ECLI:NL:RBROT:2023:1933

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
10/331727-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met aanrijding en het verlaten van de plaats van het ongeval

Op 23 februari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een personenauto betrokken was bij een verkeersongeval op 22 september 2021. De verdachte verleende geen voorrang aan een fietser, het slachtoffer, die op een oversteekplaats wilde oversteken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende aandacht had voor de verkeerssituatie, wat leidde tot een aanrijding. De verdachte werd vrijgesproken van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW) vanwege beperkte, tijdelijke onoplettendheid, maar werd wel veroordeeld voor het veroorzaken van gevaar op de weg (artikel 5 WVW) en het verlaten van de plaats van het ongeval (artikel 7 WVW). De rechtbank legde een taakstraf van 40 uren op voor beide feiten, evenals een rijontzegging van 3 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/331727-21
Datum uitspraak: 23 februari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsvrouw mr. S.T.M. Eijsbouts, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 februari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.H.A. de Bruijne heeft gevorderd:
- bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis;
  • veroordeling van de verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet van het onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). De verdachte is de kruising voorzichtig genaderd, heeft bij de kruising naar links en rechts gekeken en is gestopt om voorrang te verlenen aan een andere fietser (de getuige [getuige01] ). Zij heeft dus oplettend en voorzichtig rijgedrag vertoond. De toedracht van het verkeersongeval met de andere fietser (het slachtoffer), die daarna in botsing kwam met de auto van de verdachte, kan niet met zekerheid worden vastgesteld. De verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer frontaal tegen haar aan is gebotst. De ter plaatse afgelegde verklaring van de getuige [getuige01] hierover is niet bruikbaar omdat zij later bij de politie heeft verklaard dat zij het ongeval niet heeft gezien, maar alleen gegil en een klap heeft gehoord. De gedraging van de verdachte is niet aan te merken als het aanmerkelijk onoplettend of onvoorzichtig of onachtzaam handelen. Er is evenmin bewijs voor het creëren van een gevaarzettende situatie als bedoeld in artikel 5 WVW, zodat zij ook van het subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De enkele omstandigheid dat zij geen voorrang zou hebben verleend is, in het licht van haar hieraan voorafgaand handelen dat juist wijst op voorzichtig rijgedrag, daarvoor onvoldoende.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststaande feiten
De verdachte is betrokken geweest bij een verkeersongeval op 22 september 2021, omstreeks 8:00 uur, op de kruising van de Colosseumweg met de 2e Rosestraat in Rotterdam, waarbij sprake was van een botsing tussen de door haar bestuurde personenauto en een overstekende fietser, het slachtoffer [slachtoffer01] .
De verdachte kwam met haar auto aanrijden over de Colosseumweg en wilde bij de kruising met de 2e Rosestraat rechtsafslaan. Op deze kruising zijn oversteekplaatsen voor voetgangers en fietsers gelegen. De aldaar overstekende voetgangers en fietsers hebben voorrang op het verkeer dat de kruising nadert vanaf de Colosseumweg. Dit is aangegeven met vóór deze oversteekplaatsen op de weg aangebrachte haaientanden. De verdachte stopte voor deze haaientanden om een fietser (de getuige [getuige01] ) die op het fietspad kwam aanrijden en over de fietsersoversteekplaats overstak, voorrang te verlenen. Kort daarna stak ook het slachtoffer over en vond het voornoemde verkeersongeval plaats.
Overwegingen
Anders dan de verdediging, acht de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om de toedracht van dit verkeersongeval vast te stellen. De verklaringen van het slachtoffer vinden op dit punt voldoende ondersteuning in de verklaringen van de getuige [getuige01] en de processen-verbaal van politie, waaronder het proces-verbaal van de verkeersongevallenanalyse (hierna: VOA) met betrekking tot de schade-inpassing.
De rechtbank stelt op basis daarvan het volgende vast.
