ECLI:NL:RBROT:2023:1776

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
FT EA 23/6 en FT EA 23/7
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in faillissementszaak met moratorium voor zes maanden

In deze zaak heeft verzoekster op 5 januari 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 16 januari 2023 bepaald. Tijdens de zitting is verweerster, Altera Vastgoed N.V., vertegenwoordigd door SWG Advocaten B.V., niet verschenen. Verzoekster heeft verklaard dat zij de huur voor januari 2023 heeft betaald en dat zij ook de huur voor februari 2023 zal voldoen met hulp van haar ouders. Verzoekster is aangemeld bij beschermingsbewind en heeft meerdere sollicitaties lopen, wat haar financiële situatie stabiliseert.

Verweerster heeft in haar verweerschrift aangevoerd dat verzoekster in het verleden huurachterstanden heeft gehad en dat er onvoldoende vertrouwen is dat de huurtermijnen tijdig zullen worden voldaan. De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoekster een vonnis tot ontruiming heeft ontvangen, oordeelt de rechtbank dat er inderdaad sprake is van een bedreigende situatie.

De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en verweerster afgewogen. Het belang van verzoekster om in de huurwoning te blijven en haar schulden te regelen, weegt zwaarder dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming uit te voeren. De rechtbank heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens is verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan zij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] - [nummer02]
uitspraakdatum: 16 januari 2023
[verzoekster01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 5 januari 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 5 januari 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 16 januari 2023.
Ter zitting van 16 januari 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer [naam01] , werkzaam bij Zuidweg & Partners (hierna: SHV).
Mevrouw [naam02] , werkzaam bij SWG Advocaten B.V. heeft namens Altera Vastgoed N.V. (hierna: verweerster) voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden. In dit verweerschrift is tevens meegedeeld dat er namens verweerster niemand ter zitting zal verschijnen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 8 november 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard de huur van januari 2023 te hebben betaald. Volgens verzoekster is deze betaling niet gestorneerd. Verzoekster heeft ter zitting ook verklaard de huur van februari 2023 te zullen voldoen met behulp van haar ouders. Verzoekster heeft verklaard dat zij thans meerdere sollicitatiegesprekken heeft lopen en dat haar ouders – mocht dat nodig zijn – haar financieel kunnen ondersteunen. De lopende huurtermijnen kunnen dan ook betaald worden. Verder heeft verzoekster verklaard inmiddels te zijn aangemeld bij beschermingsbewind. Hieruit blijkt dat bij verzoekster thans sprake is van een stabiele situatie en dat de lopende huurtermijnen zullen worden betaald.
3.
Het verweer
Verweerster stelt zich in haar verweerschrift op het standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen. Verweerster voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan. Verzoekster is een huurovereenkomst aangegaan op grond waarvan zij uiterlijk op de eerste van de maand de huur moet voldoen aan verweerster. Kort nadat verzoekster de huurovereenkomst heeft afgesloten, zijn al de eerste huurachterstanden ontstaan. Aangezien betaling van de huur uitbleef, heeft verweerster een incassogemachtigde ingeschakeld en getracht een betalingsregeling te treffen. Dit is echter niet gelukt. Ook meent verweerster dat het (nog) onduidelijk is dat de huur van januari 2023 is betaald. De voorgaande betalingen werden immers steeds gestorneerd. Verweerster heeft er ook onvoldoende vertrouwen in dat de (lopende) huurtermijnen betaald zullen worden. Dit temeer nu de inkomenspositie van verzoekster niet is gewijzigd. Verweerster merkt tot slot nog op dat verzoekster willens en wetens de huurovereenkomst tijdens de coronapandemie is aangegaan. Dat verzoekster haar betalingsverplichtingen door corona niet meer kon voldoen, komt dan ook voor haar eigen risico.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 8 november 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 28 november 2022 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 9 januari 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 8 november 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft een bankafschrift overgelegd waaruit blijkt dat de huur van januari 2023 is betaald. Sindsdien zijn er al twee weken verstreken, zonder dat de betaling gestorneerd is. Gelet op dit tijdsverloop acht de rechtbank het niet aannemelijk dat dit alsnog zal gebeuren, vanwege een ontoereikend saldo op de rekening van verzoekster. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de huur van januari 2023 is betaald. Verder ziet verzoekster haar lopende sollicitaties met vertrouwen tegemoet en acht zij de kans groot dat zij op korte tijd weer een baan heeft. Ook heeft zij verklaard dat haar ouders, die zij pas zeer recent op de hoogte heeft gesteld van haar financiële problemen, indien nodig financieel bij kunnen en zullen springen, zodat de komende huurtermijnen kunnen worden betaald. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 8 november 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres01] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat SHV die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2023.