ECLI:NL:RBROT:2023:1690

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
C/10/646689 / JE RK 22-2457 en C/10/646304 / JE RK 22-2399
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in pleegzorg

Op 3 februari 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaken met betrekking tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door de moeder, die momenteel in een instabiele situatie verkeert. De kinderen verblijven sinds 2020 in aparte pleeggezinnen, en de kinderrechter heeft eerder al maatregelen getroffen om de situatie van de kinderen te verbeteren. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft verzocht om de uithuisplaatsing te verlengen, omdat de moeder momenteel een traumabehandeling ondergaat en er zorgen zijn over haar opvoedcapaciteiten.

De kinderrechter heeft de situatie van de kinderen en de moeder zorgvuldig gewogen. Hoewel het KSCD-rapport aangeeft dat de moeder met hulpverlening in staat kan zijn om een veilige opvoedingsomgeving te bieden, is het onduidelijk wanneer zij aan de gestelde eisen zal voldoen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder op korte termijn niet in het belang van de kinderen is, gezien de huidige omstandigheden. De kinderrechter heeft daarom besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] te verlengen tot 13 mei 2023, met als doel de situatie van de moeder te verbeteren en de mogelijkheid van een terugplaatsing in de toekomst te onderzoeken.

De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de moeder haar traumabehandeling voortzet en dat er voldoende hulpverlening wordt ingeschakeld om een geslaagde thuisplaatsing mogelijk te maken. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens : C/10/646689 / JE RK 22-2457 en C/10/646304 / JE RK 22-2399
datum uitspraak: 3 februari 2023

beschikking verlenging uithuisplaatsing

in de zaken van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[minderjarige01] ,

geboren op [geboortedatum01] 2013 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen [voornaam minderjarige01] ,
en

[minderjarige02] ,

geboren op [geboortedatum02] 2018 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen [voornaam minderjarige02] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[moeder01] ,

hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N. Schietekatte, te Rotterdam,

[pleegmoeder01] ,

hierna te noemen de pleegmoeder van [voornaam minderjarige01] , wonende te [woonplaats01] ,

[pleegvader01] ,

hierna te noemen de pleegvader van [voornaam minderjarige01] , wonende te [woonplaats01] ,

[pleegmoeder02] ,

hierna te noemen de pleegmoeder van [voornaam minderjarige02] , wonende te [woonplaats02] ,

[pleegvader02] ,

hierna te noemen de pleegvader van [voornaam minderjarige02] , wonende te [woonplaats02] .

Het procesverloopHet procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- de tussenbeschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 7 november 2022 en de daaraan ten grondslag liggende stukken (zaaknummer C/10/646689 / JE RK 22-2457),
- de tussenbeschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 7 november 2022 en de daaraan ten grondslag liggende stukken (C/10/646304 / JE RK 22-2399).
Op 3 februari 2023 heeft de kinderrechter de zaken ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat voornoemd,
- de pleemoeder van [voornaam minderjarige01] ,
- de pleegmoeder van [voornaam minderjarige02] ,
- twee vertegenwoordigsters van de GI, mw. [naam01] en mw. [naam02] .
De zaken zijn met instemming van de belanghebbenden gelijktijdig behandeld.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang tot de zitting verleend aan pleegzorgmedewerker mw. [naam03] , werkzaam bij Enver.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de pleegvader van [voornaam minderjarige01] ,
- de pleegvader van [voornaam minderjarige02] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] wordt uitgeoefend door de moeder.
[voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] verblijven ieder in een apart pleeggezin.
Bij beschikking van 12 mei 2022 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] verlengd tot 13 mei 2023. De kinderrechter heeft bij beschikking van 7 november 2022 de machtiging van [voornaam minderjarige01] en van [voornaam minderjarige02] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 14 februari 2023. Het verzoek is voor het overige verzochte aangehouden.

