ECLI:NL:RBROT:2023:1849

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
83/133518-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door opzettelijk onjuist indienen van aangiften en niet voeren van administratie

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich gedurende bijna drie jaar samen met een administratiekantoor schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude. De verdachte heeft opzettelijk onjuiste en/of onvolledige aangiften omzetbelasting ingediend en heeft nagelaten aangiften inkomstenbelasting te doen over de jaren 2014, 2015 en 2016. Dit heeft geleid tot een te lage heffing van inkomsten- en omzetbelasting. Daarnaast heeft de verdachte zich gedurende twee jaar schuldig gemaakt aan het opzettelijk niet voeren van een administratie die voldeed aan de eisen van de belastingwet. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn van ruim anderhalf jaar. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verantwoordelijk was voor de juistheid van de aangiften, ook al had hij deze uitbesteed aan een administratiekantoor. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk de kans heeft aanvaard dat de aangiften niet correct zouden worden ingediend, en dat hij zijn verplichtingen op grond van de belastingwet niet is nagekomen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van opzettelijk onjuist indienen van aangiften en het niet voeren van een administratie, en heeft de strafbaarheid van de verdachte bevestigd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/133518-22
Datum uitspraak: 28 februari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Colombia) op [geboortedatum verdachte] 1982,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. C.W. Noorduyn, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. V.E. Broeders heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde opzettelijk onjuist voeren van de kasadministratie;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Partiële vrijspraak feit 3
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde ‘niet bewaren van rittenlijsten, onjuiste en/of onvolledige (financiële) administratie betreffende verkeersboetes op de grootboekrekeningen, onjuiste en/of onvolledige (financiële) administratie van voertuigen die bij [naam transportbedrijf] in gebruik waren, onjuiste en/of onvolledige administratie betreffende openstaande posten op de grootboekrekening, onjuiste en/of onvolledige weergave van bezittingen en schulden op de balans, onjuiste en/of onvolledige financiële administratie betreffende de verschuldigde omzetbelasting’ niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De verdachte ontkent de in de tenlastelegging vermelde onjuistheden en onvolledigheden niet, maar weerspreekt wel het opzettelijk doen (en/of medeplegen) van onjuiste of niet doen van aangiften omzetbelasting, aangiften inkomstenbelasting en het niet voeren en bewaren van een kasadministratie.
De verdachte had de boekhouding van zijn bedrijf [naam transportbedrijf] ondergebracht bij [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ). De verdachte mocht vertrouwen op de deskundigheid van [naam bedrijf] en dat er op hem geen zodanige onderzoeksplicht rustte dat hij alles wat [naam bedrijf] namens hem indiende moest controleren op juistheid. De in te dienen aangiften werden bovendien nooit vooraf ter controle of goedkeuring naar de verdachte gestuurd. De verdachte wist ook niet dat bepaalde aangiften niet waren gedaan, dat ten onrechte nihilaangiften waren gedaan, dat hij een kasadministratie moest bijhouden en dat de werkzaamheden niet conform de wettelijke vereisten werden verricht. De verdachte is de dupe geworden van een slecht functionerend en ondermaats werkend administratiekantoor, maar dat kan hem niet worden verweten.
Met betrekking tot het tenlastegelegde medeplegen bij feit 1 is nog aangevoerd dat uit de verklaringen van zowel de medewerkers van [naam bedrijf] , als uit de verklaringen van de verdachte volgt dat er geen schriftelijke machtiging was afgegeven door de verdachte op basis waarvan [naam bedrijf] formeel was gemachtigd om de aangiften omzetbelasting namens [naam transportbedrijf] in te dienen.
4.2.2.
Beoordeling
De verdachte heeft vanaf 2007 een eenmanszaak gehad, genaamd [naam transportbedrijf] . [naam bedrijf] deed de boekhouding van dit bedrijf en verzorgde namens hem de belastingaangiften. Niet in geschil is dat de aangiften omzet- en inkomstenbelasting, zoals genoemd onder 1, 2 en 4 van de tenlastelegging, onjuist en/of niet zijn ingediend door [naam bedrijf] .
De verdachte is als eigenaar van zijn eenmanszaak de normadressaat van de in de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgenomen bepalingen over het tijdig en juist en volledig indienen van aangiften inkomsten- en omzetbelasting bij de Belastingdienst en is daar verantwoordelijk voor. Dat de verdachte dit had uitbesteed aan een ander betekent niet dat hij wordt ontslagen van zijn verplichtingen op grond van de belastingwetgeving. De verdachte diende er dan ook op toe te zien dat de aangiften tijdig en inhoudelijk juist werden gedaan. De verdachte heeft dat nagelaten.
