ECLI:NL:RBROT:2023:1934

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
10/246004-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid in het verkeer met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

Op 23 februari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 januari 2021 betrokken was bij een verkeersongeval te Klaaswaal. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft een fietser aangereden, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen in het verkeer. De verdachte had onvoldoende aandacht voor de weg en het verkeer om hem heen, wat leidde tot de aanrijding. De rechtbank legde een taakstraf van 100 uren op, alsook een voorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks dat hij met de toegestane snelheid reed, niet voldoende oplettend was geweest, vooral gezien de omstandigheden van het ongeval, zoals het ontbreken van wegverlichting en de duisternis. De rechtbank concludeerde dat de gedragingen van de verdachte aanmerkelijke onvoorzichtigheid vertoonden, wat leidde tot de bewezenverklaring van de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/246004-21
Datum uitspraak: 23 februari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 februari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D.D.B. Reuter heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Er is onvoldoende bewijs dat het slachtoffer voorafgaand aan de aanrijding (voldoende) zichtbaar is geweest voor de verdachte, die achter hem reed. Het slachtoffer reed op een zwarte fiets met rode accenten, had zwarte kleding aan en op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld of het achterlicht dat hij voerde en het fluoriserende hesje, de rugzak met de reflecterende streep en de reflecterende helm die hij droeg hebben bijgedragen aan zijn zichtbaarheid. Niet duidelijk is welk soort achterlicht dit betrof (een vast of los licht, hoe dit was bevestigd, hoe groot dit was en hoe fel dit brandde). Het slachtoffer reed op een racefiets waarop je in gebogen houding zit en daardoor is het mogelijk dat de reflectie op zijn hesje, rugzak en helm voor van achter komend verkeer onvoldoende zichtbaar is geweest.
Als het slachtoffer wel zichtbaar was, is dit gelet op de door de verdachte gereden snelheid (60 kilometer per uur) en het beperkte zicht dat hij vanwege de duisternis en het ontbreken van wegverlichting had (naar zijn inschatting bij de politie ongeveer 20 à 30 meter) slechts gedurende enkele seconden voor de aanrijding geweest. De verdachte kan dus het slachtoffer niet hebben opgemerkt door een kortdurende onoplettendheid van slechts enkele seconden. Daarom kan niet worden bewezen dat hij met aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid heeft gereden.
4.2.
Beoordeling
Vaststaande feiten
De verdachte is betrokken geweest bij een verkeersongeval op 22 januari 2021, omstreeks 7:00 uur, op de Botweg te Klaaswaal (gemeente Hoekse Waard), waarbij hij met de door hem bestuurde personenauto in botsing is gekomen met een voor hem rijdende fietser, het slachtoffer [slachtoffer01] . De verdachte heeft het slachtoffer niet gezien, ook niet kort voor de aanrijding, en heeft niet geremd of snelheid geminderd.
Door dit verkeersongeval heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen, bestaande uit onder andere een breuk in het borstbeen, een ribbreuk, meerdere wervelbreuken en een bloeding naast de linkernier. Hij heeft een operatie moeten ondergaan voor het vastzetten van de 12e borstwervel met de tweede lendewervel.
Is er schuld van de verdachte in de zin van artikel 6 WVW?
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat sprake is van schuld kan niet zonder meer uit de ernst van de gevolgen van een ongeval worden afgeleid. Ook behoeft een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer nog geen schuld op te leveren. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Om een aanmerkelijke, dan wel een sterkere mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vast te kunnen stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle vaststaande feiten en omstandigheden van het geval.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De Botweg betreft een rechte weg in de polder waar op de plaats van het ongeval geen uitzicht belemmerende obstakels waren. Op het moment van het ongeval was het donker en op dit deel van de weg was geen wegverlichting aanwezig. De verdachte voerde verlichting. Het slachtoffer voerde ook verlichting, onder meer aan de achterzijde van zijn fiets. De rechtbank stelt vast dat deze verlichting fel brandde. Het slachtoffer heeft verklaard dat op zijn fiets goede verlichting zat en de politie heeft deze verlichting (zowel het voorlicht als het achterlicht) op de plaats van het ongeval aangetroffen en ten aanzien van het achterlicht opgemerkt dat dit fel brandde. Ook staat vast dat het slachtoffer een fluoriserend hesje, een rugzak met een reflecterende streep en een reflecterende helm droeg. Deze reflectie moet, ook bij een mogelijk (deels) gebogen houding van het slachtoffer, in het licht van de koplampen van een auto op enige afstand zichtbaar zijn geweest.
