ECLI:NL:RBROT:2023:1840

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
10/198549-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met noodweerverweer en schadevergoeding aan nabestaanden

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 6 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in Suriname in 1978, die beschuldigd werd van doodslag. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond in de nacht van 23 op 24 juli 2021 in Rotterdam, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer01], overleed aan een steekwond in de borst. De verdachte heeft verklaard dat hij handelde uit zelfverdediging, omdat hij zijn broer, [medeverdachte01], wilde ontzetten die door het slachtoffer in een 'headlock' werd gehouden. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vijf jaar, wat de rechtbank uiteindelijk ook oplegde, ondanks het beroep op noodweer dat door de verdediging werd gedaan. De rechtbank oordeelde dat het beroep op noodweer niet aannemelijk was, gezien de verklaringen van getuigen en het gebrek aan bewijs voor de noodweersituatie. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk het leven van [slachtoffer01] heeft beëindigd door hem met een scherp voorwerp in de borst te steken. Daarnaast zijn er vorderingen ingediend door de nabestaanden van het slachtoffer, die schadevergoeding eisen voor materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft deze vorderingen deels toegewezen, met inachtneming van de eigen schuld van het slachtoffer, en heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/198549-21
Datum uitspraak: 6 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Suriname) op [geboortedatum01] 1978,
raadsman mr. B.H.J. van Rhijn, advocaat te Doorn.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 30 en 31 januari 2023 en 6 maart 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Rond tien voor half één in de nacht van 23 op 24 juli 2021 komt bij de politie een melding binnen van een steekpartij aan de [adres01] in Rotterdam. De politie treft ter plaatse drie gewonde mannen aan: [medeverdachte01] met steekverwoningen aan hoofd, rug en bil, [verdachte01] met een steekverwonding onder zijn linker oksel en [slachtoffer01] met steekverwondingen aan borst, linker bovenarm en linker bovenbeen.
[slachtoffer01] is ondanks reanimatiepogingen ter plekke overleden.
Uit het sectierapport blijkt dat de steekwond in zijn borst links zijn hart heeft geperforeerd en dat die steekwond de dood heeft veroorzaakt. De andere steekwonden hebben geen bijdrage aan de dood geleverd.
[medeverdachte01] en [verdachte01] zijn naar het ziekenhuis afgevoerd en beiden zijn aldaar aangehouden voor betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer01] .
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
Het primair ten laste gelegde, doodslag van het slachtoffer, [slachtoffer01] , kan wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte heeft voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer01] . Door het slachtoffer met een scherp steekvoorwerp in de borststreek te steken, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer hierdoor zou kunnen overlijden. Voor medeplegen, dus samenwerking met anderen, is geen bewijs. Van dat onderdeel dient de verdachte te worden vrijgesproken.
4.2.2.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Er is onvoldoende bewijs dat de verdachte de dodelijke steekwond heeft toegebracht. Zijn verklaring dat een steek van hem in de borst van [slachtoffer01] de dodelijke was, is een conclusie die hij heeft getrokken na lezing van het sectierapport.
4.2.3.
Beoordeling
De rechtbank komt tot het volgende oordeel.
Uit het sectierapport blijkt dat het overlijden van het slachtoffer het gevolg is van een steekverwonding in de borst links, waarbij de linkerborstholte en het hart zijn geraakt.
De verdachte heeft op 13 december 2021 in zijn zesde verhoor bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer01] op een zeker moment twee keer in de borst heeft gestoken. Op de nadien gehouden reconstructie doet de verdachte de twee steekbewegingen voor, waarbij hij in de richting van de borst van [slachtoffer01] gaat.
Op grond van deze verklaring, in samenhang met het sectierapport, dat [slachtoffer01] twee steekletsels in de borst heeft, waarvan één dodelijk, stelt de rechtbank vast dat de verdachte de dodelijke steekwond aan [slachtoffer01] heeft toegebracht. Het
dodelijk zijnvan één van de steekbewegingen baseert de rechtbank dus niet op de verklaring van verdachte op dit onderdeel. Het verweer ter zake, dat dit van hem slechts een conclusie was, kan daarmee onbesproken blijven.
Door hem op deze wijze in de borst te steken heeft de verdachte minst genomen het voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer01] . De kans op dat overlijden als gevolg van zijn steken was immers aanmerkelijk – in de borst liggen vitale delen die door steken geraakt kunnen worden – en uit de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen maakt de rechtbank op dat hij die aanmerkelijk kans bewust heeft aanvaard.
