ECLI:NL:RBROT:2023:1848

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
83/133531-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door opzettelijk onjuist indienen van aangiften omzetbelasting door eigenaresse van eenmanszaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, een eigenaresse van een eenmanszaak die klanten bijstaat met boekhoudkundige aangelegenheden. De verdachte is beschuldigd van belastingfraude door het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting gedurende een periode van bijna drie jaar, wat heeft geleid tot een totaalbedrag van bijna € 450.000 aan niet afgedragen omzetbelasting. De rechtbank heeft rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn van ruim anderhalf jaar bij de strafoplegging.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, een geldboete van € 25.000 en ontzetting van het recht tot uitoefening van haar beroep in de financiële administratie voor de duur van drie jaar. De rechtbank oordeelde dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, namelijk het medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven. De verdachte heeft zich gedurende de ten laste gelegde periode schuldig gemaakt aan het indienen van onjuiste aangiften, waarbij zij onvoldoende toezicht heeft gehouden op haar medewerkers.

De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder haar gezondheidsklachten, en heeft besloten om een gevangenisstraf niet op te leggen, ondanks de ernst van het feit. De rechtbank heeft de straffen gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, die niet aan de verdachte kan worden toegerekend. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/133531-22
Datum uitspraak: 28 februari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1975,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. H. Uzumcu, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. V.E. Broeders heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 100.000;
  • een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 3 jaar;
  • ontzetting van het recht tot uitoefening van het beroep waarbij de verdachte betrokken is bij belastingaangiften dan wel financiële administratie, voor de duur van 3 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
Allereerst is er geen sprake van medeplegen. Er is geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de medewerkers van administratiekantoor [administratiekantoor01] (hierna: [administratiekantoor01] ) en de verdachte. De gedragingen van de medewerkers, te weten het mogelijk opzettelijk onjuist doen van aangifte, kunnen niet aan de verdachte worden toegerekend. De verdachte sprak regelmatig met haar medewerkers over eventuele problemen en vertrouwde erop dat haar werknemers op de juiste wijze aangifte omzetbelasting deden. Zij heeft geen signalen van hen gekregen waaruit zij kon opmaken dat dit niet het geval was. De verdachte zou daarnaast opzet op de gedragingen moeten hebben gehad, maar ook dit kan niet worden bewezen. Het opzet van de werknemers kan niet aan de werkgever, zijnde de verdachte, worden toegerekend.
4.1.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
In de periode van 1 maart 2014 tot en met 31 januari 2017 zijn door [administratiekantoor01] , de eenmanszaak van de verdachte, onjuiste aangiften omzetbelasting ingediend ten name van de medeverdachte [medeverdachte01] . Deze aangiften zijn ingediend door twee medewerkers van het administratiekantoor, mevrouw [naam01] en mevrouw [naam02] .
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden of sprake is geweest van het in vereniging opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting.
[medeverdachte01] en de twee medewerkers van [administratiekantoor01] hebben contact gehad over de aangiften omzetbelasting en hij wist op basis van zijn omzet dat deze aangiften onjuist waren. De verdachte was verantwoordelijk voor het opstellen van de jaarrekeningen en het indienen van de aangiften inkomstenbelasting. Over de jaren 2014, 2015 en 2016 waren nog geen inkomstenbelasting aangiften gedaan voor [medeverdachte01] omdat de dossiers niet compleet waren. De verdachte adviseerde zijn eenmanszaak om te zetten naar een besloten vennootschap omdat zijn omzet dusdanig was gestegen. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de verdachte inzicht had in de omzetcijfers van [transportbedrijf01] en ermee bekend was dat de (omzet)belastingdossiers niet compleet waren. Daarnaast heeft de verdachte bij de FIOD verklaard dat, indien er geen informatie werd aangeleverd door de klanten, er een nihilaangifte werd ingediend. Dit wordt bevestigd door getuige [naam01] bij de FIOD, die verklaarde dat de verdachte op de hoogte was van het indienen van nihilaangiften.
De verdachte kon als leidinggevende, op basis van een gezagsverhouding, beschikken over de gedragingen van haar werknemers. Door niet in te grijpen en onvoldoende toezicht te houden heeft zij die gedragingen ook aanvaard en kunnen die haar worden toegerekend.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van het voorgaande en de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen in bijlage II van dit vonnis tot het oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Voor zover de raadsman verweren heeft gevoerd, worden die weerlegd in de bewijsmiddelen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Zij, handelend onder [administratiekantoor01] , in de periode van 1 maart 2014 tot en met 31 januari 2017, te Den Haag en/of Apeldoorn, tezamen en in vereniging met anderen,
telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een elektronische aangifte voor de omzetbelasting over de maanden februari 2014 en april 2014 en mei 2014 en juni 2014 en juli 2014 en augustus 2014 en oktober 2014 en november 2014 en december 2014 en januari 2015 en februari 2015 en april 2015 en mei 2015 en juni 2015 en juli 2015 en augustus 2015 en september 2015 en oktober 2015 en november 2015 en december 2015 en januari 2016 en februari 2016 en maart 2016 en april 2016 en mei 2016 en juli 2016 en augustus 2016 en september 2016 en november 2016 en december 2016 ten name van [medeverdachte01] ,
telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s), telkens opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen digitaal ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde tijdvakken telkens een te laag, bedrag aan belasting opgegeven , terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Primair:
Medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich gedurende bijna drie jaren samen met anderen, als eigenaresse van haar eenmanszaak [administratiekantoor01] waar klanten worden bijgestaan met allerlei boekhoudkundige aangelegenheden, schuldig gemaakt aan belastingfraude door het opzettelijk onjuist indienen van aangiften omzetbelasting. Dit heeft geleid tot een totaalbedrag van niet afgedragen omzetbelasting van bijna € 450.000.