Het aangehouden verzoek

De GI heeft verzocht de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Hiervan resteert thans de periode tot 13 mei 2023.
De GI handhaaft ter zitting het resterende deel van het verzoek en licht het als volgt toe. Op 7 november 2022 heeft de GI het KSCD-rapport ontvangen. Het KSCD concludeert dat de opvoedcapaciteiten, het welzijn en het persoonlijk functioneren en de opvoedingsomgeving op dit moment nog onvoldoende in balans zijn, maar dat ingeschat wordt dat de moeder met intensieve en langdurig betrokken hulpverlening haar functioneren en vaardigheden kan verbeteren zodat er op dit vlak een voldoende stabiele opvoedsituatie gecreëerd kan worden. Een voorwaarde voor een thuisplaatsing van de kinderen is dat de moeder een intensieve traumabehandeling positief heeft afgerond. De traumabehandeling is inmiddels gestart, maar de moeder zit nu nog in een intakefase. Voor een sneller resultaat wordt geadviseerd dat de moeder zich voor een korte periode laat opnemen. Daarnaast dient er in de komende periode te worden ingezet op hulpverlening met als doel de ouder-kindrelatie te versterken en het versterken van de opvoedvaardigheden van de moeder in de vorm van Specialistische Ambulante Hulpverlening (SPAM). Op die manier kan de omgang worden uitgebreid en op den duur het terugplaatsingstraject voor [voornaam minderjarige01] worden ingezet. Als de moeder een lange tijd heeft laten zien stabiel genoeg te functioneren, kan worden bezien of zij voldoende draagkracht heeft voor de terugplaatsing van [voornaam minderjarige02] .
Gezien de genoemde zorgen in het KSCD-rapport is een thuisplaatsing nu nog niet in het belang van de kinderen. Het is noodzakelijk dat de moeder eerst haar traumatische verleden verwerkt en dat gewerkt wordt aan zowel haar eigen hechtingsproblematiek, als die van [voornaam minderjarige01] . Desondanks is de GI zich ervan bewust dat de kinderrechter voor een dilemma staat, nu de pleegmoeder van [voornaam minderjarige01] heeft aangegeven niet langer de zorg over [voornaam minderjarige01] te willen dragen. Na intern overleg is de GI tot de conclusie gekomen dat de beste oplossing zou zijn dat het verblijf van de kinderen in de huidige pleeggezinnen nog even wordt voortgezet, met als doel een terugplaatsing in mei. Daarvoor geldt de strenge voorwaarde dat de traumatherapie tot die tijd goed dient te verlopen.

