 80 uren op, evenals een voorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar verantwoordelijkheden als alleenstaande moeder en haar werk en opleiding. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voorzichtigheid in het verkeer, vooral bij voetgangersoversteekplaatsen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/014698-21
Datum uitspraak: 9 februari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1992,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. R. van den Boogert, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 februari 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. X.C. van Balen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De ten laste gelegde feitelijke gedragingen van de verdachte, die tot het verkeersongeval hebben geleid, zijn door de verdachte bekend. Niet kan worden vastgesteld dat zij hierbij te hard heeft gereden, waardoor het (gelet op de rechtspraak op dit punt) juridisch dient te worden gekwalificeerd als overtreding van artikel 5 Wegenverkeerwet 1994 (hierna: WVW) en niet als overtreding van artikel 6 WVW. De verdachte voelt zich echter verantwoordelijk voor haar rijgedrag en refereert zich met betrekking tot de kwalificatie aan het oordeel van de rechtbank.
4.1.2.
Beoordeling
Is er schuld van de verdachte in de zin van artikel 6 WVW?
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat sprake is van schuld kan niet zonder meer uit de ernst van de gevolgen van een ongeval worden afgeleid. Ook behoeft een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer nog geen schuld op te leveren. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Om een aanmerkelijke, dan wel een sterkere mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vast te kunnen stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle vaststaande feiten en omstandigheden van het geval.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte, stelt de rechtbank het volgende vast.
De verdachte heeft op 29 maart 2020 in Rotterdam een verkeersongeval veroorzaakt. Zij kwam met haar personenauto aanrijden over de Rochussenstraat en naderde de kruising met de Claes de Vrieselaan, waar een voetgangersoversteekplaats is gelegen. Dit betreft een voetgangersoversteekplaats (zebrapad) waarbij geen verkeerslichten staan en voetgangers dus direct over kunnen steken. Bestuurders van voertuigen die deze voetgangersoversteekplaats naderen, dienen de hier overstekende voetgangers voorrang te verlenen. Dit is met een verkeersbord aangegeven (het verkeersbord L2 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990). De verdachte was bekend met deze verkeerssituatie, omdat zij hier vaker reed. De verdachte wisselde van de rechter- naar de linker rijstrook omdat zij na de kruising linksaf wilde slaan. Zij reed daarbij twee personenauto’s voorbij die op de rechter rijstrook voor de voetgangersoversteekplaats stilstonden of gingen stilstaan omdat zij voorrang gaven aan het (latere) slachtoffer [slachtoffer01] dat daar overstak. De verdachte is met een snelheid van ongeveer 38 kilometer per uur in onverminderde vaart doorgereden. Zij heeft het slachtoffer, dat inmiddels halverwege de voetgangersoversteekplaats liep, niet opgemerkt en toen aangereden. Het slachtoffer heeft daardoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
De verdachte heeft niet de aldaar geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur overschreden en dat wordt haar ook niet verweten. Wel staat vast dat zij haar snelheid niet zodanig heeft geregeld dat zij haar auto in geval van overstekende voetgangers tijdig tot stilstand kon brengen. Dat heeft zij ook bekend. Zij heeft verklaard dat zij voor haar gevoel op de automatische piloot reed. Zij heeft daarmee onvoldoende rekening gehouden met overstekende voetgangers. Zij had bij het naderen van de voetgangersoversteekplaats moeten remmen of haar snelheid moeten minderen en eerst goed moeten kijken of er iemand overstak. Dit geldt temeer nu zij twee auto’s voorbij reed die op de rechter rijstrook stilstonden of gingen stilstaan voor de voetgangersoversteekplaats, wat er op wees dat er daadwerkelijk iemand overstak en zij geen goed overzicht had over de verkeerssituatie, omdat deze auto’s het zicht mogelijk belemmerden.
De hiervoor beschreven gedragingen, respectievelijk verkeersovertredingen van de verdachte, zijn naar hun aard en ernst zodanig dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte
aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaamheeft gereden.