De verdachte heeft met haar handelwijze de samenleving benadeeld, doordat er minder geld voor algemene middelen beschikbaar komt. De verdachte heeft bovendien de goede werking van het systeem van omzetbelasting belemmerd, omdat dit systeem gebaseerd is op het vertrouwen dat de ondernemer een juiste aangifte doet en op basis daarvan belasting afdraagt. Bovendien wordt het algemeen vertrouwen in boekhoudkantoren door dergelijk handelen geschaad.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 december 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet recent is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 november 2022. Dit rapport houdt – kort gezegd – in dat er sprake is van stabiele huisvesting, inkomsten, vorm van dagbesteding en contact met familie. De verdachte is voornamelijk bezig met haar gezondheid, omdat zij ernstige gezondheidsklachten heeft, te weten COPD Gold III. De reclassering ziet contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf en een taakstraf gezien de gezondheidsklachten van de verdachte. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit, de omvang van de benadeling en de lange periode waarbinnen het feit is gepleegd kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal hier echter van afzien, nu de reclassering hier contra-indicaties voor ziet en ook de officier van justitie die niet heeft gevorderd. In plaats daarvan worden een taakstraf, een geldboete en een beroepsverbod opgelegd. Daarbij wordt overwogen dat de reclassering weliswaar ook contra-indicaties zag voor het uitvoeren van een taakstraf maar dat de verdachte ter zitting heeft verklaard dat zij – afhankelijk van de werkzaamheden – een taakstraf kan uitvoeren.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 24 juni 2019 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 24 juni 2019 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van drie jaar en acht maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ruim anderhalf jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf en zal de geldboete met € 5.000 worden gematigd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 23, 24c, 28, 31 en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
234 (tweehonderdvierendertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
117 (honderdzeventien) dagen;
veroordeelt de verdachte tot een geldboete van
€ 25.000 (vijfentwintig duizend euro),bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
160 dagen hechtenis;
veroordeelt de verdachte tot
ontzetting van het recht tot uitoefening van het beroepwaarbij de verdachte betrokken is bij belastingaangiften dan wel financiële administratie, voor de
duur van 3 jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. R.H. Kroon en S.W.H. Bootsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 28 februari 2023.
De voorzitter, jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Zij, handelend onder [administratiekantoor01] , op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2014 tot en met 31 januari 2017, te Den Haag en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten een (elektronische) aangifte/aangiftebiljet voor de omzetbelasting over de maanden februari 2014 en /of april 2014 en/of mei 2014 en/of juni 2014 en/of juli 2014 en/of augustus 2014 en/of oktober 2014 en/of november 2014 en/of december 2014 en/of januari 2015 en/of februari 2015 en/of april 2015 en/of mei 2015 en/of juni 2015 en/of juli 2015 en/of augustus 2015 en/of september 2015 en/of oktober 2015 en/of november 2015 en/of december 2015 en/of januari 2016 en/of februari 2016 en/of maart 2016 en/of april 2016 en/of mei 2016 en/of juli 2016 en/of augustus 2016 en/of september 2016 en/of november 2016 en/of december 2016 ten name van [transportbedrijf01] en/of [medeverdachte01] ,
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of laten doen, immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s), (telkens) opzettelijk op de/het bij de Inspecteur der belastingen (digitaal) ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) tijdvak(ken) (telkens) een te laag, althans onjuist, bedrag aan belasting opgegeven en/of vermeld, althans doen of laten opgeven en/of vermelden, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Zij, handelend onder [administratiekantoor01] , op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2014 tot en met 31 januari 2017, te Den Haag en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een (elektronische) aangifte/aangiftebiljet voor de omzetbelasting over de maand(en) februari 2014 en/of maart 2014 en/of april 2014 en/of mei 2014 en/of juni 2014 en/of juli 2014 en/of augustus 2014 en/of oktober 2014 en/of november 2014 en/of december 2014 en/of januari 2015 en/of februari 2015 en/of april 2015 en/of mei 2015 en/of juni 2015 en/of juli 2015 en/of augustus 2015 en/of september 2015 en/of oktober 2015 en/of november 2015 en/of december 2015 en/of januari 2016 en/of februari 2016 en/of maart 2016 en/of april 2016 en/of mei 2016 en/of juni 2016 en/of juli 2016 en/of augustus 2016 en/of september 2016 en/of oktober 2016 en/of november 2016 en/of december 2016 ten name van [transportbedrijf01] en/of [medeverdachte01] ,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door hogere aangifte(n) en/of lagere aangifte(n) en/of nihilaangifte(n) te doen, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.