ECLI:NL:RBROT:2023:1689

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
C/10/651467 / JE RK 23-149 en C/10/651239 / JE RK 23-122 en C/10/651666 / JE RK 23-176
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 3 februari 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de uithuisplaatsing van vijf minderjarigen, die onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West. De zaak betreft verzoeken tot spoedmachtiging en reguliere machtiging tot uithuisplaatsing, ingediend door de gecertificeerde instelling (GI) vanwege zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen. De ouders, de moeder en de vader, zijn betrokken bij de procedure en worden bijgestaan door hun advocaten. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de opvoedsituatie onveilig is en dat de kinderen, die in een gezinshuis verblijven, blootgesteld worden aan spanningen tussen de ouders. Ondanks de betrokkenheid van de moeder bij de hulpverlening, blijkt dat de situatie niet verbetert en dat de kinderen niet de stabiliteit en veiligheid krijgen die zij nodig hebben. De kinderrechter heeft daarom besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor een periode van vier weken, met de mogelijkheid tot verlenging, en heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer voor verdere behandeling. De kinderrechter heeft ook de verzoeken van de ouders om de spoedmachtiging in te trekken afgewezen, omdat de onderliggende onveiligheid blijft bestaan. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om een rapportage op te stellen over de voortgang van de situatie en de hulpverlening.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaakgegevens : C/10/651467 / JE RK 23-149, C/10/651239 / JE RK 23-122 en C/10/651666 / JE RK 23-176
datum uitspraak: 3 februari 2023

beschikking uithuisplaatsing

in de zaken van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Dordrecht, ter zitting vertegenwoordigd door het Landelijk Expertise Team, hierna te noemen het LET,
en

[moeder01] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. R. Feiner, te Rotterdam.
betreffende

[minderjarige01] ,

geboren op [geboortedatum01] 2013 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen [voornaam minderjarige01]
,
[minderjarige02],
geboren op [geboortedatum02] 2015 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen [voornaam minderjarige02] ,
[minderjarige03],
geboren op [geboortedatum03] 2017 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen [voornaam minderjarige03] ,
[minderjarige04] ,
geboren op [geboortedatum04] 2019 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen [voornaam minderjarige04] ,
[minderjarige05],
geboren op [geboortedatum05] 2021 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen [voornaam minderjarige05] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden in alle zaken aan:

[moeder01] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. R. Feiner, te Rotterdam,

[vader01] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats02] ,
advocaat: mr. M.J.J.A. Ooms, te Rotterdam,

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Dordrecht, ter zitting vertegenwoordigd door het Landelijk Expertise Team, hierna te noemen het LET.

Het procesverloopHet procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 18 januari 2023, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum (zaaknummer C/10/651239 / JE RK 23-122),
  • het (spoed)verzoekschrift met bijlagen van de GI van 23 januari 2023, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum (zaaknummer C/10/651467 / JE RK 23-149),
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 23 januari 2023 en de daaraan ten grondslag liggende stukken (zaaknummer C/10/651467 / JE RK 23-149),
  • het verzoek herziening met bijlagen van de moeder van 26 januari 2023 (zaaknummer C/10/651666 / JE RK 23-176),
  • de producties van de zijde van mr. Feiner, namens de moeder, van 1 februari 2023 (zaaknummer C/10/651666 / JE RK 23-176).
Op 3 februari 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat voornoemd,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat voornoemd,
- een tweetal vertegenwoordigers van het LET, dhr. [naam01] en dhr. [naam02] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige01] , [voornaam minderjarige02] [voornaam minderjarige03] , [voornaam minderjarige04] en [voornaam minderjarige05] wordt uitgeoefend door de moeder.
[voornaam minderjarige01] , [voornaam minderjarige02] [voornaam minderjarige03] , [voornaam minderjarige04] en [voornaam minderjarige05] wonen verblijven in een gezinshuis.
Bij beschikking van 27 juni 2022 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige01] , [voornaam minderjarige02] [voornaam minderjarige03] , [voornaam minderjarige04] en [voornaam minderjarige05] verlengd tot 28 juni 2023. De kinderrechter heeft bij beschikking van 23 januari 2023 een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] , [voornaam minderjarige02] [voornaam minderjarige03] , [voornaam minderjarige04] en [voornaam minderjarige05] in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van vier weken, waarbij het verzoek voor het overige is aangehouden.

De verzoeken

De verschillende verzoeken zien allen op de uithuisplaatsing van de kinderen en de noodzaak tot het verlenen en voortduren daarvan. Ter zitting zijn deze verzoeken gezamenlijk besproken. De hieronder weergegeven standpunten en de beoordeling zien eveneens op alle onderhavige verzoeken.

