ECLI:NL:RBROT:2023:1711

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
FT EA 23/58
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot gedwongen schuldregeling op basis van artikel 287a Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een gedwongen schuldregeling, ingediend door verzoeker, die te maken heeft met een aanzienlijke schuldenlast van € 35.087,06. Verzoeker had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij hij voorstelde om 4,234% aan de preferente schuldeisers en 2,117% aan de concurrente schuldeisers te betalen. De schuldeiser, vertegenwoordigd door LAVG Gerechtsdeurwaarders, weigerde echter in te stemmen met deze regeling, wat leidde tot het verzoek aan de rechtbank om de schuldeiser te bevelen in te stemmen.

Tijdens de zitting op 13 februari 2023 was de schuldeiser niet verschenen, terwijl verzoeker en zijn schuldhulpverlening wel aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling niet het uiterste is wat verzoeker kan bieden, gezien zijn huidige situatie en de mogelijkheid om in de toekomst meer te verdienen. De rechtbank heeft overwogen dat de belangen van de weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoeker en de overige schuldeisers, omdat de schuldeiser een aanzienlijk aandeel heeft in de totale schuldenlast.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om de schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M. Aukema, in aanwezigheid van griffier C. van der Velde, en is openbaar gemaakt op 20 februari 2023.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 20 februari 2023
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 19 januari 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a lid 1 Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser], in behandeling bij LAVG Gerechtsdeurwaarders (hierna te noemen: [schuldeiser]),
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 13 februari 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw G. van Steenbergen, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna te noemen schuldhulpverlening).
De schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift tweeëntwintig schuldeisers, waarvan één schuldeiser met een preferente vordering en éénentwintig schuldeisers met vijfentwintig concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 35.087,06 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 21 oktober 2022 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 4,234% aan de preferente schuldeisers en 2,117% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn WW-uitkering. Verzoeker is bezig met een re-integratietraject via het UWV. Verzoeker wil een BBL-opleiding gaan volgen, hetgeen inhoudt dat hij vier dagen zal werken en één dag per week naar school gaat. Verzoeker heeft daarnaast verklaard dat hij graag wil weer werken. Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat verzoeker in staat zou zijn om te werken en dat er geen belemmeringen zijn. Schuldhulpverlening heeft daarnaast verklaard dat er geen reële verwachting bestaat dat, wanneer verzoeker gaat werken, dat direct inkomen oplevert waar schuldeisers profijt van hebben. Schuldhulpverlening heeft voorts verklaard het beleid van de NVVK over te nemen en aangegeven dat het doel van het dwangakkoord is om schuldenrust te creëren en verzoeker de rust en ruimte te geven te re-integreren.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Eénentwintig«aantal» schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 3.099,00 op verzoeker.

3..Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de weigerende schuldeiser geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 8,8 %.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Het aanbod betreft een saneringskrediet gebaseerd op huidige inkomsten uit hoofde van een WW-uitkering. Verzoeker volgt een
re-integratietraject via het UWV en wil een BBL-opleiding gaan volgen. Er zijn geen (medische) stukken overlegd waaruit blijkt dat verzoeker arbeidsongeschikt is. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is daarom onvoldoende duidelijk geworden dat verzoeker niet in staat zou zijn om (minimaal) 36 uur per week te werken. Dit betekent dat het inkomen van verzoeker nog kan wijzigen. De rechtbank kan dus niet zonder meer vast stellen dat de huidige afloscapaciteit van verzoeker blijvend is.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de belangen van [schuldeiser] als weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan die van verzoeker of de overige schuldeisers. Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2023.