ECLI:NL:RBROT:2023:1697

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
10/140634-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor zware mishandeling met gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zware mishandeling. Dit oordeel was gebaseerd op camerabeelden en getuigenverklaringen die aantoonden dat de verdachte op 26 mei 2021 in Maassluis een steekincident had gepleegd waarbij het slachtoffer ernstig gewond raakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een mes in het gezicht van het slachtoffer heeft gestoken, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 124 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, waarbij de verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/140634-21
Datum uitspraak: 16 februari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2000,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsvrouw mr. J.M.G. Hulsman, advocaat te Delft.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting is op 14 juli 2022 aangevangen en gesloten. Bij tussenvonnis van 28 juli 2022 is het onderzoek heropend en op 2 februari 2023 hervat, voortgezet en weer gesloten.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 14 juli 2022 en 2 februari 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 14 juli 2022 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde (poging tot doodslag);
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde (zware mishandeling);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 9 november 2021.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering (poging tot doodslag)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering (zware mishandeling)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om vast te
stellen dat de verdachte ten tijde van het steekincident op de plaats delict is geweest. Het signalement van de dader van de steekpartij, het tijdstip waarop de 112-melding is gedaan (volgens het proces-verbaal van bevindingen nummer [proces-verbaalnummer01] is dat om 16:34:19 uur geweest) in combinatie met de tijdstippen op de stills van de camerabeelden maken dat de verdachte niet op de plaats delict kán zijn geweest ten tijde van het steekincident. De verdediging gaat uit van de juistheid van voornoemd proces-verbaal. De processen-verbaal en documenten die na het tussenvonnis van 28 juli 2022 aan het dossier zijn toegevoegd, waaruit een ander tijdstip van de 112-melding blijkt, zijn kennelijk onjuist.
4.2.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzittingen niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 26 mei 2021 heeft op de [naam locatie01] te Maassluis (hierna: de plaats delict) een steekincident plaatsgevonden waarbij de aangever met een mes in zijn gezicht is gestoken. De verdachte is die dag na zijn werk in zijn rode Renault Twingo, RS-uitvoering met bestickering op de zijkant, vanuit zijn werk in Maassluis naar zijn woning in Hoek van Holland gereden. Op de route naar zijn woning is hij langs de plaats delict gereden. Op de rijroute van de verdachte in de richting van zijn woning zijn twee camera’s opgesteld. De eerste camera is opgesteld op de Industrieweg en is gelegen vóór de plaats delict. Uit deze camerabeelden blijkt dat de verdachte in zijn auto om 16:34 uur de Industrieweg is gepasseerd rijdende in de richting van de plaats delict. De tweede camera is opgesteld op de Lange Kruisweg en is gelegen ná de plaats delict. Uit dit camerabeeld blijkt dat de verdachte in zijn auto om 16:42:22 uur is langsgereden, komende vanuit de richting van de plaats delict. Ook staat vast dat – wanneer met een snelheid van 10% boven de aangegeven snelheid wordt gereden – het vanaf de camera aan de Industrieweg ongeveer 06:17 minuten rijden is naar de plaats delict en vanaf de plaats delict – wanneer conform de aangegeven snelheid wordt gereden – ongeveer 01:56 minuut naar de Lange Kruisweg waar de tweede camera hangt.
De eerste vraag die moet worden beantwoord, is of de verdachte degene is die de aangever in het gezicht heeft gestoken. De rechtbank komt op basis van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen tot het oordeel dat hiervoor wettig en overtuigend bewijs aanwezig is en licht dit toe.
Anders dan in het proces-verbaal van bevindingen nummer [proces-verbaalnummer01] is vermeld, blijkt uit het na het tussenvonnis toegevoegde proces-verbaal en de brondocumenten van de ambulancemeldkamer dat de 112-melding van de aangever om 16:43:13 uur daar is binnengekomen en om 16:43:19 uur door de meldkamer is aangenomen. Deze melding is vervolgens automatisch doorgezet naar de politiemeldkamer. Dat betekent dat het steekincident kort vóór 16:43:13 uur moet hebben plaatsgevonden.
De duur van de autorit van de Industrieweg naar de plaats delict en het tijdstip waarop de 112-melding is gedaan, in combinatie met de verklaring van de verdachte dat hij langs de plaats delict is gereden en zijn auto herkent op de camerabeelden, de verklaringen van de aangever en de getuige dat de dader in een rode Renault met op de zijkant een bedrukking reed en de overige bevindingen ten aanzien van de camerabeelden maken dat de rechtbank van oordeel is dat het de verdachte moet zijn geweest die de aangever heeft gestoken. Uit het dossier blijkt dat de verdachte is weggereden met piepende banden, een omstandigheid die een hoge snelheid impliceert en die verklaart waarom de verdachte korte tijd later – eerder dan wanneer niet harder dan de maximumsnelheid wordt gereden – langs de camera op de Lange Kruisweg richting Hoek van Holland is gereden namelijk om 16:42:22.