De verdachte heeft het slachtoffer echter niet gezien, ook niet vlak vóór de aanrijding toen het slachtoffer vol in de koplampen zat. Hij had het pas in de gaten toen hij de klap hoorde.
De verdachte reed volgens zijn eigen verklaring met een snelheid van 60 kilometer per uur, gelijk aan de daar toegestane maximumsnelheid. Het slachtoffer reed volgens zijn verklaring met een snelheid van ongeveer 28 kilometer per uur. De verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer 30 meter zicht had op de weg voor hem. Gelet op deze zichtafstand en op de snelheid van beide verkeersdeelnemers moet het slachtoffer voor de verdachte gedurende ten minste 3 seconden voorafgaand aan het ongeval in zijn koplampen zichtbaar zijn geweest. Daar komt bij dat het slachtoffer verlichting voerde, zodat hij al eerder zichtbaar moet zijn geweest voor de verdachte.
Gelet hierop staat vast dat de verdachte gedurende een substantiële tijd zijn aandacht niet gericht heeft gehouden op de weg voor hem en op eventuele voor hem bevindende verkeersdeelnemers. De verdachte heeft daardoor het slachtoffer niet opgemerkt en niet geremd.
Daarnaast heeft de verdachte zijn verkeersgedrag niet voldoende aangepast aan de omstandigheden. Hij kende deze weg, wist dat daar ook fietsers (kunnen) rijden en was zich bewust van het beperkte zicht dat hij daar in het donker had. Onder deze omstandigheden diende verdachte extra oplettend te zijn, hetgeen hij kennelijk niet is geweest.
De gedragingen van de verdachte, in samenhang bezien, zijn naar hun aard en ernst zodanig dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Het door de verdachte veroorzaakte verkeersongeval, waarbij bij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, is gelet op het voorgaande aan zijn schuld als bedoeld in artikel 6 WVW te wijten. Het primair ten laste gelegde is daarom wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 22 januari 2021 te Klaaswaal, gemeente Hoeksche Waard als bestuurder van een voertuig (personenauto met kenteken [kenteken01] ), daarmee rijdende op de weg, te weten de Botweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden op die weg, door
- niet bij voortduring zijn, verdachte's, aandacht gericht te houden op het vóór hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg en op het zich aldaar bevindende overige verkeer en
- niet het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig af te remmen en/of tot stilstand te brengen, aangezien hij, verdachte, niet tijdig heeft gezien en/of opgemerkt dat een fietser (zijnde [slachtoffer01] ) zich voor hem op zijn weghelft bevond, waardoor hij, verdachte, van achteren in aanrijding/botsing is gekomen met die fietser, terwijl die fietser een rood achterlicht voerde en reflecterende kleding droeg,
waardoor een ander (te weten die [slachtoffer01] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in het borstbeen en een ribbreuk en meerdere wervelbreuken en een bloeding naast de linkernier werd toegebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt door zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te gedragen in het verkeer. Hij heeft onvoldoende zijn aandacht gericht gehouden op de weg voor hem en daardoor het voor hem op een fiets rijdende slachtoffer niet gezien, waardoor hij het slachtoffer van achteren heeft aangereden. Het slachtoffer heeft als gevolg van het verkeersongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Er is sprake van een lange weg van herstel. Uit het recente schriftelijke bericht van het slachtoffer met betrekking tot zijn letsel en herstel, blijkt dat het inmiddels beter gaat, maar hij nog steeds kampt met restklachten en daarmee verband houdende beperkingen in zijn werk en dagelijkse functioneren.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank weegt in strafmatigende zin mee dat de verdachte direct hulp heeft verleend aan het slachtoffer en later ook met hem contact heeft opgenomen om te vragen hoe het met hem ging. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte op dit moment werk heeft waarvoor hij zijn rijbewijs nodig heeft.