Van betrokkenheid van de medeverdachte bij het doden van het slachtoffer is niet gebleken zodat de verdachte zal worden vrijgesproken van medeplegen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer01] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met een scherp voorwerp in zijn borst te steken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 24 juli 2021 te Rotterdam,
[slachtoffer01] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een scherp voorwerp, in de borststreek van voornoemde [slachtoffer01] te steken ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer01] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4.4.
Kwalificatie
Het bewezen feit levert op (
primair)doodslag.

5.Strafbaarheid feit

5.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op noodweer toekomt. De verdachte zag dat zijn broer [medeverdachte01] door [slachtoffer01] in een klem (‘headlock’) was genomen en wilde zijn broer ontzetten. Al doende werd hij zelf door [slachtoffer01] onder zijn oksel gestoken. Toen hij zag dat [slachtoffer01] voor de tweede keer een stekende beweging maakte in zijn richting, heeft de verdachte die beweging afgeweerd en tweemaal in de richting van [slachtoffer01] gestoken. De verdachte heeft daarmee uit zelfverdediging gehandeld.
5.2.
Standpunt officier van justitie
Het beroep op noodweer kan niet slagen. Het door de verdachte geschetste scenario over de omstandigheden waaronder hij [slachtoffer01] heeft gestoken vindt op essentiële onderdelen geen bevestiging in het dossier. Daarmee is de noodweersituatie niet aannemelijk geworden.
5.3.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat het strafdossier en hetgeen is besproken op de terechtzitting ten aanzien van de plaats en volgorde van de toedracht, geen ondersteuning biedt voor de verklaring van de verdachte. Er is geen enkele getuige die – met de verdachte – verklaart over een situatie waarbij de verdachte zijn broer heeft ontzet en waarbij hij zelf als eerste door het slachtoffer werd gestoken. De rechtbank overweegt in dit verband dat ook de verklaring van de broer van verdachte zelf, die de rechtbank als oprecht en geloofwaardig beoordeelt, niet spreekt van de door de verdachte geschetste gang van zaken. Integendeel, de verklaring van [medeverdachte01] weerspreekt het door de verdachte geschetste scenario.
Anders dan de verdachte verklaart [medeverdachte01] – ook ter zitting in aanwezigheid van de verdachte – immers dat hij naar de groep, waarin [slachtoffer01] zich bevond, is toegerend om zijn broer, de verdachte, te hulp te komen, dat hij vervolgens ónder [slachtoffer01] lag in plaats van òp [slachtoffer01] zoals de verdachte heeft verklaard en dat hij zich een ‘headlock’ niet kan herinneren. Hij verklaart dat [slachtoffer01] op zijn been lag, waardoor hij moeilijk weg kon komen, maar dat dit hem toch is gelukt. Hij verklaart niet te hebben gemerkt dat de verdachte hem daarbij zou hebben ontzet en niets over de steekbewegingen van [slachtoffer01] of de verdachte naar elkaar. Hij verklaart zelfs niet dat hij de verdachte daar op dat moment heeft gezien, terwijl dit in het door de verdachte geschetste scenario onontkoombaar moet zijn geweest.
Het noodweerscenario van de verdachte vindt evenmin steun in de camerabeelden. Uit de camerabeelden is niet gebleken dat de verdachte ná [medeverdachte01] in de richting van de auto is gerend. Op de terechtzitting heeft de verdachte – overigens voor het eerst – gesteld dat hij parallel aan de geparkeerde auto’s (op de camerabeelden linksboven) naar zijn broer toe is gerend. De rechtbank stelt echter vast dat op de camerabeelden niet is waar te nemen dat het inderdaad de verdachte is die boven in beeld langs de auto’s rent.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank reeds tot de conclusie dat de door de verdachte geschetste noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. Daar komt het volgende nog bij.
Pas in zijn zesde verhoor, toen hij bijna vijf maanden in voorarrest zat, heeft de verdachte aangevoerd dat hij [slachtoffer01] uit zelfverdediging in de borst heeft gestoken. Hij heeft dit verweer dus opgeworpen nadat hij de beschikking had over (vrijwel) het volledige dossier. Daaraan voorafgaand is hij langdurig en indringend verhoord geweest over zijn mogelijke aandeel in de dood van [slachtoffer01] , waarbij hij, vanaf het moment dat getuigen daarover verklaarden, ook meermalen is geconfronteerd met de vermoedelijke aanwezigheid van een multitool op de plaats delict. In die verhoren heeft de verdachte steeds ontkend dat hij geweld tegen [slachtoffer01] heeft gebruikt en dat, als er al sprake was van de multitool op de plaats delict, die niet van hem was. Uit de afgeluisterde tap- en OVC-gesprekken volgt bovendien dat de verdachte zich zorgen maakte over de verklaringen omtrent de multitool en dat hij moeite heeft gedaan om ervoor te zorgen dat de betreffende getuigen daar niets meer over zouden verklaren. De verdachte is zelfs zo ver gegaan dat hij in de richting van een mogelijke andere dader is gaan wijzen. De gesprekken waarop de rechtbank zich hierbij baseert zijn aan dit vonnis gehecht als bijlage III.
