ECLI:NL:RBROT:2023:1760

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
Rekestnr: 20-304
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in verplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 januari 2023 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar, die in 2020 was uitgesproken. De bewindvoerder heeft verzocht om de regeling te beëindigen vanwege meerdere tekortkomingen van de schuldenaar, waaronder het niet nakomen van de sollicitatieplicht, informatieplicht en het ontstaan van een boedelachterstand van € 23.859,59. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar zijn verplichtingen niet is nagekomen, onder andere door inkomsten niet op de juiste rekening te storten en niet tijdig informatie te verstrekken aan de bewindvoerder.

Tijdens de zitting op 9 januari 2023 heeft de schuldenaar erkend dat hij fouten heeft gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om de regeling voort te zetten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de schuldenaar ernstig tekort is geschoten in zijn verplichtingen, wat leidt tot de beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350, derde lid, onder c, d en e, van de Faillissementswet. De rechtbank heeft ook het salaris van de bewindvoerder vastgesteld, maar er zijn geen baten beschikbaar om vorderingen te voldoen, waardoor er geen faillissement van rechtswege ontstaat.

De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van verplichtingen binnen de schuldsaneringsregeling en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen. De schuldenaar heeft de mogelijkheid om binnen acht dagen hoger beroep aan te tekenen tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer01]
uitspraakdatum: 23 januari 2023
Bij vonnis van deze rechtbank van 24 april 2020 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenaar01],
[adres01]
[postcode01] [plaats01] ,
schuldenaar,
bewindvoerder: J.M. Hoogland.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 30 mei 2022 met dit verzoek ingestemd. Op 29 augustus 2022 is de zaak wegens onvoorziene omstandigheden niet inhoudelijk behandeld en aangehouden. De mondelinge behandeling is vervolgens bepaald op 3 oktober 2022. De bewindvoerder, schuldenaar en de beschermingsbewindvoerder zijn verschenen en gehoord ter terechtzitting van 3 oktober 2022. De rechtbank heeft de zaak aangehouden tot 9 januari 2023.
De bewindvoerder heeft op 17 november 2022, 5 december 2022 en 6 januari 2023 een laatste stand van zaken aan de rechter-commissaris toegezonden.
Op 9 januari 2023 zijn ter zitting verschenen en gehoord:
  • schuldenaar;
  • mevrouw [naam01] en mevrouw [naam02] , beiden werkzaam bij GNG Bewindvoering (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • mevrouw J.M. Hoogland, bewindvoerder.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Als grond voor de voordracht tot tussentijdse beëindiging heeft de bewindvoerder aangevoerd dat schuldenaar een tekortkoming heeft laten ontstaan in de nakoming van de sollicitatieverplichting, de informatieverplichting, de afdrachtverplichting en de verplichting om geen nieuwe schulden te laten ontstaan. Verwezen wordt naar de voordracht tot beëindiging van 30 mei 2022.
Standpunt bewindvoerder
In de laatste stand van zaken van 6 januari 2023 heeft de bewindvoerder de rechter-commissaris geïnformeerd dat de ontbrekende informatie is verstrekt. Schuldenaar heeft echter geen opheldering gegeven over zijn woonsituatie. Indien schuldenaar samenwonend is heeft dit immers gevolgen voor de berekening van de boedelafdracht.
Verder stelt de bewindvoerder zich op het standpunt dat schuldenaar zijn sollicitatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. Schuldenaar heeft vanaf aanvang van de schuldsaneringsregeling tot juni 2021 niet aantoonbaar gesolliciteerd. Schuldenaar is zonder de bewindvoerder daarover te informeren met ingang van 29 mei 2021 in dienst getreden bij Bilfinger. Vervolgens is schuldenaar, wederom zonder de bewindvoerder daarover te informeren, met ingang van juni 2022 in dienst getreden bij Bouman.
Voorts heeft de bewindvoerder gemeld dat schuldenaar een boedelachterstand heeft laten ontstaan van € 23.859,59 over de periode van de aanvang van de schuldsaneringsregeling tot en met 9 januari 2023. De achterstand is ontstaan omdat het inkomen van schuldenaar over de periode 1 juni 2021 tot en met september 2021 niet op de beheerrekening van de beschermingsbewindvoerder gestort maar op de leefgeldrekening van schuldenaar. Zijn salaris over september 2021 heeft schuldenaar laten uitkeren op een bankrekening bij de Triodosbank. De salarisbetalingen van Bouman heeft schuldenaar op zijn eigen rekening ontvangen. Behoudens een betaling in november 2020 is er niet aan de boedel afgedragen.
Daarnaast heeft het UWV de uitkering van schuldenaar doorbetaald, terwijl schuldenaar reeds in loondienst werkzaam was. Het UWV zal de ten onrechte uitbetaalde uitkering terug vorderen. Op dit moment is de hoogte van de terugvordering nog niet bekend. Enerzijds zal door de terugvordering van het UWV de boedelachterstand afnemen, anderzijds zal er een nieuwe schuld aan het UWV ontstaan.
Ter zitting van 9 januari 2023 heeft de bewindvoerder haar standpunt, om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, gehandhaafd.
Standpunt schuldenaar
Schuldenaar heeft ter zitting erkend een grote fout te hebben gemaakt, omdat hij inkomen niet heeft afgedragen ten behoeve van zijn crediteuren. Hij verklaarde ter zitting niet precies te weten over welke maanden hij zijn inkomen op zijn eigen rekening, lopende bij de Triodosbank heeft ontvangen. Hij heeft erkend dat hij in ieder geval het inkomen van Bouman vanaf juni 2022 tot en met september 2022 op zijn eigen bankrekening heeft ontvangen. Voorts heeft schuldenaar verklaard dat hij deze gelden heeft aangewend om onder andere een bed en een bankstel aan te schaffen en daarnaast heeft hij de kosten van de begrafenis van zijn moeder voldaan. Het UWV heeft nog tot oktober 2022 de uitkering doorbetaald.
Standpunt beschermingsbewindvoerder
Tijdens de zitting heeft de beschermingsbewindvoerder verklaard dat het zeer lang heeft geduurd voordat de bewindvoerder de ontbrekende informatie heeft ontvangen. De beschermingsbewindvoerder heeft voorts verklaard dat zij in 2021 heeft geconstateerd dat schuldenaar zijn inkomen van Bilfinger gedurende een aantal maanden niet op de beheerrekening heeft afgedragen. Zij heeft hiervan de bewindvoerder niet op de hoogte gesteld, terwijl zij dit wel had moeten doen. Op dit moment staat er een bedrag van
€ 1.200,-- op de beheerrekening. Dit bedrag is onvoldoende om de boedelachterstand in te lopen en de nieuwe schuld aan het UWV te voldoen.

