ECLI:NL:RBROT:2023:1758

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
10/071128-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onoplettendheid in het verkeer

Op 23 januari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 juli 2020 een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die met een snorscooter reed, heeft een 7-jarig kind aangereden op een trottoir naast een speelplein, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het kind. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend heeft gedragen door met een te hoge snelheid op het trottoir te rijden, terwijl hij wist dat dit niet was toegestaan. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 40 uren op, evenals een voorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar wel documentatie had op het gebied van andere verkeersdelicten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat het bewezen feit een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 opleverde, waarbij een ander lichamelijk letsel werd toegebracht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/071128-21
Datum uitspraak: 23 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1999,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] te ( [postcode01] ) Rotterdam,
raadsman mr. M. van Viegen, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 januari 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). De enkele door de verdachte gemaakte verkeersovertreding, namelijk het rijden met een snorscooter op het trottoir in plaats van het fietspad, is daarvoor onvoldoende. Mede gelet op de omstandigheden dat hij wel heeft afgeremd en heeft gekeken of er iemand op het speelplein was, kan dit niet als (zeer) aanmerkelijk onvoorzichtig worden gekwalificeerd. Hierbij moet worden meegewogen dat het slachtoffer ook met zijn fiets op het trottoir reed waar dat niet mocht.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde is verder aangevoerd dat het door het ongeval bij het slachtoffer toegebrachte letsel niet is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststaande feiten
Vast staat dat de verdachte betrokken is geweest bij een verkeersongeval op 11 juli 2020, omstreeks 14:15 uur, op de Kogelvangerstraat in Rotterdam, waarbij hij met de door hem bestuurde snorscooter in botsing is gekomen met een 7-jarige jongen die daar op een speelplein reed op een kinderfiets. De verdachte kwam over de Kogelvangerstraat aanrijden uit de richting van de Josephstraat en reed bij de kruising met de Van Speykstraat rechtdoor het trottoir op dat naast een speelplein met speeltoestellen voor kinderen ligt. Het speelplein en het daarnaast gelegen trottoir betreft voetgangersgebied. Aan de andere kant van het speelplein (aan de zuidzijde) bevindt zich een fietspad dat is bestemd voor rechtdoor rijdende fietsers en snorscooterrijders. Zij dienen daarvoor naar links af te buigen en links om het speelplein heen te rijden. Het speelplein is daar waar de verdachte op afreed afgezet met hoge bosschages. Het slachtoffer fietste op het speelplein, achter de bosschages rechts het trottoir op. De verdachte, die op dat moment op het trottoir naast deze bosschages aan kwam rijden, kwam in botsing met het slachtoffer. Mede door die bosschages, zag hij het slachtoffer te laat. Het slachtoffer had ten gevolge van de aanrijding een breuk in het linker onderbeen van zowel scheenbeen als kuitbeen, met standsafwijking.
Is er schuld van de verdachte in de zin van artikel 6 WVW?
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat sprake is van schuld kan niet zonder meer uit de ernst van de gevolgen van een ongeval worden afgeleid. Ook behoeft een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer nog geen schuld op te leveren. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Om een aanmerkelijke, dan wel een sterkere mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vast te kunnen stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle vaststaande feiten en omstandigheden van het geval.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De verdachte heeft met zijn snorscooter op het trottoir gereden in plaats van het voor hem bestemde fietspad. De verdachte wist dat hij niet op het trottoir mocht rijden, maar heeft dit toch gedaan, naar eigen zeggen omdat hij bij een woning moest zijn die is gelegen aan de rechterkant naast het speelplein en hij zijn snorscooter daar voor de deur wilde parkeren.