7.4.
Overschrijding redelijke termijn
Daarnaast wordt in aanmerking genomen dat in deze zaak sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Zijn eerste verhoor als verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 22 januari 2021 voor het eerst als verdachte bij de politie verhoord. Op deze datum is de redelijke termijn dan ook aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden die deze termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen.
Tussen genoemde datum en de datum van het eindvonnis ligt een periode van twee jaar en één maand. Omdat in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van één maand. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, is dit gecompenseerd door (een geringe) vermindering van de op te leggen straf.
7.5.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op de ernst van het feit zijn een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats. Daarbij is gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken eerder zijn opgelegd, en is verder gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting, zoals geformuleerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Hierin is voor overtreding van artikel 6 WVW waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden als uitgangspunt opgenomen.
De rechtbank houdt, evenals de officier van justitie, in strafmatigende zin rekening met de genoemde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. Mede gelet daarop, zal de rechtbank deze rijontzegging geheel voorwaardelijk opleggen. Deze voorwaardelijke straf dient er ook toe om bij de verdachte het belang van een verantwoorde rijstijl door te laten dringen en aldus te bereiken dat hij niet opnieuw een strafbaar feit zal begaan.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde taakstraf voor de duur van 100 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
100 (honderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzijde rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A. van der Laan-Kuijt, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en L. Stevens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 januari 2021 te Klaaswaal, gemeente Hoeksche Waard als bestuurder van een voertuig (personenauto met kenteken [kenteken01] ), daarmee rijdende op de weg, te weten de Botweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend van de ten deze geboden zorgvuldigheid te rijden op die weg, door
- niet, althans niet bij voortduring zijn, verdachte's, aandacht te richten en/of gericht te houden op het vóór hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg en/of op het zich aldaar bevindende overige verkeer en/of
- niet, althans niet behoorlijk tijdig en/of voldoende het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig af te remmen en/of tot stilstand te brengen, aangezien hij, verdachte, niet tijdig heeft gezien en/of opgemerkt dat een fietser (zijnde [slachtoffer01] ) zich voor hem op zijn weghelft bevond, waardoor hij, verdachte, (van achteren) in aanrijding/botsing is gekomen met die fietser, terwijl die fietser een (rood) achterlicht voerde en/of reflecterende kleding droeg,
waardoor een ander (te weten die [slachtoffer01] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in het borstbeen en/of een ribbreuk en/of meerdere wervelbreuken en/of een bloeding naast de (linker)nier, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 januari 2021 te Klaaswaal, gemeente Hoeksche Waard als bestuurder van een voertuig (personenauto met kenteken [kenteken01] ), daarmee rijdende op de weg, te weten de Botweg,
- niet, althans niet bij voortduring zijn, verdachte's, aandacht te richten en/of gericht te houden op het vóór hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg en/of op het zich aldaar bevindende overige verkeer en/of
- niet, althans niet behoorlijk tijdig en/of voldoende het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig af te remmen en/of tot stilstand te brengen, aangezien hij, verdachte, niet tijdig heeft gezien en/of opgemerkt dat een fietser (zijnde [slachtoffer01] ) zich voor hem op zijn weghelft bevond, waardoor hij, verdachte, (van achteren) in aanrijding/botsing is gekomen met die fietser, terwijl die fietser een (rood) achterlicht voerde en/of reflecterende kleding droeg, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)