3.De beoordeling

De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 93.191,83 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen bovenmatige nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen. De rechtbank oordeelt dat schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat schuldenaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn sollicitatieverplichting. Vanaf aanvang van de regeling tot juni 2021 heeft schuldenaar geen bewijzen overgelegd waaruit blijkt dat hij zich tot het uiterste heeft ingespannen om een fulltime baan te vinden. Op 29 mei 2021 is schuldenaar zonder de bewindvoerder te informeren, in dienst getreden bij Bilfinger. Vervolgens is schuldenaar, wederom zonder de bewindvoerder te informeren in juni 2022 in dienst getreden bij Bouman. Vast is komen te staan op grond van hetgeen ter zitting naar voren is gebracht dat schuldenaar deels de inkomsten uit hoofde van zijn dienstbetrekking bij Bilfinger en Bouman op een eigen rekening heeft laten storten. De bewindvoerder en de beschermingsbewindvoerder waren niet op de hoogte van het bestaan van de bankrekening bij Triodosbank. De rechtbank rekent het bewust achterhouden van inkomsten schuldenaar ernstig aan is en is van oordeel dat dit op zich voldoende grond oplevert voor een tussentijdse beëindiging. Dat de beschermingsbewindvoerder het dossier van schuldenaar strakker had moeten controleren, staat los van bovenstaand doelbewust handelen door schuldenaar.
Voorts is komen vast te staan dat er sprake is van een forse boedelachterstand, die volgens de berekening van de bewindvoerder een bedrag beloopt van € 23.859,59 en die door schuldenaar op geen enkele wijze is betwist. Het ontstaan van de boedelachterstand is ernstig verwijtbaar aan schuldenaar, nu schuldenaar zijn inkomsten structureel heeft laten uitkeren op andere bankrekeningen en niet op zijn beheerrekening. Behoudens een afdracht in november 2020 zijn er geen boedelafdrachten van schuldenaar ontvangen. Schuldenaar is niet in staat de boedelachterstand op korte termijn aan te zuiveren nu hij het geld heeft uitgegeven. Daarnaast staat vast dat het UWV onterecht ontvangen uitkering zal terugvorderen. De hoogte van de terugvordering is nog niet bekend. De terugvordering leidt ertoe dat de boedelachterstand iets lager zal uitvallen maar tegelijkertijd resulteert dit in een nieuwe schuld.
Schuldenaar heeft de bewindvoerder, ondanks herhaaldelijke verzoeken daartoe, niet geïnformeerd over zijn woonsituatie. In ieder geval is komen vast te staan dat schuldenaar gedurende een periode van circa vier maanden heeft samengewoond. Deze informatie is van belang voor de berekening van het vrij te laten bedrag en de boedelafdracht. Door het ontbreken van deze informatie kan de bewindvoerder de boedelafdracht niet exact berekenen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat schuldenaar ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Dat bovengenoemde tekortkomingen schuldenaar niet te verwijten zijn, is onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat schuldenaar, in elk geval na het verhoor van de rechter-commissaris op 28 juni 2021, van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling goed op de hoogte moet zijn geweest. Daarnaast is schuldenaar door de rechtbank in de gelegenheid gesteld te reageren op hetgeen ter zitting van 3 oktober 2022 is besproken, hetgeen schuldenaar niet heeft gedaan. Van een saneringsgezinde houding is geen sprake.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c, d en e, Faillissementswet (hierna: Fw).
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er geen baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom geen sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat.

4.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 3.306,06;
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.