ECLI:NL:RBROT:2023:196
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een WIA-uitkering en motiveringsgebrek bij de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 18 januari 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een WIA-uitkering beoordeeld. Eiseres, die als bezorger heeft gewerkt, heeft op 24 juli 2017 haar werkzaamheden gestaakt en heeft op 10 januari 2020 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het primaire besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om deze aanvraag af te wijzen, werd op 29 april 2022 in het bestreden besluit bevestigd, waarbij het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard.
De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een motiveringsgebrek bij het UWV. Eiseres heeft aangevoerd dat het UWV niet adequaat heeft gereageerd op eerdere uitspraken van de rechtbank en dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische gegevens en verklaringen van de behandelende sector, wat heeft geleid tot een gebrekkige motivering van het besluit. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het UWV het griffierecht van € 50,- en de proceskosten van € 1.674,- aan eiseres moet vergoeden.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat het UWV meerdere kansen heeft gehad om het motiveringsgebrek te herstellen, maar dit niet heeft gedaan. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak voor het UWV om adequaat te reageren op de medische situatie van de aanvrager.