De standpunten

Door en namens de moeder wordt verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. Uit het KSCD-rapport wordt voor de moeder onvoldoende duidelijk wat zij concreet moet doen alvorens op een terugplaatsing kan worden overgegaan. De moeder staat open voor hulpverlening en werkt mee aan de traumabehandeling. De traumabehandeling dient positief te zijn afgerond, maar dat kan nog jaren duren. Daarnaast kunnen de traumabehandelaars niets zeggen over de interactie tussen de moeder en de kinderen. Het is dan ook oneerlijk dat dit als voorwaarde voor een thuisplaatsing wordt gesteld. [voornaam minderjarige01] is aangemeld voor speltherapie, maar hij staat daarvoor nog op de wachtlijst. Dat is iets waar de moeder geen invloed op heeft. Vanuit SPAM wordt aangegeven dat zij goed zicht moeten hebben op de interactie tussen de moeder en de kinderen, maar dat kan niet als de kinderen niet thuis zijn. Van de videomomenten krijgt de moeder wel teruggekoppeld dat de bezoeken goed gaan en dat deze kunnen worden uitgebreid. De pleegmoeder van [voornaam minderjarige01] heeft aangegeven niet langer de zorg over [voornaam minderjarige01] te kunnen dragen. Volgens de moeder dient het advies vanuit KSCD niet letterlijk te worden geïnterpreteerd, maar dient er maatwerkgericht naar een oplossing te worden gezocht. De moeder is van mening dat de omgang dient te worden uitgebreid zodat toegewerkt kan worden naar een terugplaatsing van [voornaam minderjarige01] in de voorjaarsvakantie. Uiteraard dient de betrokkenheid van SPAM in de thuissituatie daarbij te worden opgehoogd en dient de traumabehandeling van de moeder te worden voortgezet, maar het is noodzakelijk dat er nu een knoop wordt doorgehakt. [voornaam minderjarige01] geeft al lange tijd aan terug te willen naar de moeder en zijn verblijf in het huidige pleeggezin staat onder druk. De bestaande situatie duurt te lang voort en dat is schadelijk voor de kinderen.
De pleegmoeder van [voornaam minderjarige01] heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. [voornaam minderjarige01] doet het goed in het pleeggezin en de samenwerking met de moeder verloopt goed. [voornaam minderjarige01] is echter in oktober 2021 als crisisplaatsing in het huidige pleeggezin ondergebracht. Inmiddels is er geen sprake meer van een crisissituatie. [voornaam minderjarige01] geeft aan dat hij terug naar de moeder wil. De pleegouders houden enorm van [voornaam minderjarige01] , maar zij hebben het gevoel aan het lijntje te worden gehouden. Daar moet een einde aan komen. De pleegmoeder van [voornaam minderjarige01] is ervan overtuigd dat de moeder in staat is de zorg over [voornaam minderjarige01] weer op zich te nemen en zij stemt dan ook niet in met het verzoek van de GI. Als de omgang van [voornaam minderjarige01] met de moeder vanaf nu wordt uitgebreid van om het weekend naar huis, naar ieder weekend naar huis, is een terugplaatsing in de voorjaarsvakantie haalbaar. De moeder heeft in de afgelopen tijd laten zien dat zij open staat voor alle hulpverlening die haar kan helpen om de kinderen terug naar huis te krijgen.
De pleegmoeder van [voornaam minderjarige02] ondersteunt ter zitting het standpunt van de pleegmoeder van [voornaam minderjarige01] . Met [voornaam minderjarige02] gaat het in het pleeggezin erg goed. De omgang met de moeder verloopt goed. Er is regelmatig omgang met een goede structuur. De laatste tijd begint [voornaam minderjarige02] wel meer vragen te stellen over de huidige situatie, zoals waarom zij niet bij de moeder mag logeren en haar broer [voornaam minderjarige01] wel. Het is lastig om zoiets uit te moeten leggen aan een jong kind als [voornaam minderjarige02] . Het is dan ook wenselijk als daar vanuit pleegzorg extra ondersteuning in komt.
De pleegzorgwerker heeft ter zitting aangegeven dat zij zich bewust is van de druk die op het verblijf van [voornaam minderjarige01] in het pleeggezin staat. Helaas heeft de uitkomst van het KSCD-onderzoek lang op zich laten wachten. Het is positief dat de moeder is gestart met een traumabehandeling, maar het is nog onbekend in hoeverre dit haar eventueel uit balans kan brengen. Dat dient eerst te worden afgewacht. Het is een groot dilemma waar iedereen voor staat. Een overplaatsing voor [voornaam minderjarige01] is schadelijk, maar een thuisplaatsing (voor beide kinderen) is wellicht nog te vroeg.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] zijn opgegroeid in een instabiele opvoedsituatie bij de moeder. De kinderen zijn op jonge leeftijd blootgesteld aan stress en spanningen in de thuissituatie. De moeder heeft een belaste voorgeschiedenis, wat hoogstwaarschijnlijk tot trauma heeft geleid. Ook lijkt er sprake te zijn van persoonlijkheidsproblematiek en hechtingsproblematiek. Dit maakt dat de moeder een beperkte draaglast heeft en emotioneel kwetsbaar is. Vanwege deze zorgen verblijven [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] sinds 2020 ieder in een apart pleeggezin.