Anders dan de verdediging gaat de rechtbank uit van de juistheid van de toegevoegde brondocumenten over de 112-melding. Hoewel het proces-verbaal van bevindingen met nummer [proces-verbaalnummer01] op ambtsbelofte is opgemaakt, lijkt sprake van een verschrijving, nu is gerelateerd dat de melding om 16:34:19 uur (in plaats van 16:43:19 uur) is ontvangen.
Gezien het voorgaande gaat de rechtbank er vanuit dat de verdachte verantwoordelijk is voor het toebrengen van het letsel dat bij de aangever is geconstateerd. Het bewijsverweer wordt verworpen. Vervolgens is de vraag hoe het letsel bij de aangever moet worden gekwalificeerd.
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat de aangever boven zijn linkeroog een wond van acht centimeter heeft opgelopen. Het betrof een diepe wond van vier centimeter waarbij het bot zichtbaar was en de oogsluitspier gedeeltelijk is betrokken. Deze wond is gehecht en er is sprake van restschade in de vorm van een blijvend litteken boven het linkeroog van de aangever. De aard van het letsel, het blijvende karakter daarvan en de locatie van het litteken in het gezicht van de aangever, maken dat de rechtbank van oordeel is dat hier sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zoals bedoeld in artikel 302 juncto artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
4.2.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 26 mei 2021 te Maassluis,
aan een persoon (te weten [slachtoffer01] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een diepe
snee van 4 centimeter tot op het bot in het gezicht), heeft toegebracht,
door
- die [slachtoffer01] klem te rijden met een voertuig, en
- ( vervolgens) de portierdeur van het voertuig van [slachtoffer01] te openen, en
- ( vervolgens) met een mes, in het gezicht van die [slachtoffer01] te steken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
subsidiair
zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feit waarop de straf is gebaseerd
Het slachtoffer heeft gezien dat de verdachte op hoge snelheid reed en asociaal gedrag vertoonde door een andere auto af te snijden en over de weg te slingeren. Daarna leek de verdachte het slachtoffer met zijn rijgedrag te willen provoceren, maar het slachtoffer wilde hier niet op ingaan. Vervolgens heeft de verdachte met zijn auto het door het slachtoffer bestuurde busje klemgereden. Daarna is hij uitgestapt en heeft hij de autodeur van het busje van het slachtoffer geopend, waarna de verdachte het slachtoffer in zijn gezicht, vlak naast zijn linkeroog, met een mes heeft gestoken. De verdachte heeft zich met zijn handelen schuldig gemaakt aan zware mishandeling.
Dit is een zeer ernstig strafbaar feit waarmee de verdachte op grove wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank is geschokt dat de verdachte een willekeurige bestuurder heeft geprovoceerd en vervolgens, zonder enige noemenswaardige aanleiding, het slachtoffer niet alleen heeft klemgereden maar ook direct met een mes in het gezicht heeft gestoken. Uit de vordering tot schadevergoeding en de toelichting ter terechtzitting volgt onmiskenbaar dat deze agressieve daad een (grote) impact heeft gehad op het leven van het slachtoffer en dat hij hier dagelijks aan wordt herinnerd. Zo ervaart hij een doof gevoel en een ontsierend litteken in zijn gezicht. Daarnaast versterken dergelijke feiten ook in hoge mate gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft verder gelet op het rapport van 9 november 2021 dat Reclassering Nederland over de verdachte heeft opgemaakt. Het rapport houdt onder meer in dat de verdachte een redelijk stabiel leven lijkt te leiden. Zo heeft hij een eigen woning en een vaste baan en inkomen. Op praktisch gebied is hij nog niet voldoende zelfredzaam en wordt hij ondersteund door zijn ouders. Het risico op herhaling wordt ingeschat als gemiddeld. Volgens de reclassering zijn er onvoldoende indicaties bevonden voor de toepassing van het adolescentenstrafrecht. Geadviseerd wordt om als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling aan de verdachte op te leggen.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet echter in de persoon en in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om af te zien van een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank weegt daarbij mee de jonge leeftijd van de verdachte, het feit dat hij een eigen woning en een vaste baan heeft en dat hij sinds de pleegdatum niet meer in aanraking met politie en justitie is geweest.
Anders dan door de officier van justitie is geëist, zal de rechtbank daarom in plaats van een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf opleggen. Het voorwaardelijk strafdeel dient ertoe om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal geen bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf verbinden, omdat dat naar het oordeel van de rechtbank thans geen meerwaarde meer heeft.