De verdachte had ofwel om het plein heen moeten rijden over het daartoe bestemde fietspad of zijn snorscooter moeten parkeren op de stoep voor de bosschages voor het speelplein en lopend verder moeten gaan. Ook had hij er voor kunnen kiezen af te stappen en met de snorscooter aan de hand te lopen naar de betreffende woning. Dat hij hierin een andere keuze heeft gemaakt en toch het trottoir op is gereden, is beslissend geweest voor het ontstaan van het ongeval en valt de verdachte naar het oordeel van de rechtbank in strafrechtelijke zin aan te rekenen. Dit geldt temeer, nu dit een trottoir was in een voetgangersgebied, vlak naast een speelplein voor kinderen. Door de hoog bosschages was wat op het speelplein gebeurde niet (goed) te zien en de verdachte heeft ondanks de onoverzichtelijke situatie ervoor gekozen het trottoir op te rijden. Te verwachten was dat kinderen daar onverwacht “tevoorschijn” komen en de verdachte had daar rekening mee moeten houden.
De rechtbank stelt daarnaast, op basis van de verkeersongevallenanalyse, vast dat de verdachte vlak voor de aanrijding, namelijk bij het oversteken van de kruising en het oprijden van het trottoir, ongeveer 30 kilometer per uur reed. Niet is vast te stellen hoe hard hij reed op het moment van de aanrijding zelf, maar wel dat hij zodanig hard het trottoir op is gereden dat hij niet goed kon zien of daar een of meer kinderen aan het spelen waren. Hierdoor heeft hij niet tijdig kunnen remmen om een botsing te voorkomen.
De genoemde verkeersovertreding en de overige hiervoor beschreven gedragingen van de verdachte zijn naar hun aard en ernst zodanig dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte
aanmerkelijkonvoorzichtig heeft gereden. De aangevoerde omstandigheid dat het slachtoffer (een kind van 7 jaar) op dat moment ook op het trottoir reed, doet daar niets aan af. Een kind van die leeftijd mag zich op en nabij een speelterrein zo gedragen en anderen hebben daar rekening mee te houden. De verdachte heeft dat duidelijk niet gedaan.
Zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank is – anders dan de verdediging – van oordeel dat het letsel dat het slachtoffer door het verkeersongeval heeft opgelopen, naar algemeen spraakgebruik aangemerkt moet worden als zwaar lichamelijk letsel. Het slachtoffer had een dubbele beenbreuk, die mede door middel van operatief ingrijpen moest worden hersteld. Hij is tweemaal geopereerd en er was sprake van een vrij lange genezingsduur. Bij de operatie na het ongeval is de breuk gecorrigeerd en gefixeerd met pinnen. Daarna heeft zijn been zes weken in een spalk/gipsverband gezeten. Op 17 december 2020 vond een tweede operatie plaats waarbij de pinnen in zijn been zijn verwijderd. De rechtbank acht gelet hierop bewezen dat als gevolg van de aanmerkelijke schuld van de verdachte aan het verkeersongeval bij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.
Conclusie
Het primair ten laste gelegde is daarom wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 11 juli 2020 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (snorfiets), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig aanmerkelijk onvoorzichtig te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Kogelvangerstraat,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-op het trottoir gelegen langs een speelplein in de richting van de Adrianastraat is gereden en-geen gebruik heeft gemaakt van het voor hem bestemde fietspad en
-(mede) door hoge bosschages niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een fietser, de minderjarige [slachtoffer01] , op dat speelplein reed en
-vervolgens in botsing of aanrijding is gekomen met die [slachtoffer01] , die daardoor ten val is gekomen,
als gevolg waarvan die [slachtoffer01] , zwaar lichamelijk letsel (te weten een onderbeensbreuk links van zowel scheenbeen als kuitbeen, met standsafwijking).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft geconstateerd dat in de tenlastelegging een omissie voorkomt, namelijk dat bij het primair ten laste gelegde feit de pleegplaats (Rotterdam) ontbreekt. De weg/plaats waarop het feit heeft plaatsgevonden is wel vermeld en bij het subsidiair ten laste gelegde is zowel de pleegplaats als deze weg vermeld. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat het feit in Rotterdam heeft plaatsgevonden. Ter zitting is gebleken dat de verdachte exact wist wat hem door de officier van justitie werd verweten. De rechtbank beschouwt dit daarom als een kennelijke verschrijving en heeft dit in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt door zich aanmerkelijk onvoorzichtig te gedragen in het verkeer. Hij is met zijn snorscooter (met een gelet op alle omstandigheden duidelijk te hoge snelheid) een naast een speelplein gelegen trottoir op gereden. Dit was onvoorzichtig en gevaarzettend. Hij heeft een daar fietsend 7-jarig kind aangereden, met zwaar lichamelijk letsel bij dit slachtoffer tot gevolg. Uit de verklaring van de vader van het slachtoffer bij de politie volgt dat het kind weer geheel is genezen, maar dit wel een tijd heeft geduurd. Dit alles wordt de verdachte aangerekend.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 augustus 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, maar dat hij wel documentatie heeft op het gebied van andere verkeersdelicten. Hij is in 2018 door de kantonrechter veroordeeld voor het rijden zonder rijbewijs en in 2022 heeft hij een strafbeschikking opgelegd gekregen voor overschrijding van de maximumsnelheid. De rechtbank houdt er (gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht) rekening mee dat deze strafbeschikking is gegeven na het plegen van dit feit, in die zin dat wordt bezien welke straf(fen) zou(den) zijn opgelegd als die zaak tegelijk met deze zaak zou zijn behandeld.
