ECLI:NL:RBROT:2023:196

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
ROT 22/2656
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een WIA-uitkering en motiveringsgebrek bij de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 18 januari 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een WIA-uitkering beoordeeld. Eiseres, die als bezorger heeft gewerkt, heeft op 24 juli 2017 haar werkzaamheden gestaakt en heeft op 10 januari 2020 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het primaire besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om deze aanvraag af te wijzen, werd op 29 april 2022 in het bestreden besluit bevestigd, waarbij het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard.

De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een motiveringsgebrek bij het UWV. Eiseres heeft aangevoerd dat het UWV niet adequaat heeft gereageerd op eerdere uitspraken van de rechtbank en dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische gegevens en verklaringen van de behandelende sector, wat heeft geleid tot een gebrekkige motivering van het besluit. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het UWV het griffierecht van € 50,- en de proceskosten van € 1.674,- aan eiseres moet vergoeden.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat het UWV meerdere kansen heeft gehad om het motiveringsgebrek te herstellen, maar dit niet heeft gedaan. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak voor het UWV om adequaat te reageren op de medische situatie van de aanvrager.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2656

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. D. Sarikas),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. C. Nobel).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Met het primaire besluit van 10 januari 2020 heeft verweerder deze aanvraag per 1 augustus 2019 afgewezen.
Met het bestreden besluit van 29 april 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres vergezeld door haar begeleider en de gemachtigden van partijen.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiseres is werkzaam geweest als bezorger en zij is voor deze arbeid uitgevallen op 24 juli 2017. Omdat de wachttijd voor de WIA op 21 juli 2019 afliep, heeft per die datum een onderzoek door de verzekeringsarts plaatsgevonden. Een verzekeringsarts heeft de mogelijkheden en beperkingen van eiseres op 24 december 2019 vastgesteld in een functionele mogelijkhedenlijst (FML), geldig vanaf 21 juli 2019. Met deze FML heeft een arbeidsdeskundige passende functies geduid waaruit is gebleken dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is met het besluit op bezwaar van 12 augustus 2020 ongegrond verklaard. Bij einduitspraak van 18 februari 2022 (zaaknummer ROT 20/4852) heeft deze rechtbank het besluit op bezwaar vernietigd. Daarbij is aan verweerder opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de einduitspraak en bijbehorende tussenuitspraak van 28 oktober 2021.
1.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een rapportage uitgebracht op 22 april 2022. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.

Het beroep van eiseres

2. In beroep voert eiseres aan dat verweerder geen gehoor heeft gegeven aan de uitspraak van deze rechtbank van 18 februari 2022 en dat verweerder daarmee het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Ook is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel genomen. Vanaf jonge leeftijd volgt eiseres behandelingen die een positief effect hebben op haar PTSS-klachten. Dit betekent echter niet dat eiseres geen PTSS meer heeft. Eiseres ervaart nog steeds lichamelijke en psychische klachten. Hoewel de behandelingen een positieve werking hebben gehad, heeft eiseres door procedures met verweerder, en de dreiging om uit huis te worden gezet, veel stress ervaren waardoor de PTSS-klachten zijn verergerd. Verweerder heeft verder niet met de menselijke maat geoordeeld. Eiseres is niet (volledig) zelfstandig, omdat zij een persoonsgebonden budget heeft en hulp krijgt bij haar dagindeling en administratie. Na de uitspraak van de rechtbank is eiseres niet meer gezien door verweerder en zij is ook niet telefonisch benaderd. Verweerder verwijst naar een telefoongesprek met de moeder van eiseres. Volgens eiseres heeft verweerder ook hierdoor niet zorgvuldig gehandeld. Eiseres betoogt ten slotte dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden.

De wet

3.1.
Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
3.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
3.3.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
3.4.
Op grond van artikel 54, eerste lid, onder a, b en c, van de Wet WIA ontstaat een recht op een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) indien de verzekerde de wachttijd heeft doorlopen, hij of zij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is en er geen uitsluitingsgrond van toepassing is.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres vanaf 1 augustus 2019 (de datum in geding) geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 22 april 2022 geconcludeerd dat geen aanvullende beperkingen worden aangenomen, gelet op dossieronderzoek, bestudering van de tussen- en einduitspraak van de rechtbank en onder meer stukken van de GZ-psycholoog en een brief van het Traumacentrum Nederland (TCN). Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep weergegeven wat in deze stukken staat vermeld en heeft daarna uiteengezet dat eiseres op basis van deze gegevens niet volledig arbeidsongeschikt kan worden bevonden. Vervolgens is de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingegaan op de vraag of, gelet op het medisch dossier van eiseres, meer beperkingen moeten worden aangenomen en/of een urenbeperking aan de orde is. De verzekeringsarts heeft toegelicht dat (volgens TCN) de herbelevingen significant minder zijn geworden en dat eiseres geen nachtmerries meer heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat door de verzekeringsarts (in de rapportage van 24 december 2019) in de FML reeds beperkingen zijn opgenomen op psychisch en lichamelijk vlak, op basis van lichamelijk en psychisch onderzoek door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de gegevens van de curatieve sector niet kunnen leiden tot meer beperkingen in de FML en dat geen urenbeperking kan worden vastgesteld.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat niet voldoende is gemotiveerd op welke wijze de in bezwaar ingebrachte gegevens van de behandeld sector, zoals onder meer de brieven en verklaringen van de GZ-psycholoog van 6 oktober 2019, 21 januari 2020 en 15 april 2020 en van het TCN van 14 juni 2019 zijn meegenomen in de heroverweging en hebben kunnen leiden tot de conclusie dat geen aanvullende beperkingen kunnen worden aangenomen in de FML. Onvoldoende gemotiveerd is dat er geen objectieve grond is om aanvullend beperkingen aan te nemen. De vermelding dat reeds beperkingen zijn vastgesteld en uit de voorliggende informatie van de curatieve sector niet blijkt dat de door eiseres geclaimde beperkingen aannemelijk kunnen worden gemaakt, is niet voldoende. De grond dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, slaagt.
4.4.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat, indien sprake zou zijn van een gebrekkige motivering, een deskundige zou moeten worden benoemd. Nu sprake is van een gebrekkig besluit, komt de rechtbank niet toe aan het verzoek tot het benoemen van een onafhankelijk deskundige.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel uit artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Uit de tussenuitspraak van 27 oktober 2021 volgt dat verweerder na de zitting in de gelegenheid is gesteld om het motiveringsgebrek te herstellen. Toen bleek dat daarna nog steeds sprake was van een gebrekkige motivering, is verweerder met deze tussenuitspraak – nogmaals – in de gelegenheid gesteld om dat gebrek te herstellen. Met de einduitspraak van 18 februari 2022 is gebleken dat het gebrek nog steeds niet was hersteld. Nu verweerder meerdere malen de mogelijkheid heeft gehad om het motiveringsgebrek te herstellen, ziet de rechtbank geen reden om verweerder hiervoor nog een keer in de gelegenheid te stellen (en een bestuurlijke lus toe te passen). Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen doelmatige en efficiënte manier om de zaak af te doen.
6. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
7. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar gemaakte proceskosten in beroep. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling (punt). In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift (1 punt) ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (1 punt). De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 29 april 2022;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.