Gelet hierop is het door de verdachte veroorzaakte verkeersongeval, waarbij bij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, aan haar schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te wijten. Het primair ten laste gelegde is daarom wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 29 maart 2020 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam te rijden op de kruising, gevormd door de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Rochussenstraat en de Claes de Vrieselaan, althans op één van deze wegen,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar,
terwijl twee voertuigen reeds stilstonden of gingen stilstaan vóór de voetgangersoversteekplaats op bovengenoemde kruising,
- die voertuigen links heeft ingehaald en
- die voetgangersoversteekplaats is opgereden en
- haar snelheid niet zodanig heeft geregeld dat zij haar voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover zij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
- niet heeft opgemerkt dat een voetganger, genaamd [slachtoffer01] , inmiddels halverwege die voetgangersoversteekplaats liep en
- die [slachtoffer01] niet heeft laten voorgaan en
- vervolgens in botsing of aanrijding is gekomen met die [slachtoffer01]
waardoor die [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel (te weten een bovenarmsbreuk en een elleboogsfractuur en een bloeduitstorting op het voorhoofd), werd toegebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is als bestuurder van een personenauto met onverminderde vaart op een voetgangersoversteekplaats afgereden, is daarbij twee auto’s die op de rechter rijstrook stilstonden of gingen stilstaan voorbij gereden en heeft het overstekende slachtoffer niet gezien en geen voorrang verleend, met een aanrijding tot gevolg. Het slachtoffer heeft bij deze aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Zij had onder meer twee breuken, waaraan zij tweemaal moest worden geopereerd. Uit onder meer de door haar op de zitting voorgelezen slachtofferverklaring volgt dat zij nog steeds kampt met restklachten en beperkingen.
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 januari 2023 gezien dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de verdachte, zoals ook op de zitting bleek, het er heel moeilijk mee heeft dat zij dit ongeval en de gevolgen ervan heeft veroorzaakt. Verder weegt de rechtbank mee dat de verdachte werkt en een opleiding volgt en daarnaast, alleen, de zorg heeft over twee kleine kinderen. Ten slotte is rekening gehouden met de schending van de redelijke termijn van twee jaar voor de afdoening van een zaak. Deze is op 29 maart 2020 aangevangen en tussen die datum en de datum van het eindvonnis ligt een periode van twee jaar en tien maanden. De overschrijding is niet toe te rekenen aan de verdachte en dit wordt gecompenseerd in de strafmaat.
Gelet op de ernst van het feit zijn een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats. De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de genoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. Mede gelet daarop, zal de rechtbank in afwijking van de eis van de officier van justitie deze rijontzegging voorwaardelijk opleggen. Deze voorwaardelijke straf dient er ook toe om – voor zover nog nodig – bij de verdachte het belang van een verantwoorde rijstijl door te laten dringen en aldus te bereiken dat zij niet opnieuw een strafbaar feit zal begaan.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 80 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen
niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. van Beckhoven, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en L. Stevens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 29 maart 2020 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de kruising, gevormd door de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Rochussenstraat en de Claes de Vrieselaan, althans op één van deze wegen,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar,
terwijl twee voertuigen (reeds) stilstonden of gingen stilstaan vóór de voetgangersoversteekplaats op bovengenoemde kruising,
- die voertuigen (links) heeft ingehaald en/of
- die voetgangersoversteekplaats is opgereden en/of
- haar snelheid niet zodanig heeft geregeld dat zij haar voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover zij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- niet heeft opgemerkt dat een voetganger, genaamd [slachtoffer01] , inmiddels halverwege die voetgangersoversteekplaats liep en/of
- die [slachtoffer01] niet heeft laten voorgaan en/of
- ( vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die [slachtoffer01]
waardoor die [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel (te weten een bovenarmsbreuk en een elleboogsfractuur en een bloeduitstorting op het voorhoofd), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 29 maart 2020 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de kruising gevormd door de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Rochussenstraat en de Claes de Vrieselaan, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg/wegen werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg/wegen werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar,
terwijl twee voertuigen (reeds) stilstonden of gingen stilstaan vóór de voetgangersoversteekplaats op bovengenoemde kruising,
- die voertuigen (links) heeft ingehaald en/of
- die voetgangersoversteekplaats is opgereden en/of
- haar snelheid niet zodanig heeft geregeld dat zij haar voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover zij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- niet heeft opgemerkt dat een voetganger, genaamd [slachtoffer01] , inmiddels halverwege die voetgangersoversteekplaats liep en/of
- die [slachtoffer01] niet heeft laten voorgaan en/of
- ( vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die [slachtoffer01] ;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)