ECLI:NL:RBROT:2023:1735

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
9723656 CV EXPL 22-6311
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en functiewijziging in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 20 januari 2023, staat de loonvordering van de eiseres centraal. De eiseres, werkzaam bij de gedaagde onder de cao 'Supermarkt Levensmiddelenbedrijf', vordert achterstallig loon en een hogere functiewijziging. De eiseres stelt dat zij vanaf 2016 recht heeft op een indeling in salarisschaal C, terwijl de gedaagde haar in schaal B heeft ingedeeld. De gedaagde heeft in oktober 2020 toegezegd de eiseres in een hogere schaal in te delen, maar heeft deze verhoging later eenzijdig teruggedraaid. De kantonrechter oordeelt dat de eiseres recht heeft op het salaris behorend bij schaal C, omdat de gedaagde niet zonder instemming van de eiseres de arbeidsvoorwaarden kan wijzigen. De vordering tot betaling van achterstallig loon over de periode van 3 tot en met 10 van 2021 wordt toegewezen, evenals de aanspraak op loon op basis van 22,5 uur per week. De kantonrechter wijst de overige vorderingen af, waaronder de wettelijke verhoging en de buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten worden gecompenseerd, en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9723656 CV EXPL 22-6311
datum uitspraak: 20 januari 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. A. Bosveld, te Rotterdam,
tegen
1. [gedaagde01]die handelt onder de naam
[handelsnaam01]en
[handelsnaam02],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
2. [gedaagde02],
woonplaats: [woonplaats01] ,
3. [gedaagde03],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. D.C.J. Bogerd, te Kampen.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’, ‘ [gedaagde02] ’ en ‘ [gedaagde03] ’ genoemd. Gedaagden gezamenlijk zullen ‘ [gedaagden] ’ worden genoemd.

1..De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure volgt uit het volgende processtuk:
- het tussenvonnis van 9 september 2022 met de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Op 15 december 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • [eiseres01] in persoon, vergezeld van haar moeder en bijgestaan door haar gemachtigde;
  • [gedaagde02] en [gedaagde03] in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde.

2..De feiten

2.1.
[eiseres01] , geboren op [geboortedatum01], is op 21 juni 2002 bij de rechtsvoorganger van [gedaagde01] in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van Aankomend verkoopmedewerker/Aankomend kassamedewerker.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao ‘Supermarkt Levensmiddelenbedrijf’ van toepassing.
2.3.
Op 18 juni 2012 heeft [gedaagde01] de winkel van haar rechtsvoorganger overgenomen. Bij brief van 13 juni 2012 heeft [gedaagde01] aan [eiseres01] laten weten dat zij met ingang van 18 juni 2012 in dienst treedt bij [gedaagde01] , het dienstverband wordt voortgezet, de arbeidsvoorwaarden en cao-afspraken gegarandeerd zijn en geen nieuwe proeftijd zal worden bedongen. Bij de overname was [eiseres01] reeds ingeschaald in schaal B, trede 5.
2.4.
Rond oktober 2020 heeft [gedaagde01] [eiseres01] uitgenodigd voor een gesprek. Onderwerp van het gesprek was de functie-indeling van [eiseres01] . Tijdens dat gesprek heeft [gedaagde01] toegezegd [eiseres01] in een hogere functieschaal te zullen indelen.
2.5.
In januari 2021 heeft [eiseres01] aan [gedaagde01] te kennen gegeven dat zij nog geen salarisverhoging heeft ontvangen. Vervolgens heeft [gedaagde01] [eiseres01] in februari 2021 met terugwerkende kracht vanaf oktober 2020 ingeschaald in salarisschaal C .
2.6.
Op 1 maart 2021 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek heeft [eiseres01] aan [gedaagde01] laten weten dat zij van mening is dat zij ook voorafgaand aan oktober 2020 ingedeeld en beloond had moeten worden naar de functie van eerste kassamedewerkster in salarisschaal C. [gedaagde01] heeft daarmee niet ingestemd.
2.7.