Het standpunt van de GI

Het LET handhaaft ter zitting namens de GI de verzoeken en licht het als volgt toe. Er bestaan al geruime tijd zorgen over de opvoedsituatie waarin de kinderen opgroeien. De zorgen zijn met name gelegen in de onderlinge relatie van de ouders, die zich kenmerkt door aantrekken en afstoten. Ondanks dat de ouders niet meer samen zijn, zijn er nog steeds signalen van zowel verbale als fysieke agressie die tussen hen plaatsvindt en waar de kinderen regelmatig getuige van zijn. Rondom de thuisplaatsing begin december 2022 zijn veiligheidsafspraken met de ouders gemaakt. Deze zijn onvoldoende nagekomen, zo blijkt uit onder meer twee incidenten die hebben plaatsgevonden en waar de moeder melding van heeft gemaakt. In de afgelopen jaren is steeds ingezet op hulpverlening om de onderlinge relatie van de ouders te verbeteren. Gebleken is echter dat het de ouders niet lukt om op een rustige en veilige manier invulling te geven aan het co-ouderschap. Er is sprake van een patroon van onrust en spanning, waarbij de kinderen geen onbelast contact met de beide ouders kunnen hebben. Met name [voornaam minderjarige01] lijkt enorm knel te zitten tussen de beide ouders. Op school laat [voornaam minderjarige01] forse gedragsproblemen zien. Het is dan ook wenselijk dat [voornaam minderjarige01] een eigen plek heeft waar hij tot rust kan komen en waar hij behandeling kan krijgen. [voornaam minderjarige01] verblijft op dit moment bij zijn opa en stiefoma en dit lijkt vooralsnog een geschikte plek voor hem. Op den duur is het belangrijk dat [voornaam minderjarige01] naar een plek toe kan waar hij tot rust kan komen, behandeling kan krijgen en toe kan komen aan zijn eigen ontwikkeling. Het is van belang dat de kinderen rust en stabiliteit krijgen en dat zij in een veilige opvoedsituatie kunnen opgroeien, zodat zij aan hun ontwikkeling kunnen toekomen. Het is positief dat de moeder nu open staat voor een persoonlijkheidsonderzoek. Ondanks dat het geen absolute voorwaarde meer is voor een thuisplaatsing, is een dergelijk onderzoek noodzakelijk om te bepalen welke hulpverlening dient te worden ingezet. De prioriteit ligt er nu echter op dat er een rustige opvoedsituatie voor de kinderen wordt gevonden. In de komende periode is het daarom van belang dat het verblijf van de kinderen in het gezinshuis wordt voortgezet.
Op 16 januari heeft het LET een gesprek met de moeder gevoerd waarin de zorgen zijn besproken en waarin aan de moeder is uitgelegd dat er een verzoek tot uithuisplaatsing zal worden gedaan. De aanleiding hiervoor is mede gelegen in het besluit van Enver om de hulpverlening te stoppen, nu zij de veiligheid van de kinderen niet kunnen waarborgen. Gelet op de voor dat verzoek geplande zittingsdatum door de GI besloten dat deze datum niet kon worden afgewacht. De GI heeft daarom een spoedverzoek tot uithuisplaatsing ingediend. Een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing is noodzakelijk vanwege de voortdurende onveilige opvoedsituatie van de kinderen en het ontbreken van zicht daarop door de beëindiging van de hulpverlening van Enver.

Het verzoek en het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder is geen verweer gevoerd ten aanzien van het reguliere verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing. De moeder wil het liefste dat alle kinderen direct terug naar huis komen, maar het is begrijpelijk dat daarvoor eerst nader onderzoek dient te worden gedaan. Door en namens de moeder wordt wel verweer gevoerd tegen de verleende spoedmachtiging tot uithuisplaatsing. De moeder handhaaft dan ook haar verzoek tot intrekking van de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing. De moeder stelt zich op het standpunt dat het spoedverzoek onjuist is onderbouwd. Er is geen sprake van een feitelijke noodsituatie, zodat een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing is gerechtvaardigd. De GI heeft ter onderbouwing van het verzoek gesteld dat de moeder dagelijks in contact was met Enver, maar dat zij na het gesprek op 16 januari al het contact met Enver heeft afgebroken waardoor de veiligheid van de kinderen niet langer kon worden gewaarborgd. Dat is onjuist. Uit de door moeder in het geding gebrachte stukken blijkt dat de moeder in contact is gebleven met de ambulant hulpverleenster van Enver en dat de hupverlening vanuit ZENO-Zorg in de thuissituatie gewoon is voortgezet. De zorgen die ten grondslag liggen aan het reguliere verzoek zijn begrijpelijk en reëel. De moeder is het er echter niet mee eens dat naar aanleiding van het reguliere verzoek niet is geprobeerd om de ouders een laatste kans te geven, bijvoorbeeld door het geven van een schriftelijke aanwijzing, maar dat meteen tot een spoedverzoek is overgegaan. Er hadden nog veel meer andere opties moeten worden onderzocht. Daar komt bij dat het gezinshuis waar de kinderen verblijven niet perspectiefbiedend is. Dat is zeer kwalijk. De moeder is bereid om overal aan mee te werken om de situatie veiliger te maken voor de kinderen. Ze staat open voor een awaresysteem in de thuissituatie en psychologische hulp. Direct nadat de kinderen weer waren thuisgeplaatst, is de moeder op zoek gegaan naar manieren waarop zij ontlast kon worden in de vorm van bijvoorbeeld een buurtgezin voor in ieder geval het jongste kind. De moeder kan zich niet vinden in het standpunt van de GI dat de moeder wordt lastiggevallen door de vader. Ook vanuit ZENO-Zorg wordt aangegeven dat er geen spanningen worden gezien tijdens de overdrachtsmomenten. Er zijn terechte zorgen geuit over het welzijn van de kinderen, maar er dient verder onderzoek te worden gedaan naar de oorzaken hiervan voordat er conclusies worden getrokken.