Het slachtoffer reed over het fietspad en maakte bij het oversteken van de kruising gebruik van de fietsersoversteekplaats. Hij was kort daarvoor ingehaald door [getuige01] en reed dus vlak achter haar. De verdachte bevond zich voor de oversteekplaats toen het slachtoffer daar wilde oversteken. De verdachte had ook hem dus voorrang moeten verlenen, maar zij heeft dat niet gedaan. Nadat zij [getuige01] voorrang had verleend, trok zij hard op. Dat is door zowel het slachtoffer als de getuige verklaard. [getuige01] heeft ook verklaard dat zij moest aanzetten om de auto voor te zijn en zelf niet geraakt te worden. Terwijl de verdachte optrok, kwam zij in botsing met het slachtoffer die inmiddels bezig was met oversteken. Bij deze botsing werd het slachtoffer
van links in de flankgeraakt door de voorzijde van de auto van de verdachte. Dit blijkt onder meer uit de schade-inpassing, waarbij is geconstateerd dat meerdere schades en sporen aan de auto en de op de plaats van het ongeval aangetroffen kentekenplaat van de auto van de verdachte, passen bij schades en sporen aan de linkerzijde van de fiets, onder meer aan de linker trapper.
De bevindingen van de VOA vormen voldoende ondersteuning voor de verklaring van het slachtoffer met betrekking tot de toedracht van het ongeval. Dat [getuige01] , zoals zij heeft verklaard bij de politie, het ongeval zelf niet heeft gezien en dus niet kan verklaren over de wijze waarop de botsing plaatsvond, doet aan het bewijs dus niets af.
De verklaring van de verdachte dat het slachtoffer, op het moment dat zij nog stilstond, recht op haar af kwam rijden over de rijbaan en frontaal tegen haar auto is gereden,
acht de rechtbank in het licht van het voorgaande ongeloofwaardig. Deze verklaring is niet te verenigen met hetgeen de VOA bij de schade-inpassing heeft geconstateerd en evenmin met de verklaringen van het slachtoffer en de getuige.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aanrijding heeft veroorzaakt. Zij heeft het slachtoffer geen voorrang verleend en is tegen hem aan gereden. Het slachtoffer reed vlak achter [getuige01] en niet gebleken is dat het zicht van de verdachte op de oversteekplaatsen werd belemmerd. De verdachte heeft het slachtoffer daarom moeten kunnen zien als zij – zoals zij heeft verklaard – goed naar links en rechts en voor zich heeft gekeken. Zij heeft het slachtoffer echter niet zien oversteken. De rechtbank stelt gelet daarop vast dat zij niet voldoende haar aandacht is blijven houden op de oversteekplaatsen. Uit het feit dat zij [getuige01] voorrang heeft verleend, volgt weliswaar dat zij aanvankelijk wel heeft gekeken, maar voordat zij daarna weer optrok heeft zij niet danwel niet goed genoeg gekeken of er nog iemand overstak of wilde oversteken.
Is er schuld van de verdachte in de zin van artikel 6 WVW?
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat sprake is van schuld kan niet zonder meer uit de ernst van de gevolgen van een ongeval worden afgeleid. Ook behoeft een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer nog geen schuld op te leveren. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Om een aanmerkelijke, dan wel een sterkere mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vast te kunnen stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle vaststaande feiten en omstandigheden van het geval.
Met het niet voldoende vergewissen en blijven vergewissen dat er, nadat [getuige01] was overgestoken, niemand anders meer overstak of wilde oversteken en vervolgens het niet voorrang verlenen aan het slachtoffer, heeft de verdachte een verkeersovertreding begaan.
Deze verkeersfout betreft echter een beperkte, tijdelijke onoplettendheid van de verdachte. Het was één moment van onoplettendheid, namelijk alleen op het moment vlak voordat zij weer optrok. Zij is daarbij niet aanzienlijk achtergebleven bij de eisen die aan de gemiddeld oplettende en verstandige weggebruiker mogen worden gesteld. Daarom kunnen haar gedragingen, zoals de officier van justitie en de verdediging ook hebben aangevoerd, niet worden aangemerkt als (ten minste) aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam handelen. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat niet kan worden bewezen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. De verdachte wordt daarom van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken.
Is er sprake van het veroorzaken van hinder en/of gevaar op de weg in de zin van artikel 5 WVW?
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich door haar handelen heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW. Anders dan de verdediging heeft betoogd, heeft de verdachte met haar verkeersgedrag gevaar op de weg veroorzaakt door, zonder zich er goed van te vergewissen dat er niemand meer overstak, (hard) op te trekken. Dit gevaar voor andere weggebruikers heeft zich daadwerkelijk verwezenlijkt in het verkeersongeval.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit, omdat zij is doorgereden uit schrik en pas een eindje verderop is gestopt en toen zag dat omstanders het slachtoffer te hulp schoten. Daarom kan niet worden bewezen dat zij het slachtoffer in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.
4.2.2.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte na het verkeersongeval is doorgereden en het slachtoffer daarbij op straat heeft achtergelaten. Ook staat vast dat zij wist dat dit ongeval had plaatsgevonden en dat het slachtoffer daarbij op de grond terecht was gekomen. Zij heeft daarna met haar auto kort stilgestaan op de plaats van de aanrijding, maar heeft vervolgens toch besloten om door te rijden. Zij is naar huis gereden en heeft pas ongeveer een uur na het ongeval 112 gebeld en zich gemeld als betrokkene bij het ongeval. Zij was toen al enige tijd thuis.
De politie trof het slachtoffer enkele minuten na het ongeval liggend op straat aan. Hij was aanspreekbaar, maar meerdere keren verminderde zijn bewustzijn. Hij gaf aan dat hij veel pijn had aan zijn hoofd en nek. Kort daarna is hij met de ambulance overgebracht naar ziekenhuis in verband met mogelijk hersenletsel. Daar bleek dat hij meerdere schedelbreuken en bloedingen in zijn schedel had.
Vanwege de klap waarmee de aanrijding, gelet op de schade aan de auto en de fiets en gelet op genoemd letsel, gepaard moet zijn gegaan, wist of kon de verdachte redelijkerwijs vermoeden dat het slachtoffer daarbij (mogelijk) letsel had opgelopen. Door desondanks door te rijden, heeft zij het slachtoffer in hulpeloze toestand achtergelaten. Dat er wellicht omstanders waren die het slachtoffer te hulp schoten, maakt dit niet anders.
De rechtbank acht bovendien niet aannemelijk geworden dat de verdachte pas is doorgereden nadat zij zich er eerst van had verzekerd dat adequate hulp werd geboden aan het slachtoffer, omdat haar verklaring op dit punt niet verenigbaar is met haar verklaring dat zij in paniek is weggereden.
Dat de verdachte erg van de aanrijding geschrokken was, is op zich begrijpelijk, maar doet aan het bewijs voor dit feit niet af. Zij is niet teruggegaan naar de plaats van het ongeval en heeft ook pas een uur later 112 gebeld. De verdachte heeft ook nog verklaard dat omstanders boos naar haar auto toe kwamen, maar deze verklaring vindt geen bevestiging in het dossier en ontslaat haar ook niet van haar plicht om een slachtoffer in hulpeloze toestand te helpen.
Het onder 2 ten laste gelegde feit is daarom wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. subsidiair.
zij op 22 september 2021 te Rotterdam, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het verkeer openstaande weg, de Colosseumweg, gaande in de richting van de kruising met de 2e Rosestraat, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg/wegen werd veroorzaakt,
welk gedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar
- terwijl zij op de Colosseumweg/2e Rosestraat gelegen oversteekplaatsen voor voetgangers en fietsers was genaderd,
- haar aandacht niet voortdurend op het van die oversteekplaatsen gebruikmakende verkeer heeft gehad en
- vervolgens zich, voorafgaand aan het oprijden van die oversteekplaatsen, niet voldoende heeft vergewist en/of is blijven vergewissen dat de oversteekplaats voor fietsers vrij was van enig overig (kruisend) verkeer en
- vervolgens de oversteekplaats voor fietsers is opgereden en niet, althans niet tijdig, heeft opgemerkt dat een fietser, te weten [slachtoffer01] , doende was van die oversteekplaats voor fietsers gebruik te maken en aldus, in strijd met op de Colosseumweg aangebrachte haaientanden, geen voorrang aan die [slachtoffer01] heeft verleend,
- waarna zij, verdachte, met haar personenauto tegen die [slachtoffer01] is aangebotst en/of aangereden;
2.
dat zij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Rotterdam op/aan de kruising van de Colosseumweg met de 2e Rosestraat, op 22 september 2021, de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer01] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1 subsidiair.
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto onvoldoende haar aandacht op de verkeersoversteekplaatsen gehouden. Daardoor heeft zij het slachtoffer dat op de fiets overstak niet gezien en heeft zij hem geen voorrang verleend. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstige verkeersovertreding waarmee zij gevaar op de weg heeft veroorzaakt, met een aanrijding tot gevolg. Het slachtoffer heeft bij deze aanrijding ernstig letsel opgelopen, met – zoals volgt uit de recent gegeven schriftelijke toelichting – langdurige restklachten en beperkingen. Hoewel de verkeersovertreding ernstige gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer moet de op te leggen straf met name worden gerelateerd aan de mate van gevaarzetting en niet zozeer aan de ernst van de gevolgen ervan. Artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 verbiedt immers gevaarlijk rijgedrag in het verkeer. De rechtbank weegt mee dat, mede gelet op het harde optrekken, sprake was van een grote mate van gevaarzetting.
Na de aanrijding is de verdachte niet uitgestapt om te kijken wat er aan de hand was en om zich te bekommeren om degene die zij had aangereden. Integendeel, zij is weggereden en heeft het zwaargewonde slachtoffer in hulpeloze toestand achtergelaten. Dit betreft een ernstig feit. De rechtbank neemt dat de verdachte zeer kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking hetgeen de verdachte op de zitting naar voren heeft gebracht met betrekking tot haar persoonlijke omstandigheden. Zij vindt het erg dat dit ongeval is gebeurd en het heeft ook financieel gevolgen voor haar gehad. In het kader van deze zaak heeft zij moeten deelnemen aan een CBR-traject. Zij heeft daarvoor een bedrag moeten betalen en haar rijbewijs is in verband met dit traject enige tijd ingehouden geweest.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit betreft een overtreding en het onder 2 bewezen verklaarde feit betreft een misdrijf. Dit brengt mee dat hiervoor aparte straffen moeten worden opgelegd.
Gelet op de ernst van het onder 2 bewezen verklaarde feit acht de rechtbank voor dit feit een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats. Ook ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit acht de rechtbank, gelet op de ernst daarvan, een taakstraf passend. Daarbij is gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd en is ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Alles afwegend, acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde taakstraffen van, voor elk van deze feiten, 40 uren, passend en geboden. De rechtbank zal daarnaast, als bijkomende straf bij feit 2, een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 3 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het voorwaardelijke deel dient er onder meer toe de verdachte het belang van een verantwoorde rijstijl tot zich door laat dringen. Op deze wijze wil de rechtbank bereiken dat de verdachte niet opnieuw een strafbaar feit zal begaan.