Naar aanleiding van het gesprek op 1 maart 2021 heeft [eiseres01] aan [gedaagde01] een brief gestuurd waarin zij – kort gezegd – [gedaagde01] nogmaals verzoekt om haar met terugwerkende kracht vanaf 2008 in te schalen in salarisschaal C en het achterstallige salaris binnen zeven dagen op haar bankrekening over te maken.
2.8.
Bij brief van 13 april 2021 heeft (de gemachtigde van) [gedaagde01] het verzoek van [eiseres01] afgewezen. Daartoe stelt [gedaagde01] – kort gezegd – dat er geen grondslag is tot betaling van een hoger salaris dan het salaris behorend bij salarisschaal B, omdat de werkzaamheden die [gedaagde01] van [eiseres01] vraagt, behoren bij de functie van Kassamedewerker (schaal B).
2.9.
Met ingang van periode 3 van 2021 heeft [gedaagde01] het salaris van [eiseres01] terug geschaald naar salarisschaal B.
2.10.
Bij brief van 28 april 2021 heeft (de gemachtigde van) [eiseres01] gereageerd op de brief van 13 april 2021 van [gedaagde01] . Daarin is aangegeven dat [eiseres01] zich niet kan verenigen met de stellingen van [gedaagde01] en dat als de brief van [gedaagde01] moet worden opgevat als indelingsbesluit, [eiseres01] daartegen bezwaar maakt. Verder heeft [eiseres01] zich in die brief op het standpunt gesteld dat zij sinds het geschil over de functie-indeling minder wordt ingedeeld, terwijl haar structurele arbeidsomvang 22,5 uur per week bedraagt en zij dus ook recht heeft op salaris over die uren.
2.11.
Bij brief van 9 juni 2021 heeft [gedaagde01] op de brief van [eiseres01] gereageerd.
2.12.
In december 2021 heeft [eiseres01] de conceptdagvaarding aan [gedaagde01] gestuurd en op 22 februari 2022 heeft [eiseres01] de dagvaarding aan [gedaagde01] betekend.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres01] eist samengevat:
1. voor recht te verklaren dat [eiseres01] vanaf periode 11 van 2021 aanspraak heeft op het loon op grond van de cao Supermarkt Levensmiddelenbedrijf conform schaal C met 5 periodieken voor de omvang van 90 uren per periode van 4 weken;
en verder, [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen:
2) € 2.758,81 € 2.758,81 bruto aan loon over de periode januari 2016 tot en met periode 10 van 2020;
2) € 2.758,81 € 397,92 bruto aan loon over de periode 3 tot en met 10 van 2021;
2) € 2.758,81 € 5.653,85 bruto aan loon over periode 3 tot en met 10 van 2021;
2) € 2.758,81 € 779,90 bruto aan loon over ziektedagen;
2) € 2.758,81 € 482,21 bruto aan toeslag voor het werken op incourante uren;
2) € 2.758,81 de wettelijke verhoging over de bedragen onder 2) tot en met 6);
2) € 2.758,81 € 895,00 excl. btw aan buitengerechtelijke incassokosten;
het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiseres01] baseert de eis op het volgende.
functie-indeling
[eiseres01] vervult al jaren, maar in ieder geval vanaf 2016, de functie van 1e Kassa-/Verkoopmedewerkster. De werkzaamheden die zij feitelijk uitvoert behoren tot salarisschaal C. [eiseres01] heeft dan ook met terugwerkende kracht vanaf 2016 recht op achterstallig loon (€ 2.758,81 bruto). Bovendien heeft [gedaagde01] in oktober 2020 toegezegd [eiseres01] te zullen indelen in salarisschaal C. Dit is uiteindelijk ook met terugwerkende kracht vanaf oktober 2020 gedaan. Met ingang van periode 3 van 2021 is [eiseres01] echter weer beloond naar salarisschaal B, zodat zij ook vanaf periode 3 van 2021 recht heeft op salaris behorend bij schaal C (€ 397,92 bruto).
arbeidsomvang
Vanaf periode 3 van 2021 is [eiseres01] minder ingedeeld en is zij niet meer uitbetaald conform het normale aantal arbeidsuren van 22,5 uur per week, naar salarisschaal C (312 uur maal € 17,59 per uur = € 5.653,85 bruto).