Het niet direct verklaren uit zelfverdediging te hebben gehandeld, gepaard gaande met pogingen om getuigen te beïnvloeden om zodoende niet in verband te worden gebracht met de multitool, waarmee hij – zoals hij zelf later heeft verklaard – [slachtoffer01] heeft gestoken, en het wijzen naar een andere dader, doet verder afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn noodweerverweer, dat al niet gesteund wordt door enig ander bewijsmiddel.
De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Evenmin zijn feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsdelict. Hij heeft het slachtoffer tweemaal in de borst gestoken als gevolg waarvan deze is overleden. Dit kwalificeert als doodslag, een strafbaar feit waar over het algemeen aanzienlijk hogere gevangenisstraffen voor worden opgelegd dan de in deze zaak door de officier van justitie geëiste vijf jaar.
De rechtbank is echter, met de officier van justitie, van oordeel dat deze zaak aanleiding geeft tot een aanzienlijk lagere straf dan in beginsel passend is bij een doodslag. De rechtbank neemt bij de strafoplegging niet slechts de juridische kwalificatie, maar ook de feitelijke gang van zaken als uitgangspunt, waarbij het handelen van het latere slachtoffer een belangrijke rol speelt.
De rechtbank kan haar ogen namelijk niet sluiten voor het aandeel van het slachtoffer in de aanloop naar het fatale steekincident. Uit het grote aantal getuigenverklaringen volgt dat het slachtoffer die avond verschillende mensen had beledigd, uitgedaagd en lastiggevallen. Hij wordt beschreven als stomdronken, hetgeen bevestiging vindt in het bloedonderzoek dat nadien is uitgevoerd. Het slachtoffer is meermaals gevraagd om de groep, waartoe de verdachte en zijn broer behoorden, met rust te laten en weg te gaan. Dit deed hij niet. Door zijn gedrag en de reacties van de groep daarop liep de spanning steeds verder op, waarbij het op verschillende momenten tot schermutselingen is gekomen. Steeds was het slachtoffer hierbij betrokken. Bij die schermutselingen heeft het slachtoffer op een gegeven moment als eerste een mes getrokken, waardoor het geweld is geëscaleerd en waarvan het betreurenswaardige resultaat is dat zowel de verdachte, zijn broer als het slachtoffer steekwonden opliepen. De fatale steekwond van het slachtoffer is door de verdachte toegebracht maar dat ziet de rechtbank dus niet los van de aanloop daar naar toe. In die aanloop, zo blijkt genoegzaam uit het dossier, heeft ook de verdachte meermaals getracht de gemoederen tot bedaren te brengen en het slachtoffer ertoe te bewegen weg te gaan.
Gelet op deze omstandigheden vindt de rechtbank de in deze zaak de door officier van justitie geëiste gevangenisstraf van vijf jaar passend.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Ingediende vorderingen
De volgende vorderingen zijn door mr. F.J.M. Hamers namens de in het geding gevoegde benadeelde partijen ingediend.
Vordering [benadeelde partij01]
De benadeelde partij (vader van het slachtoffer) vordert een vergoeding van € 18.965,78 aan materiële schade. Daarnaast vordert hij een vergoeding van € 47.500,- aan immateriële schade, welk bedrag is opgebouwd uit € 30.000,- aan shockschade en € 17.500,- aan affectieschade. Tot slot vordert hij een vergoeding van € 5.000,- in verband met een eventuele hoger beroepsprocedure.
Vordering [benadeelde partij02]
De benadeelde partij (moeder van het slachtoffer) vordert een vergoeding van primair
€ 7.400,08, subsidiair € 3.171,46 aan materiële schade. Daarnaast vordert zij een vergoeding van € 47.500,- aan immateriële schade, welk bedrag is opgebouwd uit € 30.000,- aan shockschade en € 17.500,- aan affectieschade. Tot slot vordert zij een vergoeding van
€ 10.000,- in verband met een eventuele hoger beroepsprocedure.
