ECLI:NL:RBROT:2023:1752

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
FT EA 23/3 en FT EA 23/4
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een voorlopige voorziening in het kader van een moratorium op basis van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker heeft op 3 januari 2023 een verzoekschrift ingediend om een moratorium te verkrijgen, omdat er een dreigende situatie was door een ontruimingsvonnis van 31 december 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker zich recentelijk heeft aangemeld voor schuldhulpverlening en dat hij budgetbeheer heeft aangevraagd bij de Kredietbank Rotterdam. Tijdens de zitting op 16 januari 2023 is verweerster, Stichting Woonbron, niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping.

De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake was van een bedreigende situatie, wat dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoeker een kopie van het ontruimingsvonnis en een aankondiging van ontruiming heeft overgelegd, concludeerde de rechtbank dat er inderdaad sprake was van een bedreigende situatie. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven wonen en een minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, afgewogen tegen de belangen van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van verzoeker zwaarder weegt, vooral omdat hij in staat is om de huurtermijnen te voldoen met de ondersteuning van de Kredietbank en de toekenning van een uitkering op basis van de Participatiewet. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van zes maanden, met voorwaarden voor de uitvoering van de voorziening. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] - [nummer02]
uitspraakdatum: 25 januari 2023
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 3 januari 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 3 januari 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 16 januari 2023.
Ter zitting van 16 januari 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [naam01] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: SHV);
  • de heer [naam02] en mevrouw [naam03] , werkzaam bij de gemeente Rotterdam (hierna: gemeente).
Stichting Woonbron, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
SHV heeft, namens verzoeker, op 20 januari 2023 aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 31 december 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker zich recentelijk heeft aangemeld bij de SHV, om zodoende een schuldhulpverleningstraject te starten. Ook heeft verzoeker sinds 2 januari 2023 budgetbeheer bij de Kredietbank Rotterdam. Verder is ter zitting gebleken dat verzoeker een aanvraag heeft lopen voor een uitkering op grond van de Participatiewet (hierna: Pw). Verzoeker hoort deze week nog wat de beslissing is op zijn aanvraag. De huur van januari 2023 zal betaald worden met behulp van het wijkteam. Daarna wordt de huur uit de Pw-uitkering voldaan. De Kredietbank Rotterdam zal dan, als zijnde de budgetbeheerder, zorgdragen voor de betaling van de huur. Verzoeker zal vervolgens leefgeld krijgen.
De SHV heeft, namens verzoeker, op 20 januari 2023 aanvullende stukken opgestuurd naar de rechtbank. Uit deze stukken blijkt dat aan verzoeker vanaf 13 januari 2023 een Pw-uitkering is toegekend. Ook blijkt uit de stukken dat de huur van januari 2023 is betaald. Met dit inkomen, en met behulp van budgetbeheer, kan verzoeker de huur maandelijks voldoen.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 31 december 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 6 december 2022 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 11 januari 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 31 december 2021 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. SHV heeft een besluit van de gemeente Rotterdam overgelegd waaruit blijkt dat verzoeker sinds 13 januari 2023 een uitkering krijgt op basis van de Pw. Hieruit blijkt dat verzoeker de lopende huurtermijnen kan voldoen. Verzoeker heeft ook aangetoond dat de huur van januari 2023 is betaald. SHV heeft immers, namens verzoeker, een afschrift overgelegd waaruit blijkt dat de huur van januari 2023 is betaald. Daarnaast is budgetbeheer op 2 januari 2023 van start gegaan. De vergoeding zal vanaf heden via budgetbeheer voldaan worden. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 31 december 2021 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres01] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat SHV die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.