ziektedagen
[gedaagde01] heeft verzuimd het loon ter hoogte van € 779,90 bruto over de werkdagen waarop [eiseres01] zich heeft ziekgemeld aan haar uit te betalen.
overwerk tijd
Op grond van artikel 9 lid 2 sub a van de cao heeft [eiseres01] recht op loon over de tijd die zij werkte na sluitingstijd. [eiseres01] werkte structureel een kwartier tot een half uur na sluitingstijd om haar taken af te ronden. Voor deze tijd is zij niet gecompenseerd. Derhalve heeft [eiseres01] nog recht op een bedrag van € 482,21 bruto.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan.
functie-indeling
[eiseres01] is allereerst niet-ontvankelijk in haar vordering terzake de functie-indeling. [eiseres01] is ingedeeld in de functie van Aankomend kassamedewerkster. Deze indelingsbeslissing is schriftelijk kenbaar gemaakt in haar arbeidsovereenkomst van 11 september 2007. Bij de overname in 2012 was [eiseres01] reeds ingedeeld in schaal B. Tijdens de overname is bevestigd dat haar arbeidsvoorwaarden gegarandeerd zijn. Ook is mondeling te kennen gegeven dat ze is ingedeeld in de functie van Kassamedewerker. Uit het Handboek Functiewaardering VGL (hierna: het Handboek) volgt dat als [eiseres01] het niet eens is met de functie-indeling, zij de in de cao voorgeschreven route kan volgen. Daarin staat dat je binnen zes weken schriftelijk bezwaar kan maken. Dat heeft [eiseres01] niet, althans niet tijdig, gedaan, waardoor het indelingsbesluit definitief is.
Bovendien heeft [eiseres01] niet binnen bekwame tijd geklaagd ex artikel 6:89 BW. [eiseres01] heeft nooit op enige wijze geklaagd over haar functie-indeling, zodat zij nu ook geen beroep meer kan doen op de functie-indeling in schaal C.
Daarnaast geldt een verjaringstermijn van vijf jaar (artikel 3:308 BW). Dientengevolge heeft [eiseres01] geen recht op loon dat voor 1 april 2016 niet zou zijn betaald. Over de maanden januari, februari en maart 2016 heeft [eiseres01] in ieder geval geen enkele vordering (€ 132,99).
Subsidiair stelt [gedaagde01] dat [eiseres01] geen feitelijke werkzaamheden verricht die vallen onder de functiegroep C.
[gedaagde01] heeft tijdens het gesprek in oktober 2020 toegezegd [eiseres01] in een hogere salarisschaal in te schalen, omdat zij in het systeem zag staan dat [eiseres01] in de functie van Aankomend kassamedewerkster stond ingedeeld, terwijl zij de werkzaamheden verrichtte behorend bij de functie van Kassamedewerkster. In januari 2021 is [gedaagde01] er tot haar verbazing achter gekomen dat [eiseres01] al jarenlang was ingedeeld in salarisschaal B. Uiteindelijk heeft [gedaagde01] , vanwege haar toezegging [eiseres01] een loonsverhoging te geven, coulancehalve en geheel onverplicht, [eiseres01] toch met terugwerkende kracht vanaf periode 10 van 2020 tot periode 3 van 2021 ingedeeld in schaal C. Nooit is toegezegd dat het loon blijvend zou zijn verhoogd, waardoor het ook geen (vaste) arbeidsvoorwaarde is geworden en [gedaagde01] niet verplicht is het loon op basis van schaal C aan [eiseres01] te betalen.
arbeidsomvang
In het jaar 2020 heeft [eiseres01] 788,75 uur gewerkt. Dat is gemiddeld genomen 14,88 uur per week. Vanaf periode 10 van 2020 heeft [eiseres01] ineens meer uren gewerkt, omdat [gedaagde01] aan [eiseres01] heeft gevraagd of zij vanwege corona meer wilde werken. Na een paar maanden is zij weer minder gaan werken. Nu haar normale arbeidsomvang 12 uur per week is en de arbeidsomvang op grond van de cao enkel wordt aangepast wanneer sprake is van een structurele situatie waarin meer uren wordt gewerkt, heeft zij geen recht op betaling van 22,5 uur per week.
ziektedagen
Een deel van de vordering is inmiddels verjaard. Verder geldt dat [gedaagde01] op grond van artikel 10 van de cao per ziekteperiode een wachtdag mag inhouden. Slechts de ziektedagen op 24 februari 2017 en 27, 30 en 31 oktober 2020 dient [gedaagde01] te betalen. Zij is voornemens deze bedragen alsnog te voldoen.
