ECLI:NL:RBROT:2023:1701

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
FT EA 22/1132 en FT EA 22/1133
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de schuldsanering en huurachterstand

In deze zaak heeft verzoeker op 19 december 2022 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) en artikel 287b, eerste lid, Fw, met het doel een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 4 januari 2023 bepaald. Tijdens deze zitting zijn de betrokken partijen, waaronder de schuldhulpverlening en de verweerster, niet verschenen. Verzoeker heeft verzocht om een voorlopige voorziening die verweerster zou verbieden het vonnis van 16 november 2022 tot ontruiming van zijn woonruimte ten uitvoer te leggen.

De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw. Verzoeker heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat er een dreigende ontruiming zou plaatsvinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker een aanzienlijke huurachterstand heeft van € 5.793,97 en dat hij de huur van januari 2023 niet heeft betaald. Bovendien heeft verzoeker aangegeven dat hij andere woonruimte heeft gevonden en van plan is te verhuizen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren, zwaarder weegt dan het belang van verzoeker om in de huurwoning te blijven. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Verzoeker kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen indien nodig.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: afwijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer01] - [nummer02]
uitspraakdatum: 11 januari 2023
[verzoeker01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 19 december 2022, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van de rechtbank van 19 december 2022 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 4 januari 2023.
Ter zitting van 4 januari 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw [naam01] , de tolk van verzoeker (hierna: Tolk);
Mevrouw [naam02] werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening) heeft de rechtbank per e-mail op 3 januari 2023 de stand van zaken doen toekomen. Schuldhulpverlening is hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen niet ter zitting verschenen.
MVGM Vastgoedmanagement B.V., gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster) is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen niet ter terechtzitting verschenen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 16 november 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.

3.Het verweer

Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft verweerster geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt schriftelijk dan wel ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 16 november 2022 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 5 december 2022 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 20 december 2022 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 16 november 2022 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Er is thans sprake van een forse huurachterstand, welke resulteert in een vordering van verweerster op verzoeker ter hoogte van € 5.793,97. Verzoeker heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij de huur heeft betaald, dan wel de lopende huur kan en gaat betalen. Schuldhulpverlening heeft bovendien op 3 januari 2023 aanvullende stukken opgestuurd waaruit blijkt dat verzoeker de huur van januari 2023 niet heeft betaald. Namens verzoeker heeft zijn tolk ter zitting bevestigd dat verzoeker de huur van januari 2023 niet heeft betaald. Ook heeft verzoeker andere woonruimte gevonden waar naartoe hij in het weekend van 8-9 januari 2023 zal verhuizen. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerster zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoeker. De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek ex artikel 287b Fw af;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van mr. T.M.M. de Laat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023.