Vordering [benadeelde partij03]
De benadeelde partij (broer van het slachtoffer) vordert een vergoeding van primair
€ 45.000,-, subsidiair € 42.500,- aan immateriële schade, welk bedrag is opgebouwd uit
€ 25.000,- aan shockschade en primair € 20.000,-, subsidiair € 17.500,- aan affectieschade. Daarnaast vordert hij een vergoeding van € 2.500,- in verband met een eventuele hoger beroepsprocedure.
Vordering [benadeelde partij04]
De benadeelde partij (zus van het slachtoffer) vordert een vergoeding van primair
€ 29.565,26, subsidiair € 29.392,94 aan materiële schade. Daarnaast vordert zij een vergoeding van primair € 45.000,-, subsidiair € 42.500,- aan immateriële schade, welk bedrag is opgebouwd uit € 25.000,- aan shockschade en primair € 20.000,-, subsidiair
€ 17.500,- aan affectieschade. Tot slot vordert zij een vergoeding van € 2.500,- in verband met een eventuele hoger beroepsprocedure.
Vordering [benadeelde partij05]
De benadeelde partij (tante van het slachtoffer) vordert een vergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade (shockschade). Daarnaast vordert zij een vergoeding van € 2.500,- in verband met een eventuele hoger beroepsprocedure.
Door alle benadeelde partijen is verzocht om over de gevorderde bedragen de wettelijke rente toe te wijzen, alsmede de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de hoogte van de vorderingen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich – gelet op de bepleite vrijspraak – op het standpunt gesteld dat de vorderingen dienen te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vorderingen.
8.4.
Beoordeling
Affectieschade
De benadeelde partijen [benadeelde partij01] , [benadeelde partij02] , [benadeelde partij03] en [benadeelde partij04] vorderen vergoeding van affectieschade.
Het vorderen van vergoeding van affectieschade is vanaf 1 januari 2019 mogelijk voor de in artikel 51f, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering en artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek, genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. De aanspraak op affectieschade is een naar omvang beperkte vergoeding, die vooral beoogt het leed van de naasten en nabestaanden te erkennen.
In het Besluit vergoeding affectieschade is uitdrukkelijk bepaald wie er voor vergoeding van affectieschade in aanmerking komen. De rechtbank stelt vast dat de vader en de moeder van het slachtoffer tot de kring van gerechtigden behoren. Broers en zussen komen slechts onder bijzondere, uitzonderlijke omstandigheden die maken dat sprake is van een nauwe persoonlijke relatie met het slachtoffer, in aanmerking voor vergoeding van affectieschade.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak tussen de broer en zus en het slachtoffer sprake is van een dergelijke nauwe persoonlijke relatie. Zij hebben tot kort voor diens overlijden met het slachtoffer als gezin met elkaar samengewoond.
De rechtbank zal gelet op voorgaande aan de ouders, de broer en de zus ieder € 17.500,- aan vergoeding van affectieschade toewijzen.
Shockschade
Alle benadeelde partijen hebben een vergoeding gevorderd van shockschade.
Ten aanzien van het toekennen van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit de rechtbank aan bij de jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:958). Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door het waarnemen van het ten laste gelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. Er moet uit de waarneming of confrontatie geestelijk letsel zijn voortgevloeid dat in rechte kan worden vastgesteld, wat in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Dergelijk geestelijk letsel zal zich vooral voordoen als iemand in een nauwe relatie staat met degene die bij het ongeval is gedood of gewond is geraakt.
De rechtbank komt tot het oordeel dat alle benadeelde partijen ten aanzien van dit deel van de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat de stelling, dat sprake is van geestelijk letsel, onvoldoende is onderbouwd. De bewijsstukken ter onderbouwing van de vorderingen, zoals informatie van een huisarts of een praktijkondersteuner, zijn ontoereikend en een nader onderzoek naar de gegrondheid van de vorderingen levert een onevenredige belasting op van het strafgeding. Dit deel van de vorderingen kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Materiële schade [benadeelde partij01]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De volgende materiële schade zal aan de benadeelde partij toegewezen worden:
1. Kosten lijkbezorging
  • Uitvaartverzorging: € 9.613,95
  • Grafsteen: € 6.665,37
  • Kleding uitvaart [voornaam slachtoffer01] : € 300,-
  • Reiskosten uitvaart: € 37,80
2. Reis- en parkeerkosten
  • Reiskosten overig: € 99,68
  • Parkeerkosten overig: € 68,98
Deze schadeposten zijn genoegzaam onderbouwd.
Ten aanzien van de gevorderde kosten van de stille tocht zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit.
Concluderend zal de rechtbank een vergoeding van € 16.785,78 aan materiële schade toewijzen aan de benadeelde partij.
