Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
- verzoeker;
- mevrouw [naam01] , de tolk van verzoeker (hierna: Tolk);
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft verzoeker op 19 december 2022 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) en artikel 287b, eerste lid, Fw, met het doel een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 4 januari 2023 bepaald. Tijdens deze zitting zijn de betrokken partijen, waaronder de schuldhulpverlening en de verweerster, niet verschenen. Verzoeker heeft verzocht om een voorlopige voorziening die verweerster zou verbieden het vonnis van 16 november 2022 tot ontruiming van zijn woonruimte ten uitvoer te leggen.
De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door artikel 287b, tweede lid, Fw. Verzoeker heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat er een dreigende ontruiming zou plaatsvinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker een aanzienlijke huurachterstand heeft van € 5.793,97 en dat hij de huur van januari 2023 niet heeft betaald. Bovendien heeft verzoeker aangegeven dat hij andere woonruimte heeft gevonden en van plan is te verhuizen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren, zwaarder weegt dan het belang van verzoeker om in de huurwoning te blijven. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Verzoeker kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen indien nodig.