ECLI:NL:RBROT:2023:1712

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
FT EA 23/22 en FT EA 23/23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldregeling met meerdere schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een dwangakkoord, ingediend door verzoekster, die te maken heeft met een aanzienlijke schuldenlast. Verzoekster heeft op 10 januari 2023 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan haar negentien schuldeisers, waarvan één preferente en achttien concurrente schuldeisers. De totale schuldenlast bedraagt € 212.656,28. Verzoekster heeft een regeling aangeboden waarbij 23,19% aan de preferente schuldeisers en 11,595% aan de concurrente schuldeisers wordt betaald tegen finale kwijting. Tijdens de zitting op 13 februari 2023 heeft een meerderheid van de schuldeisers, achttien van de negentien, ingestemd met de regeling, maar [schuldeiser 2] heeft geweigerd in te stemmen.

De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers afgewogen tegen de belangen van [schuldeiser 2]. De rechtbank oordeelt dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoekster kan bieden, gezien haar financiële situatie en de bevestiging van de schuldhulpverlening dat aan alle waarborgen is voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van [schuldeiser 2] slechts 1,9% van de totale schuldenlast bedraagt en dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord is gegaan met de regeling. De rechtbank heeft daarom besloten om [schuldeiser 2] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling en heeft de kosten van de procedure aan [schuldeiser 2] opgelegd, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoekster niet door een advocaat is bijgestaan.

De rechtbank heeft tevens het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat de gedwongen schuldregeling in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat verzoekster kan doorgaan met het betalen van haar schulden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 20 februari 2023
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 10 januari 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1], in behandeling bij Vesting Finance (hierna: [schuldeiser 1]);
  • [schuldeiser 2], van wie de vordering in behandeling is bij Jongerius Gerechtsdeurwaarders (hierna: [schuldeiser 2]),
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser 1] heeft voorafgaande aan de zitting, bij e-mailbericht van 10 februari 2023 aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 13 februari 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw G. Fontijne en mevrouw W. Bulthuis, beiden werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer T. van Essen, gemachtigde van [schuldeiser 2] (hierna: [schuldeiser 2]).
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift negentien schuldeisers, waarvan één preferente schuldeiser met één vordering en achttien concurrente schuldeisers met achtentwintig vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 212.656,28 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 6 oktober 2022 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 23,02 % aan de preferente schuldeisers en
11,49 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De schuldenlast bedroeg op dat moment € 59.057,25. De schuldenlast uit het WSNP-verzoek blijkt lager te zijn, te weten
€ 210.656,28. De uitkering aan de schuldeisers zal dan ook hoger zijn, namelijk 23,19 % aan de preferente schuldeisers en 11,595 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Daarnaast is ter zitting gebleken dat de totale vordering aan [schuldeiser 2] € 3.996,15 bedraagt. De in het dwangakkoord genoemde vordering van €1.136,24 bestaat niet. Dit heeft tot gevolg dat het aangeboden percentage aan de schuldeisers hoger zal zijn.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar dienstbetrekking. Verzoekster werkt 32 uur per week en heeft een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij door persoonlijke omstandigheden noodgedwongen moest verhuizen. Zij kwam vanwege de hoogte van haar inkomen niet in aanmerking voor een sociale huurwoning. Verzoekster heeft daarnaast meegedeeld dat zij met haar huidige inkomen in staat is om haar vaste lasten te betalen. Zij maakt gebruik van budgetbeheer. Ten aanzien van de vorderingsrechten op haar ex-partner heeft schuldhulpverlening verklaard dat zij geen regresvordering heeft, nu zij zich pas tot haar ex-partner kan wenden wanneer zij de gezamenlijke schulden heeft betaald voor ene groter gedeelte dan haar aan gaat. Dat is niet het geval. Verzoekster was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat bij het aanbod dat aan de schuldeisers is gedaan, de op dat moment geldende VTLB-berekening (hierna: VTLB) is gevoegd. Het VTLB is geïmplementeerd in het systeem van de gemeente en moet worden ingebouwd, hetgeen enige tijd duurt nadat de nieuwe versie van het VTLB is vrijgegeven. Hierdoor loopt de gemeente enige maanden achter en kan het zijn dat bij de aanbodbrief een oudere versie het VTLB is gevoegd. Voor de hoogte van de afloscapaciteit wordt altijd uitgegaan van actuele gegevens. Verzoekster ontvangt een reiskostenvergoeding van haar werkgever. Zij is wel ziek geweest, maar niet ziekgemeld.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Achttien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 2] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 3.996,15 op verzoekster, welke 1,9 % van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser 2] te kennen gegeven dat verzoekster de huurovereenkomst niet aan had moeten gaan, nu zij op dat moment al problematische schulden had. Daarnaast is [schuldeiser 2] van mening dat de vorderingsrechten op de ex-partner ten onrechte niet in het voorstel zijn betrokken. [schuldeiser 2] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat bij het voorstel aan de schuldeisers van een verkeerd VTLB is uitgegaan. De berekening heeft betrekking op een verkeerde periode en daarnaast is er een reiskostenvergoeding opgenomen, terwijl in de aanbodbrief staat vermeld dat schuldenares ziek is. Ook is onbekend of de extra bruto inkomsten structureel zijn. [schuldeiser 2] stelt dat het voorstel niet het maximaal haalbare is. Ten slotte heeft [schuldeiser 2] meegedeeld dat haar vordering € 3.996,15 bedraagt. De vordering van € 1.136,24 bestaat niet.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 2] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 2] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser 2] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 1,9%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk achttien van de negentien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster beschikt over een baan van 32 uur per week, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Daarnaast is door schuldhulpverlening het VTLB toegelicht. In de berekening is rekening gehouden met een reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer. Verzoekster reist met het openbaar vervoer naar haar werk. Het bruto extra salaris dat in de berekening is opgenomen ziet op de eindejaarsuitkering. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat voor de berekening van de afloscapaciteit wordt uitgegaan van actuele gegevens.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 2], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser 2] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser 2] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser 2] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2023. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.