ECLI:NL:RBROT:2023:1698

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
FT EA 22/984 en FT EA 22/985
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldregeling met betrekking tot een verzoekster en haar schuldeisers

Op 16 januari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster een schuldregeling heeft aangeboden aan haar schuldeisers. Verzoekster, die te maken heeft met een aanzienlijke schuldenlast van € 30.331,59, heeft een regeling voorgesteld waarbij zij 10,052% aan preferente schuldeisers en 5,026% aan concurrente schuldeisers zou betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat zeventien van de achttien schuldeisers met de regeling instemden, met uitzondering van VGZ, die een vordering van € 6.630,84 had en het aanbod te laag vond. De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de instemmende schuldeisers zwaarder gewogen dan die van VGZ, die geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om haar standpunten ter zitting toe te lichten.

De rechtbank oordeelde dat het voorstel goed gedocumenteerd was en dat verzoekster voldoende waarborgen had om haar verplichtingen na te komen. Bovendien heeft de rechtbank opgemerkt dat de aangeboden regeling een gunstiger resultaat zou opleveren voor de schuldeisers dan de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, die aanzienlijke kosten met zich zou brengen. De rechtbank heeft VGZ bevolen in te stemmen met de schuldregeling en haar veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen, en de rechtbank heeft bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer01] – [nummer02]
uitspraakdatum: 16 januari 2023
in de zaak van:
[verzoekster01],
wonende te [adres01]
[postcode01] [woonplaats01] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 9 november 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een drietal schuldeisers, te weten:
  • Kiddoozz B.V., in behandeling bij Flanderijn Gerechtsdeurwaarders, (hierna: Kiddoozz);
  • Saldodipje S.L., in behandeling bij Trust and Law Incassoservices B.V. (hierna: Saldodipje);
  • VGZ, in behandeling bij Flanderijn Gerechtsdeurwaarders (hierna: VGZ),
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
VGZ heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden. Voorts heeft VGZ aangegeven niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.
Kiddooz heeft bij e-mailbericht van 21 oktober 2022 aan schuldhulpverlening laten weten alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Saldodipje heeft voorafgaande aan de zitting, bij e-mailbericht van 1 december 2022, aan schuldhulpverlening te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 9 januari 2023 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [naam01] , werkzaam bij Sociale Dienst Drechtsteden (hierna: schuldhulpverlening).
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift achttien schuldeisers, waarvan één crediteur met één preferente vordering en zeventien concurrente schuldeisers met achttien vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 30.331,59 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 17 maart 2022 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 10,052 % aan de preferente schuldeisers en
5,026 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Wajong-uitkering in verband met een medische aandoening. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij sinds 14 november 2022 met behoud van uitkering werkzaam is. Zij werkt op dit moment 28 uur per maand. Verzoekster wil haar uren, in overleg met het UWV en wanneer haar medische situatie dit toelaat, uitbreiden. Daarnaast krijgt verzoekster financiële begeleiding van maatschappelijk werk van ASVZ. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar voldaan.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij zich als gedupeerde heeft aangemeld bij de belastingdienst inzake de kinderopvangtoeslag-affaire. Uit het overzicht van de belastingdienst blijkt dat verzoekster vijf schulden heeft inzake de kinderopvangtoeslag. De totale schuld inzake kinderopvangtoeslag bedraagt € 5.672,00. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat uit de eerste toets is gebleken dat zij geen slachtoffer is van de kinderopvangtoeslag-affaire. De belastingdienst gaat nu een tweede toets uitvoeren. Mocht uit de tweede toets blijken dat verzoekster als gedupeerde aangemerkt wordt, dan zal schuldhulpverlening ervoor zorg dragen dat het dossier conform het Besluit van 28 mei 2021 (hierna; Besluit compensatie schuldentrajecten) [1] wordt afgewikkeld, zodat de schuldeisers ook zullen worden voldaan.
Zeventien schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. VGZ stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 6.630,84 op verzoekster, welke 22,07 % van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft VGZ te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. In haar verweerschrift stelt VGZ al in 2015 een voorstel tegen finale kwijting te hebben aanvaard. In de periode tussen het aanvaarde voorstel en het huidige voorstel heeft verzoekster een aanzienlijke nieuwe schuld laten ontstaan. Daarnaast is het voorstel niet voldoende en betrouwbaar gedocumenteerd, nu onduidelijk is of er in de nabije toekomst uitzicht is op verbetering in de inkomenssituatie van verzoekster. Ook is er geen informatie meer ontvangen over de aanmelding van verzoekster als gedupeerde van de kinderopvangtoeslag-affaire. Er is geen sprake van een stabiele basis, omdat er, nadat het schuldhulpverleningstraject is gestart, nieuwe achterstanden zijn ontstaan. VGZ wijst er op dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat verzoekster voldoet aan haar verplichtingen. VGZ stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft VGZ geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van VGZ bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of VGZ in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van VGZ een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 22,07 %.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk zeventien van de achttien schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Sociale Dienst Drechtsteden. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster inkomen heeft uit een Wajong-uitkering. Zij heeft sinds 14 november 2022 een betaalde werkkring gevonden voor 28 uur per maand, met behoud van uitkering. Zij tracht deze uren verder uit te breiden, wanneer haar medische omstandigheden dit toelaten.
Op grond van het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat er voldoende waarborgen zijn om ervoor te zorgen dat, indien verzoekster alsnog wordt aangemerkt als gedupeerde in de Kinderopvangtoeslagenaffaire, compensatie aan de schuldeisers zal plaatsvinden overeenkomstig het Besluit compensatie schuldentrajecten. De rechtbank vertrouwt erop dat schuldhulpverlening aandacht zal hebben voor de kwestie en – indien blijkt dat verzoekster recht heeft op compensatie – schuldhulpverlening zich ook zal inspannen om de juiste stappen te zetten, zodat de schuldeisers ook de compensatie zullen ontvangen die hen toekomt.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster krijgt financiële begeleiding van maatschappelijk werk via ASVZ. Verzoekster betaalt haar vaste lasten tijdig. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van VGZ, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om VGZ te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
VGZ zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt VGZ om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt VGZ in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2023. [2]

Voetnoten

1.Staatscourant,
2.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.