3.4.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt – voor zover van belang – hierna nader ingegaan.

4..De beoordeling

functie-indeling
4.1.
Volgens [eiseres01] voerde zij al sinds 2016 feitelijk werkzaamheden uit die passen bij de functie van ‘Eerste kassamedewerker’ en dient zij daarom, met terugwerkende kracht, te worden ingedeeld in schaal C.
4.2.
[gedaagde01] heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat [eiseres01] voor wat betreft haar vordering terzake de functie-indeling niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat [eiseres01] niet conform artikel 18 lid 2 van de cao beroep heeft aangetekend tegen de indelingsbeslissing waardoor het indelingsbesluit definitief is geworden. In artikel 18 lid 2 van de cao staat over de functie-indeling het volgende vermeld:
“ARTIKEL 18
2. De werknemer kan beroep aantekenen tegen de indelingbeslissing. De beroepsprocedure is opgenomen in het handboek functiewaardering.”
4.3.
Nog daargelaten de vraag of [gedaagde01] een formeel indelingsbesluit aan [eiseres01] heeft kenbaar gemaakt, is de kantonrechter van oordeel dat uit de cao-bepaling niet volgt dat [eiseres01] uitsluitend de beroepsprocedure zoals omschreven in de cao dient te volgen, indien zij het niet eens is met de functie-indeling. Het woord ‘kan’ impliceert een keuzevrijheid voor [eiseres01] om haar bezwaar en beroep voor te leggen aan de bevoegde commissie danwel aan de bevoegde kantonrechter. De uitleg die [gedaagde01] aan deze cao-bepaling geeft valt in het onderhavige geval nadelig uit voor [eiseres01] , terwijl die bepaling er nu juist voor is bedoeld om het voor een werknemer gemakkelijker en laagdrempeliger te maken om bezwaren kenbaar te maken. Dat [eiseres01] niet voor de route van de beroepsprocedure heeft gekozen, kan niet aan haar worden tegengeworpen. [eiseres01] is dan ook in zoverre ontvankelijk in haar vordering.
4.4.
Verder stelt [gedaagde01] zich op het standpunt dat [eiseres01] niet tijdig ex artikel 6:89 BW bezwaar heeft gemaakt tegen haar functie-indeling. In artikel 6:89 BW is bepaald dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd. Voor een beroep op de klachtplicht moet sprake zijn van een gebrek in de prestatie. In het algemeen geldt voor een vordering tot betaling van (periodiek verschuldigd) loon dat die niet valt onder de reikwijdte van artikel 6:89 BW. Om tot juiste loonbetaling te kunnen komen dient weliswaar een juiste functie-indeling plaats te vinden, maar die functie-indeling kan niet worden beschouwd als een "prestatie" in de zin van artikel 6:89 BW, waarop de klachtplicht wel van toepassing is (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 augustus 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6536). Bovendien is onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde01] door het laat kenbaar maken van de vordering van [eiseres01] benadeeld is in het onderzoek naar de juistheid van de inschaling. Het beroep van [gedaagde01] op artikel 6:89 BW faalt.
4.5.
Wel kan het vorderingsrecht van [eiseres01] worden beperkt door eventuele verjaring (artikel 3:308 BW). Op grond van artikel 3:308 BW verjaren rechtsvorderingen tot betaling van renten van geldsommen (waaronder het loon) door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Nu [eiseres01] voor het eerst op 1 april 2021 [gedaagde01] schriftelijk heeft gemaand tot betaling van achterstallig loon, is haar (vermeende) loonvordering tot april 2016 verjaard. Hoewel [eiseres01] het achterstallig loon vordert vanaf periode 1 van 2016, dient gelet op het voorgaande haar vordering terzake te worden beperkt in die zin dat slechts beoordeeld dient te worden of [eiseres01] nog recht heeft op achterstallig loon vanaf periode 4 van 2016.
periode 4 van 2016 tot en met periode 10 van 2020
4.6.
In artikel 18 lid 1 van de cao is bepaald dat de werknemer uitsluitend op grond van de door hem te verrichten werkzaamheden wordt ingedeeld in één van de functiegroepen van het referentiefunctieraster dat is opgenomen in bijlage 1. Voor een nadere uitwerking van functiewaardering wordt verwezen naar het Handboek dat onderdeel uitmaakt van de cao. Het Handboek vermeldt een aantal functiegroepen. De verantwoordelijkheid voor het indelen van een functie in een functiegroep rust bij de werkgever. Een werkgever heeft een zekere beleidsvrijheid bij de waardering van een functie in het kader van een functie-indeling met het oog op de op grond van de cao te betalen salarissen. Beoordeeld moet daarom worden of [gedaagde01] bij het waarderen van de functie van [eiseres01] binnen de grenzen van het toepasselijke systeem is gebleven en in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen om [eiseres01] in loonschaal B in te delen.
4.7.
Vast staat dat [eiseres01] bij de overname door [gedaagde01] reeds werkzaam was in schaal B. Volgens het Handboek behoort schaal B bij (onder meer) de functie van Kassamedewerker en schaal C bij die van ‘1e Kassamedewerker’. Volgens het Handboek betreft de functie van 1e kassamedewerker een gespecialiseerde medewerker die na een (gespecialiseerde) opleiding inzetbaar is. Daarnaast vallen één of enkele kassamedewerkers onder de verantwoordelijkheid van een 1e kassamedewerker.
4.8.
Partijen staan voor wat betreft de werkzaamheden die [eiseres01] vanaf 2016 heeft uitgevoerd lijnrecht tegenover elkaar. [eiseres01] stelt namelijk dat zij structureel leidinggevende taken uitvoerde, hetgeen door [gedaagde01] wordt betwist. De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres01] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij structureel leidinggevende taken uitvoerde. Voor zover zij al enkele leidinggevende taken uitvoerde, betekent dat nog niet dat zij automatisch de functie van 1e kassamedewerker uitvoert en daarvoor beloond dient te worden. [gedaagde01] heeft ter zitting onweersproken gesteld dat er van de 70 werknemers die voor haar werkzaam zijn, er, naast de twee vennoten, slechts één leidinggevende is. Gelet op die omstandigheid is het niet aannemelijk dat [eiseres01] , die slechts voor 12 uur per week in dienst en daarmee ook slechts gedurende enkele dagen per week op de werkvloer aanwezig is, ook een van de leidinggevenden is. Tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde01] heeft [eiseres01] bovendien onvoldoende duidelijk gemaakt dat de door haar gestelde leidinggevende werkzaamheden (financiële verantwoordelijkheid, maken van planningen, inwerken nieuwe medewerkers, verantwoordelijk zijn voor productgroep sigaretten/tabak) een stelselmatig karakter droegen en niet mede door collega-kassamedewerkers werden uitgevoerd.
4.9.
Het voorgaande leidt dan ook tot de conclusie dat [eiseres01] niet wordt gevolgd in haar standpunt dat zij al vanaf 2016 in schaal C had moeten worden ingedeeld. Haar vorderingen die hierop betrekking hebben, worden dan ook afgewezen.
periode 3 van 2021 tot en met periode 10 van 2021 en periode 11 van 2021 tot heden
4.10.
Vast staat dat [gedaagde01] tijdens het gesprek in oktober 2020 heeft toegezegd [eiseres01] te zullen indelen in een hogere salarisschaal. Nog daargelaten of [gedaagde01] in dat gesprek heeft gezegd dat [eiseres01] in schaal C zal worden ingedeeld of dat dat in het midden is gebleven, staat wel vast dat zij [eiseres01] met terugwerkende kracht vanaf periode 11 van 2020 in schaal C heeft ingedeeld. Dat [gedaagde01] dat uit coulance heeft gedaan en niet heeft toegezegd dat het een permanente verhoging was, doet niet ter zake. Zij heeft [eiseres01] immers in een hogere schaal ingedeeld en heeft daarbij niet expliciet vermeld dat het om een tijdelijke verhoging ging, althans, dat is niet gesteld of gebleken.
4.11.
[gedaagde01] kon dan ook niet zonder gegronde redenen eenzijdig de verhoging terugdraaien en [eiseres01] in een lagere schaal indelen. Het salaris behoort immers tot de arbeidsvoorwaarden van [eiseres01] en deze kunnen slechts eenzijdig worden gewijzigd met instemming van de werknemer. Die instemming heeft [eiseres01] niet verleend. Nu gesteld noch gebleken is dat sprake is van een wijzigingsbeding ex artikel 7:613 BW en evenmin een redelijk voorstel door [gedaagde01] is gedaan om tot wijziging van het loon over te gaan (HR Stoof/Mammoet, artikel 7:611 BW), had [gedaagde01] het salaris niet eenzijdig mogen wijzen. Dit betekent dat [eiseres01] ook na periode 3 van 2021 nog altijd recht heeft op het salaris behorend bij schaal C. Nu [gedaagde01] de hoogte van het gevorderde bedrag van € 397,92 bruto over de periode 3 tot en met 10 van 2021 niet heeft betwist, zal dit bedrag worden toegewezen.
arbeidsomvang
4.12.
Vast staat dat [eiseres01] een min-max arbeidsovereenkomst heeft en jarenlang maximaal 12 uur per week heeft gewerkt. Op verzoek van [gedaagde01] is [eiseres01] vanaf periode 10 van 2020 meer uren (overdag) gaan werken. Volgens [gedaagde01] is aanvankelijk afgesproken om gedurende drie maanden uit te proberen of het van beide kanten zou bevallen. Uiteindelijk heeft [eiseres01] zes periodes lang meer uren gewerkt. Uitgaande van het door [eiseres01] niet weersproken overzicht dat [gedaagde01] als productie 16 bij conclusie van antwoord heeft overgelegd, heeft [eiseres01] vanaf periode 10 van 2020 tot en met periode 2 van 2021 gemiddeld 22,65 uur per week gewerkt. De kantonrechter zal gelet hierop met betrekking tot deze periode uitgaan van de door [eiseres01] gestelde gemiddelde arbeidsomvang van 22,5 uur per week. Vervolgens is [eiseres01] weer minder gaan werken, omdat zij minder vaak werd ingeroosterd.
4.13.
In artikel 7:610b BW is bepaald dat indien de arbeidsovereenkomst ten minste drie maanden heeft geduurd, de bedongen arbeid in enige maand wordt vermoed een omvang te hebben gelijk aan de gemiddelde omvang van de arbeid per maand in de drie voorafgaande maanden. Hiermee wordt een vast arbeidspatroon (van de drie voorgaande maanden) in feite dus de vaste arbeidsomvang. De werkgever kan dit rechtsvermoeden weerleggen en tegenbewijs leveren tegen de vermoede arbeidsomvang. Dit kan bijvoorbeeld door de stelling in te nemen dat een hogere gemiddelde arbeidsomvang dan is overeengekomen wordt veroorzaakt door incidenteel overwerk. Indien dit tegenbewijs slaagt, leidt het ingeroepen rechtsvermoeden voor de arbeidsomvang niet tot vaststelling van die aangevoerde arbeidsomvang.
4.14.
Nu vast staat dat [eiseres01] in ieder geval gedurende meer dan drie maanden 22,5 uur heeft gewerkt wordt vermoed dat dit de vaste arbeidsomvang is geworden. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde01] onvoldoende tegenbewijs heeft geleverd om het rechtsvermoeden te ontkrachten. [gedaagde01] stelt immers enerzijds dat het slechts om een incidentele periode gaat, maar anderzijds dat zij zelf aan [eiseres01] heeft gevraagd of zij dit aantal arbeidsuren wilde voortzetten na de aanvankelijk overeengekomen periode van drie maanden. Uiteindelijk heeft [eiseres01] ruim zes periodes gemiddeld 22,5 uur per week gewerkt.
[gedaagde01] heeft in dit verband nog aangevoerd dat zij [eiseres01] in januari 2021 een vaste arbeidsomvang van 16 uur per week heeft aangeboden, welk aanbod door [eiseres01] werd geweigerd. Hieruit volgt volgens [gedaagde01] dat [eiseres01] zelf niet meer dan 12 uur wenste te werken. [eiseres01] heeft hiertegenover aangevoerd dat zij dit voorstel niet heeft aanvaard, omdat zij op dat moment al meer dan 16 uur per week werkte.
De kantonrechter is van oordeel dat uit niets blijkt dat [eiseres01] heeft ingestemd met de verminderde inroostering vanaf periode 3 van 2021, laat staan dat zij zelf heeft verzocht om minder uren. Bij brief van 28 april 2021 heeft de gemachtigde van [eiseres01] zelfs aanspraak gemaakt op uitbetaling van 22,5 uur en laten weten dat [eiseres01] nog altijd voor die omvang beschikbaar is. Gelet op de gemiddelde arbeidsomvang in de voorafgaande zes periodes, de wens van [eiseres01] zoals die blijkt uit voormelde brief én het door [gedaagde01] zelf gedane aanbod aan [eiseres01] om meer uren te komen werken, valt niet in te zien waarom [gedaagde01] vanaf maart 2021 ervoor gekozen heeft de inroostering van [eiseres01] terug te brengen tot 12 uur per week.
4.15.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ervan uitgegaan moet worden dat de arbeidsomvang 22,5 uur per week bedraagt en [eiseres01] dus ook na periode 3 van 2021 recht heeft op uitbetaling van het salaris op basis van 22,5 uur per week (conform schaal C). Nu [gedaagde01] de hoogte van het gevorderde bedrag van € 5.653,85 niet heeft betwist, zal dit bedrag worden toegewezen.
ziektedagen
4.16.
Ter zitting hebben partijen verklaard dat de ziektedagen inmiddels zijn betaald en dit geen onderwerp meer is van het geschil. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
Overwerk
4.17.
Pas bij conclusie van repliek heeft [eiseres01] zich op het standpunt gesteld dat zij op grond van de cao recht heeft op betaling van de door haar genoemde ‘avondkwartiertjes’. Nu [eiseres01] haar vordering ter zake niet heeft onderbouwd en zij bovendien pas bij conclusie van repliek aanspraak heeft gemaakt op betaling hiervan en vast staat dat zij hier nooit eerder over heeft gesproken met [gedaagde01] , wordt dit deel van de vordering afgewezen. Van belang daarbij is dat het voor [gedaagde01] niet meer te achterhalen is of en hoe lang [eiseres01] na sluitingstijd heeft gewerkt.
wettelijke verhoging en rente
4.18.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde01] het (volledige) loon niet tijdig aan [eiseres01] heeft betaald. Derhalve wijst de kantonrechter de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW toe. In de omstandigheid dat de wettelijke verhoging is bedoeld als prikkel voor de werkgever om het loon tijdig te betalen en [gedaagde01] een deel van het loon niet heeft betaald, omdat zij (achteraf bezien ten onrechte) van mening was dat zij daartoe niet gehouden was, ziet de kantonrechter aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot nihil.
4.19.
Nu [gedaagde01] niet tijdig aan haar loonbetalingsverplichtingen heeft voldaan is zij wel de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW verschuldigd geworden, een en ander op de wijze als onder de beslissing vermeld.
buitengerechtelijke incassokosten
4.20.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport BGK-integraal - worden afgewezen. [eiseres01] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiseres01] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
proceskosten
4.21.
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren. Dit betekent dat ieder de eigen proceskosten draagt.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.22.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat [eiseres01] vanaf periode 11 van 2021 aanspraak heeft op het loon op grond van de cao conform schaal C met 5 periodieken voor de omvang van 22,5 uur per week;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiseres01] te betalen € 6.051,77 bruto aan achterstallig loon over de periode 3 van 2021 tot en met periode 10 van 2021, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW van de respectievelijke dag van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling;
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder de eigen proceskosten draagt;
5.4.
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
37555