De verdachte heeft verklaard dat hij de aangiften niet controleerde en wist dat hij stukken soms te laat indiende bij het administratiekantoor. Daarnaast heeft hij verklaard dat in overleg met [naam bedrijf] soms een lagere omzet werd opgevoerd in de aangiften omdat hij op dat moment niet méér kon betalen. Van de medewerkers van [naam bedrijf] kreeg hij vervolgens de bedragen door die hij diende af te dragen. Daarbij wordt opgemerkt dat zeer regelmatig en soms maanden achter elkaar, in totaal 17 keer in de periode februari 2014 tot en met december 2016, een nihilaangifte werd gedaan terwijl in die maanden wel omzet werd gedraaid.
Naast voornoemde gang van zaken ten aanzien van de omzetbelasting, blijkt dat de verdachte op 2 oktober 2015 voor het eerst een herinnering ontving voor het niet doen van de aangifte inkomstenbelasting over 2014, gevolgd door een aanmaning. Deze gang van zaken heeft zich herhaald bij de aangiften inkomstenbelasting over 2015 en 2016. De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij herinneringsbrieven en aanmaningen kreeg. Hieruit volgt dat de verdachte wist dat zijn aangiften inkomstenbelasting niet waren ingediend, terwijl de verdachte hiertoe wel verplicht was. Door ten aanzien van de omzet- en inkomstenbelasting op geen enkele wijze erop toe te zien dat deze aangiften juist en tijdig werden gedaan en bovendien geen actie te ondernemen op het moment dat er geen of te lage aangiften worden gedaan, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [naam bedrijf] de aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting, zoals vermeld op de tenlastelegging, op onjuiste wijze dan wel niet zou doen.
Ten aanzien van feit 1 dient de rechtbank tevens de vraag te beantwoorden of er sprake is van medeplegen. De verdachte heeft – zoals voorgaand besproken – het indienen van de aangiften omzetbelasting uitbesteed aan [naam bedrijf] . De verdachte leverde de stukken aan en had met medewerkers van [naam bedrijf] overleg over de stukken en de aangiften. Deze medewerkers wisten dat de aangiften onjuist waren omdat zij met meer facturen bekend waren dan werden verwerkt in de aangifte. Dat er geen schriftelijke machtiging zou bestaan, doet hier niets aan af. Naar het oordeel van de rechtbank is het eerste feit dan ook tezamen met [naam bedrijf] gepleegd.
Ten aanzien van de kasadministratie overweegt de rechtbank nog dat het aan de verdachte zelf is om zijn contante betalingen bij te houden en deze informatie te verstrekken aan de boekhouder. Dat hij hier niet op zou zijn gewezen door [naam bedrijf] , doet aan deze verplichting niets af.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van het voorgaande en de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen in bijlage II van dit vonnis tot het oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde. De verweren worden verworpen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
Hij, (handelend onder de naam [naam transportbedrijf] ), in de periode van 1 maart 2014 tot en met 31 januari 2017, te Den Haag en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een elektronische aangifte voor de omzetbelasting over de maanden februari 2014 en april 2014 en mei 2014 en juni 2014 en juli 2014 en augustus 2014 en oktober 2014 en november 2014 en december 2014 en januari 2015 en februari 2015 en april 2015 en mei 2015 en juni 2015 en juli 2015 en augustus 2015 en september 2015 en oktober 2015 en november 2015 en december 2015 en januari 2016 en februari 2016 en maart 2016 en april 2016 en mei 2016 en juli 2016 en augustus 2016 en september 2016 en november 2016 en december 2016 ten name van [naam verdachte] ,
telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan ,
immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s), telkens opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen digitaal ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde maanden telkens een te laag, bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2.
Hij, (handelend onder de naam [naam transportbedrijf] ) op 1 november 2014 te Den Haag en/of Apeldoorn, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over de maand september 2014, niet heeft gedaan, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
3
Hij, (handelend onder de naam [naam transportbedrijf] ), in de periode van 1 januari 2014 tot en met 9 december 2016 te Den Haag en/of Apeldoorn, telkens als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot
-het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd,
immers heeft hij, verdachte, opzettelijk een onjuiste en/of onvolledige kasadministratie gevoerd,
terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
4.
Hij, in de periode van 19 november 2015 tot en met 18 november 2017 te Den Haag en/of Apeldoorn, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 2014 en 2015 en 2016, niet heeft gedaan, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en/of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;

2. opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;

3. ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen te voeren, een zodanige administratie opzettelijk niet voeren en doen of laten voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;

4. opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende bijna drie jaren samen met een administratiekantoor, schuldig gemaakt aan belastingfraude door het opzettelijk onjuist en/of onvolledig indienen van aangiften omzetbelasting. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het niet doen van aangifte omzetbelasting over de maand september 2014 en het niet doen van aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2014, 2015 en 2016. Hierdoor is te weinig inkomsten- en omzetbelasting geheven en betaald. Ook heeft de verdachte zich gedurende twee jaren schuldig gemaakt aan het opzettelijk niet voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen.
De verdachte heeft met zijn handelwijze de Belastingdienst en daarmee de samenleving benadeeld. De verdachte heeft de goede werking van het systeem van omzet- en inkomstenbelasting belemmerd, omdat dit systeem gebaseerd is op het vertrouwen dat de ondernemer een juiste aangifte doet. Bovendien wordt het algemeen vertrouwen in het belastingsysteem, waarbinnen sprake zou moeten zijn van eerlijke lastenverdeling, door dergelijk handelen geschaad.
Door de verdediging is aangevoerd dat het daadwerkelijke fiscale nadeel vele malen lager ligt dan door de FIOD is berekend. De rechtbank ziet bij deze stand van zaken echter geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de nadeelberekeningen van de FIOD, te weten bijna € 450.000 aan te weinige betaalde omzetbelasting en ruim € 500.000 aan te weinig betaalde inkomstenbelasting. De enkele stelling van de verdediging dat die op onjuiste aannames van de FIOD zijn gebaseerd, is daarvoor onvoldoende. Daarbij is van belang dat de nadeelberekening is gemaakt op basis van de auditfiles die zijn gemaakt op basis van de administratie die bij het bedrijf van de verdachte is aangetroffen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 december 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten, de lange periode waarbinnen de feiten zijn gepleegd en de omvang van het nadeel (bijna 1 miljoen euro), kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 24 juni 2019 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 24 juni 2019 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van drie jaar en acht maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim anderhalf jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen gevangenisstraf met twee maanden.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van 24 maanden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf van 22 maanden opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen gevangenisstraf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 8 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. R.H. Kroon en S.W.H. Bootsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 28 februari 2023.
De voorzitter, jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Hij, (handelend onder de naam [naam transportbedrijf] ), op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2014 tot en met 31 januari 2017, te Den Haag en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (elektronische) aangifte/aangiftebiljet voor de omzetbelasting over de maand(en) februari 2014 en/of april 2014 en/of mei 2014 en/of juni 2014 en/of juli 2014 en/of augustus 2014 en/of oktober 2014 en/of november 2014 en/of december 2014 en/of januari 2015 en/ februari 2015 en/of april 2015 en/of mei 2015 en/of juni 2015 en/of juli 2015 en/of augustus 2015 en/of september 2015 en/of oktober 2015 en/of november 2015 en/of december 2015 en/of januari 2016 en/of februari 2016 en/of maart 2016 en/of april 2016 en/of mei 2016 en/of juli 2016 en/of augustus 2016 en/of september 2016 en/of en/of november 2016 en/of december 2016 ten name van [naam transportbedrijf] en/of [naam verdachte] ,
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of laten doen,
immers heeft/hebben hijen/of zijn mededader(s), (telkens) opzettelijk op de/het bij de Inspecteur der belastingen (digitaal) ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) maand(en) (telkens) een te laag, althans onjuist, bedrag aan belasting opgegeven en/of vermeld, althans doen of laten opgeven en/of vermelden, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2.
Hij, (handelend onder de naam [naam transportbedrijf] ) op of omstreeks 1 november 2014 te Den Haag en/of Apeldoorn, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over de maand september 2014, niet of niet binnen de door de Inspecteur der belastingen te Den Haag gestelde termijn heeft gedaan, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
3
Hij, (handelend onder de naam [naam transportbedrijf] ), op of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 9 december 2016 te Den Haag en/of Apeldoorn, althans te Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen meermalen, althans eenmaal, (telkens) als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot
-het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen,
opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd en/of doen voeren,
-en/of het bewaren van boeken, bescheiden en/of andere (primaire) gegevensdragers
(telkens) opzettelijk deze niet (volledig) heeft bewaard,
Immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader(s) toen en daar (telkens) opzettelijk een onjuiste en/of onvolledige kasadministratie gevoerd, en/of rittenlijsten niet (volledig) bewaard en/of een onjuiste en/of onvolledige (financiële) administratie gevoerd bestaande uit
-onjuiste en/of onvolledige (financiële) administratie betreffende verkeersboetes op de grootboekrekeningen/of;
-onjuiste en/of onvolledige (financiële) administratie van voertuigen die bij [naam transportbedrijf] in gebruik waren en/of ten behoeve van [naam transportbedrijf] aangeschaft waren en/of;
-onjuiste en/of onvolledige administratie betreffende openstaande posten op de grootboekrekening en/of;
-onjuiste en/of onvolledige weergave van bezittingen en schulden op de balans en/of;
-onjuiste en/of onvolledige financiële administratie betreffende de verschuldigde omzetbelasting
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
4.
Hij, (handelend onder de naam [naam transportbedrijf] ), in of omstreeks de periode van 19 november 2015 tot en met 18 november 2017 te Den Haag en/of Apeldoorn, althans te Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over de jaren 2014 en/of 2015 en/of 2016, niet of niet binnen de door de Inspecteur der belastingen te Den Haag gestelde termijn heeft gedaan, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.