In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een gedwongen schuldregeling, ingediend door een verzoeker met dertien schuldeisers. De verzoeker had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij hij 6,21% aan de preferente schuldeisers en 3,11% aan de concurrente schuldeisers wilde betalen. Echter, één schuldeiser weigerde in te stemmen met deze regeling, wat leidde tot het verzoek aan de rechtbank om deze schuldeiser te bevelen in te stemmen.
De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat de weigerende schuldeiser, die een vordering van € 1.950,00 had, een auto op huurkoopbasis aan de verzoeker had verstrekt. Deze auto was echter onvindbaar, en de verzoeker had onvoldoende inspanningen geleverd om de auto terug te vinden. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de weigerende schuldeiser zwaarder wogen dan die van de verzoeker en de overige schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat de weigering van de schuldeiser om in te stemmen met de schuldregeling niet onredelijk was, gezien de omstandigheden van de zaak.
Daarom heeft de rechtbank het verzoek om de schuldeiser te bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling afgewezen. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling beslissen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de belangen van schuldeisers in het kader van gedwongen schuldregelingen en de verantwoordelijkheden van de verzoeker in het terugvinden van onvindbare activa.