Materiële schade [benadeelde partij02]
De behandeling van dit deel van de vordering (verlies aan verdienvermogen) levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Materiële schade [benadeelde partij04]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De volgende materiële schade zal aan de benadeelde partij toegewezen worden:
Kosten vliegticket: (subsidiair) € 172,32
Verblijfkosten vakantie: € 146,-
Deze schades zijn genoegzaam onderbouwd.
Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Ten aanzien van de primair gevorderde kosten van het vliegticket (inclusief de vliegticketkosten van de vriendin) is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de schade rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de kosten studievertraging en verlies aan verdienvermogen is de rechtbank van oordeel dat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd en de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Concluderend zal de rechtbank een vergoeding van € 318,32 aan materiële schade toewijzen aan de benadeelde partij.
Nader te onderbouwen schade
Alle benadeelde partijen hebben een vergoeding gevorderd in verband met een eventuele hoger beroepsprocedure.
Nu eventuele toekomstige kosten niet gemaakt zijn en bovendien onzeker is of deze kosten gemaakt zullen worden, zal de rechtbank de vorderingen op dit onderdeel afwijzen.
Eigen schuld
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat [slachtoffer01] zelf ook een actief aandeel heeft gehad in de gebeurtenissen die tot het fatale steekincident hebben geleid. De rechtbank vindt dat deze omstandigheid zo nauw verband houdt met de bewezen doodslag dat dit een beroep op ‘eigen schuld’ in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek rechtvaardigt. Dit leidt tot een vermindering van de schadevergoedingsplicht.
De rechtbank zal daarom de hiervoor vastgestelde schade als gevolg van het strafbare feit, voor 50 procent toewijzen, en de vorderingen voor het overige afwijzen.
Wettelijke rente en overige kosten
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal bepalen dat de te vergoeden schadebedragen telkens worden vermeerderd met wettelijke rente vanaf 24 juli 2021.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij01] , [benadeelde partij02] , [benadeelde partij03] en [benadeelde partij04] in overwegende mate zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door deze benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de nog te maken kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging.
Nu de benadeelde partij [benadeelde partij05] niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.5.
Conclusie
De verdachte dient na eigen schuld-correctie de navolgende bedragen te betalen:
  • aan [benadeelde partij01] : € 17.142,89;
  • aan [benadeelde partij02] : € 8.750,-;
  • aan [benadeelde partij03] : € 8.750,-;
  • aan [benadeelde partij04] : € 8.909,16.
Schadevergoedingsmaatregel
De oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de
benadeelde partij [benadeelde partij05]niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de overige benadeelde partijen de navolgende bedragen te betalen, telkens vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 24 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
Benadeelde partij
Materiële schade
Immateriële schade
Totaal
[benadeelde partij01]
€ 8.392,89
€ 8.750,-
€ 17.142,89
[benadeelde partij02]
-
€ 8.750,-
€ 8.750,-
[benadeelde partij03]
-
€ 8.750,-
€ 8.750,-
[benadeelde partij04]
€ 159,16
€ 8.750,-
€ 8.909,16
verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vorderingen c.q. wijst die af, zoals hiervoor weergegeven; bepaalt dat die delen van de vorderingen waarin de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn slechts kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen [benadeelde partij01] , [benadeelde partij02] , [benadeelde partij03] en [benadeelde partij04] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen telkens begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij05] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting om aan de staat, ten behoeve van de na te noemen benadeelde partijen, de navolgende bedragen te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2021 en beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal
gijzelingkan worden toegepast voor maximaal de hierna volgende duur; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
Benadeelde partij
Bedrag
Aantal dagen gijzeling
[benadeelde partij01]
€ 17.142,89
120
[benadeelde partij02]
€ 8.750,-
78
[benadeelde partij03]
€ 8.750,-
78
[benadeelde partij04]
€ 8.909,16
79
verstaat dat betaling aan een benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van die benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. van de Kragt, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en P.C. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Dere, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 juli 2021 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer01] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borststreek en/of in het lichaam van voornoemde [slachtoffer01] te steken tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer01] is overleden;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 juli 2021 te Rotterdam,
openlijk, te weten, op/aan de [adres01] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer01] door
- meerdere malen, althans eenmaal, op/tegen/aan het lichaam van voornoemde [slachtoffer01] te duwen en/of te trekken en/of
- voornoemde [slachtoffer01] naar de grond te trekken en/of te brengen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer01] te slaan en/of te stompen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer01] te schoppen en/of te trappen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borststreek en/of in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer01] te steken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer01] is overleden.
(art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht)