ECLI:NL:RBROT:2023:1714

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
FT EA 23/145 en FT EA - 23/146
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet in het kader van een huurkwestie met schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft verzoekster op 9 februari 2023 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet (Fw) om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek was gericht op het verbieden van de uitvoering van een ontruimingsvonnis van de Rechtbank Rotterdam van 27 oktober 2022. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 20 februari 2023 gehouden, waarbij verweerster niet ter zitting verscheen. Verzoekster heeft verklaard dat zij na het overlijden van haar partner in september 2022 in financiële problemen is geraakt, maar dat haar broer haar heeft geholpen met de administratie en dat zij zich onder beschermingsbewind heeft laten stellen. De beschermingsbewindvoerder betaalt sinds kort de vaste lasten en het inkomen van verzoekster is voldoende om aan de verplichtingen te voldoen.

De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist in artikel 287b, tweede lid, Fw. Aangezien verzoekster bewijs heeft overgelegd van de dreigende ontruiming, oordeelt de rechtbank dat er inderdaad sprake is van een bedreigende situatie. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster, die in haar huurwoning wil blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject wil doorlopen, afgewogen tegen de belangen van verweerster, die het vonnis van 27 oktober 2022 ten uitvoer wil leggen. De rechtbank concludeert dat het belang van verzoekster zwaarder weegt en heeft de voorlopige voorziening toegewezen voor de duur van zes maanden, met voorwaarden voor de betaling van de lopende huurtermijnen.

Daarnaast heeft de rechtbank verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, omdat het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond. Verzoekster kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen indien nodig. De beslissing is openbaar uitgesproken op 24 februari 2023 door mr. M. Aukema, rechter, in aanwezigheid van griffier C. van der Velde.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 24 februari 2023
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 9 februari 2023, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In de oproepingsbrief van 10 februari 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 20 februari 2023.
Ter zitting van 20 februari 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • [naam], broer van verzoekster;
  • mevrouw C. Opstal, werkzaam bij GNG Bewindvoering (hierna: beschermingsbewind);
  • mevrouw A. Ekkel, advocaat van verzoekster.
[verweerster], gevestigd te Amsterdam (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 27 oktober 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster ten uitvoer te leggen.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij een moeilijke periode heeft doorgemaakt na het overlijden van haar partner in september 2022. Haar partner beheerde de financiën. De broer van verzoekster heeft verzoekster van september 2022 tot en met januari 2023 geholpen de administratie op orde te brengen. De broer van verzoekster heeft voorts verklaard dat de huur in ieder geval is voldaan vanaf september 2022. Verzoekster heeft hulp gezocht en zich vrijwillig onder beschermingsbewind laten stellen. Het beschermingsbewind is op 16 december 2022 uitgesproken. De beschermingsbewindvoerder betaalt sinds afgelopen maand de vaste lasten. Het inkomen van verzoekster is voldoende om de vaste lasten te kunnen voldoen.

3..Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekster een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 27 oktober 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekster en een kopie van het exploot van 31 januari 2023 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 23 februari 2023 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekster, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekster enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekster bestaat erin dat zij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekster kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 27 oktober 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekster heeft zich vrijwillig onder beschermingsbewind laten stellen. Het beschermingsbewind is uitgesproken op 16 december 2022. De broer van verzoekster heeft ter zitting verklaard dat de huur in ieder geval is voldaan vanaf september 2022 en sinds afgelopen maand draagt de beschermingsbewindvoerder zorg voor betaling van de vaste lasten. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting meegedeeld dat het inkomen van verzoekster voldoende is om de lopende huurtermijnen te kunnen betalen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekster zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoekster te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 27 oktober 2022 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekster gelegen aan de [adres] te [woonplaats], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2023.