8..Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.500,- aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade voldoende is onderbouwd, maar niet ten aanzien van de materiële schade. Zij concludeert tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 2.000,- als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het overige deel van de vordering.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, primair vanwege de bepleite vrijspraak en subsidiair omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de vordering op dit moment onvoldoende is onderbouwd. De materiële schade is in het geheel niet onderbouwd. Er kan wel worden vastgesteld dat door het onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht bij de benadeelde partij, maar niet duidelijk is in hoeverre deze schade is danwel wordt vergoed door de verzekeraar. In de schriftelijke toelichting van de vordering is vermeld dat deze schade voor een deel wordt vergoed door de verzekeringsmaatschappij, maar dat pas over enkele jaren bekend zal zijn hoe groot dat aandeel is. De benadeelde partij is ook niet op de zitting verschenen om zijn vordering toe te lichten.
Omdat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten worden begroot op nihil.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 7, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit tot een taakstraf voor de duur van
40 (veertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen;
veroordeelt de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit tot een taakstraf voor de duur van
40 (veertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen;
ontzegtde verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat van deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen een gedeelte, groot
1 (één) maand niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzijde rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A. van der Laan-Kuijt, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en L. Stevens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
zij op of omstreeks 22 september 2021 te Rotterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Colosseumweg, gaande in de richting van de kruising met de 2e Rosestraat,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar,
- terwijl zij op de Colosseumweg/2e Rosestraat gelegen oversteekplaatsen voor voetgangers en fietsers was genaderd,
- haar aandacht niet voortdurend op het van die oversteekplaatsen gebruikmakende
verkeer heeft gehad en/of
- ( vervolgens) zich, voorafgaand aan het oprijden van die oversteekplaatsen, niet voldoende heeft vergewist en/of is blijven vergewissen dat de oversteekplaats voor fietsers vrij was van enig overig (kruisend) verkeer en/of
- ( vervolgens) de oversteekplaats voor fietsers is opgereden en/of niet, althans niet tijdig, heeft opgemerkt dat een fietser, te weten [slachtoffer01] , doende was van die oversteekplaats voor fietsers gebruik te maken en aldus, in strijd met een in haar, verdachtes, rijrichting gekeerd bord B6 Bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of op de Colosseumweg aangebrachte haaientanden, geen voorrang aan die [slachtoffer01] heeft verleend,
- waarna zij, verdachte, met haar personenauto tegen die [slachtoffer01] is aangebotst en/of aangereden
waardoor die [slachtoffer01] , zwaar lichamelijk letsel (te weten meerdere schedelbreuken en/of bloedingen in de schedel) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 22 september 2021 te Rotterdam, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het verkeer openstaande weg, de Colosseumweg, gaande in de richting van de kruising met de 2e Rosestraat, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg/wegen werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg/wegen werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
welk gedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar
- terwijl zij op de Colosseumweg/2e Rosestraat gelegen oversteekplaatsen voor voetgangers en fietsers was genaderd,
- haar aandacht niet voortdurend op het van die oversteekplaatsen gebruikmakende verkeer heeft gehad en/of
- ( vervolgens) zich, voorafgaand aan het oprijden van die oversteekplaatsen, niet voldoende heeft vergewist en/of is blijven vergewissen dat de oversteekplaats voor fietsers vrij was van enig overig (kruisend) verkeer en/of
- ( vervolgens) de oversteekplaats voor fietsers is opgereden en/of niet, althans niet tijdig, heeft opgemerkt dat een fietser, te weten [slachtoffer01] , doende was van die oversteekplaats voor fietsers gebruik te maken en aldus, in strijd met een in haar, verdachtes, rijrichting gekeerd bord B6 Bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of op de Colosseumweg aangebrachte haaientanden, geen voorrang aan die [slachtoffer01] heeft verleend,
- waarna zij, verdachte, met haar personenauto tegen die [slachtoffer01] is aangebotst en/of aangereden
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)
2
dat zij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Rotterdam op/aan de kruising van de Colosseumweg met de 2e Rosestraat, op of omstreeks 22 september 2021, de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer01] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
(art 7 lid 1 ahf/ond c Wegenverkeerswet 1994)