4.1.1.Standpunt verdediging
De verdachte moet van het onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). De verdachte is de kruising voorzichtig genaderd, heeft bij de kruising naar links en rechts gekeken en is gestopt om voorrang te verlenen aan een andere fietser (de getuige [getuige01] ). Zij heeft dus oplettend en voorzichtig rijgedrag vertoond. De toedracht van het verkeersongeval met de andere fietser (het slachtoffer), die daarna in botsing kwam met de auto van de verdachte, kan niet met zekerheid worden vastgesteld. De verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer frontaal tegen haar aan is gebotst. De ter plaatse afgelegde verklaring van de getuige [getuige01] hierover is niet bruikbaar omdat zij later bij de politie heeft verklaard dat zij het ongeval niet heeft gezien, maar alleen gegil en een klap heeft gehoord. De gedraging van de verdachte is niet aan te merken als het aanmerkelijk onoplettend of onvoorzichtig of onachtzaam handelen. Er is evenmin bewijs voor het creëren van een gevaarzettende situatie als bedoeld in artikel 5 WVW, zodat zij ook van het subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De enkele omstandigheid dat zij geen voorrang zou hebben verleend is, in het licht van haar hieraan voorafgaand handelen dat juist wijst op voorzichtig rijgedrag, daarvoor onvoldoende.
4.1.2.Beoordeling
Vaststaande feiten
De verdachte is betrokken geweest bij een verkeersongeval op 22 september 2021, omstreeks 8:00 uur, op de kruising van de Colosseumweg met de 2e Rosestraat in Rotterdam, waarbij sprake was van een botsing tussen de door haar bestuurde personenauto en een overstekende fietser, het slachtoffer [slachtoffer01] .
De verdachte kwam met haar auto aanrijden over de Colosseumweg en wilde bij de kruising met de 2e Rosestraat rechtsafslaan. Op deze kruising zijn oversteekplaatsen voor voetgangers en fietsers gelegen. De aldaar overstekende voetgangers en fietsers hebben voorrang op het verkeer dat de kruising nadert vanaf de Colosseumweg. Dit is aangegeven met vóór deze oversteekplaatsen op de weg aangebrachte haaientanden. De verdachte stopte voor deze haaientanden om een fietser (de getuige [getuige01] ) die op het fietspad kwam aanrijden en over de fietsersoversteekplaats overstak, voorrang te verlenen. Kort daarna stak ook het slachtoffer over en vond het voornoemde verkeersongeval plaats.
Overwegingen
Anders dan de verdediging, acht de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om de toedracht van dit verkeersongeval vast te stellen. De verklaringen van het slachtoffer vinden op dit punt voldoende ondersteuning in de verklaringen van de getuige [getuige01] en de processen-verbaal van politie, waaronder het proces-verbaal van de verkeersongevallenanalyse (hierna: VOA) met betrekking tot de schade-inpassing.
De rechtbank stelt op basis daarvan het volgende vast.
Het slachtoffer reed over het fietspad en maakte bij het oversteken van de kruising gebruik van de fietsersoversteekplaats. Hij was kort daarvoor ingehaald door [getuige01] en reed dus vlak achter haar. De verdachte bevond zich voor de oversteekplaats toen het slachtoffer daar wilde oversteken. De verdachte had ook hem dus voorrang moeten verlenen, maar zij heeft dat niet gedaan. Nadat zij [getuige01] voorrang had verleend, trok zij hard op. Dat is door zowel het slachtoffer als de getuige verklaard. [getuige01] heeft ook verklaard dat zij moest aanzetten om de auto voor te zijn en zelf niet geraakt te worden. Terwijl de verdachte optrok, kwam zij in botsing met het slachtoffer die inmiddels bezig was met oversteken. Bij deze botsing werd het slachtoffer
van links in de flankgeraakt door de voorzijde van de auto van de verdachte. Dit blijkt onder meer uit de schade-inpassing, waarbij is geconstateerd dat meerdere schades en sporen aan de auto en de op de plaats van het ongeval aangetroffen kentekenplaat van de auto van de verdachte, passen bij schades en sporen aan de linkerzijde van de fiets, onder meer aan de linker trapper.
De bevindingen van de VOA vormen voldoende ondersteuning voor de verklaring van het slachtoffer met betrekking tot de toedracht van het ongeval. Dat [getuige01] , zoals zij heeft verklaard bij de politie, het ongeval zelf niet heeft gezien en dus niet kan verklaren over de wijze waarop de botsing plaatsvond, doet aan het bewijs dus niets af.
De verklaring van de verdachte dat het slachtoffer, op het moment dat zij nog stilstond, recht op haar af kwam rijden over de rijbaan en frontaal tegen haar auto is gereden,
acht de rechtbank in het licht van het voorgaande ongeloofwaardig. Deze verklaring is niet te verenigen met hetgeen de VOA bij de schade-inpassing heeft geconstateerd en evenmin met de verklaringen van het slachtoffer en de getuige.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aanrijding heeft veroorzaakt. Zij heeft het slachtoffer geen voorrang verleend en is tegen hem aan gereden. Het slachtoffer reed vlak achter [getuige01] en niet gebleken is dat het zicht van de verdachte op de oversteekplaatsen werd belemmerd. De verdachte heeft het slachtoffer daarom moeten kunnen zien als zij – zoals zij heeft verklaard – goed naar links en rechts en voor zich heeft gekeken. Zij heeft het slachtoffer echter niet zien oversteken. De rechtbank stelt gelet daarop vast dat zij niet voldoende haar aandacht is blijven houden op de oversteekplaatsen. Uit het feit dat zij [getuige01] voorrang heeft verleend, volgt weliswaar dat zij aanvankelijk wel heeft gekeken, maar voordat zij daarna weer optrok heeft zij niet danwel niet goed genoeg gekeken of er nog iemand overstak of wilde oversteken.
Is er schuld van de verdachte in de zin van artikel 6 WVW?
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat sprake is van schuld kan niet zonder meer uit de ernst van de gevolgen van een ongeval worden afgeleid. Ook behoeft een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer nog geen schuld op te leveren. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Om een aanmerkelijke, dan wel een sterkere mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vast te kunnen stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle vaststaande feiten en omstandigheden van het geval.
Met het niet voldoende vergewissen en blijven vergewissen dat er, nadat [getuige01] was overgestoken, niemand anders meer overstak of wilde oversteken en vervolgens het niet voorrang verlenen aan het slachtoffer, heeft de verdachte een verkeersovertreding begaan.
Deze verkeersfout betreft echter een beperkte, tijdelijke onoplettendheid van de verdachte. Het was één moment van onoplettendheid, namelijk alleen op het moment vlak voordat zij weer optrok. Zij is daarbij niet aanzienlijk achtergebleven bij de eisen die aan de gemiddeld oplettende en verstandige weggebruiker mogen worden gesteld. Daarom kunnen haar gedragingen, zoals de officier van justitie en de verdediging ook hebben aangevoerd, niet worden aangemerkt als (ten minste) aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam handelen. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat niet kan worden bewezen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. De verdachte wordt daarom van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken.
Is er sprake van het veroorzaken van hinder en/of gevaar op de weg in de zin van artikel 5 WVW?
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich door haar handelen heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW. Anders dan de verdediging heeft betoogd, heeft de verdachte met haar verkeersgedrag gevaar op de weg veroorzaakt door, zonder zich er goed van te vergewissen dat er niemand meer overstak, (hard) op te trekken. Dit gevaar voor andere weggebruikers heeft zich daadwerkelijk verwezenlijkt in het verkeersongeval.