In 2022 is middels een KSCD-onderzoek gedaan naar het toekomstperspectief van de kinderen. Hoewel [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] al geruime tijd bij de pleegouders verblijven en zich daar goed ontwikkelen, adviseert het KSCD om [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] - onder strenge voorwaarden – op den duur terug te plaatsen bij de moeder. Daartoe overweegt het KSCD dat de moeder in staat wordt geacht om met behulp van intensieve en langdurige betrokken hulpverlening een veilige en vertrouwde opvoedingsomgeving voor [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] te bieden. Een van de voorwaarden die het KSCD stelt aan de thuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] bij de moeder is dat de moeder een traumabehandeling positief heeft afgerond, zodat er ruimte en rust ontstaat om te kunnen werken aan de overige problematiek en de invloed daarvan op haar functioneren als ouder en opvoeder.
De kinderrechter constateert dat het KSCD-advies inhoudelijk weliswaar duidelijk is, maar praktisch moeilijk uitvoerbaar. Enerzijds is niet duidelijk wanneer de moeder aan de gestelde eisen heeft voldaan, en anderzijds is voorzienbaar dat het stappenplan dat wordt geschetst op zijn minst een jaar in beslag zal nemen. Het kan immers nog geruime tijd duren voordat de traumabehandeling van de moeder positief is afgerond. Het verwerken van (ernstig) trauma kan jaren in beslag nemen. Ook de daarna omschreven stappen zullen geruime tijd in beslag nemen. De kinderrechter begrijpt dat de GI zich heeft aangesloten bij dit weloverwogen advies van het KSCD, maar acht dit advies gezien de lange periode die dit in beslag zal nemen, praktisch onvoldoende haalbaar. Daarbij weegt de kinderrechter mee dat de pleegmoeder van [voornaam minderjarige01] heeft aangegeven dat zij, hoewel zij veel van [voornaam minderjarige01] houdt, niet nog veel langer de zorg over [voornaam minderjarige01] wil dragen. Dat maakt dat, wanneer het advies wordt gevolgd, een nieuwe overplaatsing voor [voornaam minderjarige01] noodzakelijk is. De kinderrechter acht dit niet in zijn belang.
Het voorgaande brengt met zich dat naar het oordeel van de kinderrechter nu ingezet moet gaan worden op de thuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] , om een overplaatsing te voorkomen. Een terugplaatsing in de voorjaarsvakantie, zoals gevraagd door de moeder, acht de kinderrechter wel te voortvarend. De traumabehandeling van de moeder gaat op korte termijn van start, zodat nog moet blijken welke impact dit op haar draagkracht heeft. Dit moet de komende periode duidelijk worden. Verder moet de komende periode worden geïnventariseerd welke aanvullende hulpverlening er nodig is voor de thuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] , en dient deze te worden ingezet. Het doel is dat [voornaam minderjarige01] uiterlijk tegen het einde van de huidige maatregelen weer thuis woont.
In de komende periode is het dan ook van groot belang dat de moeder haar traumabehandeling voortzet en dat zij laat zien dat zij hier gemotiveerd voor is en blijft. Ook dienen zowel de GI als de moeder zich ervoor in te zetten dat alle hulpverlening die nodig is om een geslaagde thuisplaatsing mogelijk te maken, wordt ingeschakeld. Het doel is dat de moeder in de komende maanden laat zien dat zij met behulp van de hulpverlening in staat is een veilige en vertrouwde opvoedingsomgeving te bieden, met het oog op een terugplaatsing van [voornaam minderjarige01] in mei.
De kinderrechter is zich er van bewust dat hiermee niet de zorgvuldige route wordt gevolgd die het KSCD heeft uitgezet. Een thuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] is dan ook niet zonder risico, maar dit risico wordt, afgezet tegen het alternatief van een nieuwe overplaatsing, acceptabel geacht. Dit maakt wel dat alle betrokkenen, met moeder voorop, zich zeer hard zullen moeten inspannen om hiervan een succes te maken.
Ondertussen dienen ook de belangen van [voornaam minderjarige02] niet uit het oog te worden verloren. Zij heeft nu al vragen over waarom zij bij de pleegouders woont en die vragen zullen alleen maar sterker worden als [voornaam minderjarige01] weer bij de moeder gaat wonen. Er moet aandacht zijn voor het verhaal dat [voornaam minderjarige02] daarover kan worden verteld en de pleegouders moeten daarbij worden ondersteund. Pas na de thuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] kan worden bezien of en op welke termijn een thuisplaatsing van [voornaam minderjarige02] tot de mogelijkheden behoort.
Uit het voorgaande volgt dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02]
noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] en [voornaam minderjarige02] in een voorziening voor pleegzorg tot 13 mei 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2023 door mr. W.J. Loorbach, kinderrechter, in tegenwoordigheid van V.L. Blijdorp als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 17 februari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.