De rechtbank weegt in strafmatigende zin mee dat de verdachte direct hulp heeft verleend aan het slachtoffer, contact heeft gehouden met zijn ouders en broer en aan hen zijn medeleven heeft betoond. Ook wordt meegewogen dat de verdachte het er zelf ook moeilijk mee heeft dat hij dit ongeval en de gevolgen ervan voor het slachtoffer heeft veroorzaakt. Verder houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat het rijbewijs van de verdachte in deze zaak niet ingevorderd is geweest.
7.4.
Overschrijding redelijke termijn
Daarnaast wordt in aanmerking genomen dat in deze zaak sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Zijn eerste verhoor als verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 11 juli 2020 voor het eerste als verdachte bij de politie verhoord. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden die deze termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen.
Tussen genoemde datum en de datum van het eindvonnis ligt een periode van twee jaar en ruim zes maanden. Omdat in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim zes maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, is dit gecompenseerd door vermindering van de op te leggen straf.
7.5.
Conclusies
Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats. Daarbij is gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd, en is verder gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting, zoals geformuleerd door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Hierin is voor overtreding van artikel 6 WVW, waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden als uitgangspunt opgenomen. De rechtbank komt, gelet hierop, tot hogere straffen dan door de officier van justitie geëist, maar houdt evenals de officier van justitie in strafmatigende zin rekening met de genoemde persoonlijke omstandigheden en de overschrijding van de redelijke termijn. Als deze zaak binnen de redelijke termijn zou zijn behandeld, was aan de verdachte een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd, maar tweeënhalf jaar na het ongeval acht de rechtbank een dergelijke bijkomende straf niet meer passend. Daarom zal de rechtbank deze rijontzegging
voorwaardelijkopleggen. Deze voorwaardelijke straf dient er, mede gelet op de documentatie van de verdachte, ook toe om bij de verdachte het belang van een verantwoorde rijstijl door te laten dringen en aldus te bereiken dat hij niet opnieuw een strafbaar feit zal begaan.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 40 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
40 (veertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Freese, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en F.J.E. van Rossum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Hij op of omstreeks 11 juli 2020 als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (snorfiets/scooter), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en /of onoplettend en/of onachtzaam en /of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Kogelvangerstraat,
Welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-op het trottoir gelegen langs een speelplein in de richting van de Adrianastraat is gereden en/of
-geen gebruik heeft gemaakt van het voor hem bestemde fietspad en/of
-(mede)door hoge bosschages) niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een fietser, de minderjarige [slachtoffer01] , op dat speelplein reed en/of
-(vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die [slachtoffer01] , die daardoor ten val is gekomen,
Als gevolg waarvan die [slachtoffer01] , zwaar lichamelijk letsel (te weten een onderbeensbreuk links van zowel scheenbeen als kuitbeen, met standsafwijking), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
(art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 juli 2020 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig (snorfiets/scooter), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande wegg, de Kogelvangerstraat, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)