De raadsvrouw heeft gepleit voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Anders dan de raadsvrouw ziet de rechtbank – in lijn met het advies van de reclassering – daartoe onvoldoende aanleiding. Ondanks dat de verdachte op praktisch vlak wordt ondersteund, zijn er verder geen aanwijzingen die de rechtbank aanleiding geven om aan te nemen dat de verdachte (nog) zodanig op het niveau van een minderjarige functioneert dat hij daarom volgens de strafbepalingen van het jeugdstrafrecht zou moeten worden berecht.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer01] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.832,46 aan materiële schade en een vergoeding van € 4.250,- aan immateriële schade. Het materiële gedeelte bestaat uit meerdere onderdelen: mantelzorg (€ 979,92), reis- en parkeerkosten (€ 24,80 +
€ 9,36 opgenomen onder “vergoeding proceskosten”, totaal € 34,16), eigen risico (€ 143,77), stoelhoezen (€ 242,-) en verlies aan verdienvermogen (€ 432,61).
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de gehele vordering toewijsbaar en heeft ook oplegging van de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de bepleite integrale vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging de hoogte van de vergoeding voor mantelzorg en gederfde inkomsten betwist. De verdediging heeft zich niet tegen de hoogte van de gevorderde immateriële schade verzet.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding voor wat betreft de stoelhoezen, reis -en parkeerkosten en het eigen risico de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering voor deze kostenposten worden toegewezen (€ 419,93).
Ten aanzien van de gederfde inkomsten heeft de verdediging gesteld dat moet worden aangenomen dat de benadeelde partij zich heeft ziekgemeld en alsnog inkomsten van zijn werk heeft ontvangen. Uit de toelichting op de vordering blijkt dat de benadeelde partij enkel een vergoeding vordert voor de overuren die hij zou hebben gemaakt als hij zich niet had moeten ziekmelden. Dit heeft de benadeelde partij onderbouwd met salarisgegevens over de aan het strafbare feit voorafgaande periode, waaruit blijkt dat de benadeelde partij structureel overuren uitbetaald kreeg. In het licht van deze toelichting en de onderbouwing geldt dat de verdediging de gevorderde vergoeding voor gederfde inkomsten onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank zal de vordering daarom in zoverre (€ 432,61) toewijzen.
Ten aanzien van de kosten voor mantelzorg heeft de gemachtigde van de benadeelde partij op de zitting van 14 juli 2022 gesteld dat de berekening voor die kosten moet worden aangepast, omdat in de berekening ten onrechte steeds drie maal drie uur in plaats van drie maal een uur is opgenomen; de benadeelde partij heeft bedoeld in totaal € 1.823,10 als vergoeding van de materiële schade te vorderen (exclusief € 9,36 opgenomen onder ‘vergoeding proceskosten’). Gelet op de overige schadeposten zouden de kosten voor mantelzorg dan € 979,92 moeten bedragen. De rechtbank kan de hoogte van dit bedrag echter niet rijmen met de berekening zoals opgenomen in het verzoek tot schadevergoeding, ook niet in het licht van de opmerking van de gemachtigde op de zitting. Nader onderzoek naar de berekening van de hoogte van deze kostenpost levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verder is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op basis van de gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op
€ 4.250,-.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf de pleegdatum, 26 mei 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.102,54, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Ook wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 124 (honderdvierentwintig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 5.102,54(
zegge: vijfduizend honderdtwee euro en vierenvijftig eurocent), bestaande uit € 852,54 aan materiële schade en € 4.250,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 5.102,54(hoofdsom,
zegge: vijfduizend honderdtwee euro en vierenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 5.102,54, niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. van Althuis, voorzitter,
en mrs. A.M. Zwaneveld en R.J.P. Ferwerda, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 16 februari 2023.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 mei 2021 te Maasluis,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon genaamd [slachtoffer01] van het leven te beroven,
met dat opzet
- [slachtoffer01] heeft klemgereden met een voertuig, en/of
- ( vervolgens) de portierdeur van het voertuig van [slachtoffer01] heeft geopend, en/of
- ( vervolgens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen het
hoofd/gezicht, althans het lichaam, van die [slachtoffer01] heeft gestoken en/of geprikt
en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2021 te Maassluis,
aan een persoon (te weten [slachtoffer01] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een diepe
snee van 4 centimeter tot op het bot in het hoofd en/of gezicht), heeft toegebracht,
door
- die [slachtoffer01] klem te rijden met een voertuig, en/of
- ( vervolgens) de portierdeur van het voertuig van [slachtoffer01] te openen, en/of
- ( vervolgens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen het
hoofd/gezicht, althans het lichaam, van die [slachtoffer01] te steken en/of te prikken
en/of te snijden,
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2021 te Maassluis, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen,
opzettelijk
- die [slachtoffer01] heeft klemgereden met een voertuig, en/of
- ( vervolgens) de portierdeur van het voertuig van [slachtoffer01] heeft geopend, en/of
- ( vervolgens) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/tegen het
hoofd/gezicht, althans het lichaam, van die [slachtoffer01] heeft gestoken en/of geprikt
en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.