Het standpunt van de vader

Namens en door de vader is naar voren gebracht dat de onderlinge relatie van de ouders inderdaad verstoord is en dat het voor de ouders nu duidelijk is dat zij elkaar niet meer continu moeten opzoeken. Daar hebben zij echter nog wel hulp bij nodig. Het is een disproportionele inbreuk op het gezinsleven dat de ouders in de paar weken dat de kinderen weer thuis woonden, niet de kans hebben gekregen om het normale gezinsleven weer op te pakken. De ouders hebben baat bij hulpverlening die ze ondersteunt in het verbeteren van de onderlinge relatie. Daar dient dan ook op te worden ingezet. De vader heeft de behandeling voor zijn individuele problematiek bij Fivoor succesvol afgerond. Er zou moeten worden ingezet op Solo Parallel Ouderschap voor de ouders en ondersteuning vanuit het netwerk op het moment dat de ouders te veel worden belast. De kern van het probleem is de onderlinge relatie van de ouders. Niet is gebleken dat de ouders over onvoldoende opvoedvaardigheden beschikken. Daarnaast worden de beschreven incidenten groter gemaakt dan ze daadwerkelijk waren. Een machtiging tot uithuisplaatsing is dan ook een te ingrijpend middel. Er dienen eerst andere mogelijkheden te zijn onderzocht voordat hierop kan worden overgegaan.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de kinderen nog altijd worden blootgesteld aan een opvoedsituatie die onveilig en schadelijk is voor hun ontwikkeling. Het lukt de ouders niet om de kinderen niet langer bloot te stellen aan de spanningen in hun onderlinge relatie. Er hebben zich in de afgelopen periode van twee maanden, na de thuisplaatsing van alle kinderen, meerdere incidenten voorgedaan die tot veel stress bij de kinderen hebben geleid. Dit is zeer zorgelijk. Zowel vanuit Enver als vanuit ZENO-Zorg wordt gemeld dat de moeder goed samenwerkt met de hulpverleners als zij er zijn, maar dat de moeder overbelast lijkt te zijn en dat het haar op lange termijn niet lukt de kinderen te beschermen en hen de rust en de regelmaat te bieden die zij nodig hebben. Enver heeft een dusdanig onveilige situatie geconstateerd dat zij het voortzetten van de hulpverlening niet mogelijk acht. Gebleken is dat de moeder weliswaar betrokken en liefdevol is naar haar kinderen, maar dat het haarzelf en de ouders gezamenlijk niet lukt om op dit moment een veilige en rustige opvoedomgeving voor de kinderen te creëren. Het is in het belang van alle kinderen dat hun veiligheid in de komende periode wordt gewaarborgd door hun plaatsing in het gezinshuis te continueren. Voorkomen moet worden dat de kinderen te snel worden thuisgeplaatst en dat het opnieuw fout gaat.
Uit het voorgaande volgt dat de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] , [voornaam minderjarige02] [voornaam minderjarige03] , [voornaam minderjarige04] en [voornaam minderjarige05] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). Het is aan de GI de taak om in de komende periode te onderzoeken welke hulpverlening dient te worden ingezet met als doel dat de ouders in de toekomst op constructieve wijze in het belang van de kinderen met elkaar kunnen communiceren. In de komende periode dienen de ouders te laten zien dat zij van deze hulpverlening profiteren en dat zij conflicten uit de weg gaan. Om deze redenen zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] , [voornaam minderjarige02] [voornaam minderjarige03] , [voornaam minderjarige04] en [voornaam minderjarige05] slechts voor een korte periode toewijzen. De kinderrechter geeft de ouders daarmee een laatste kans om te bewijzen dat zij zich kunnen houden aan de gemaakte veiligheidsafspraken en het belang van de kinderen voorop kunnen stellen; de GI kan in deze periode bezien of die afspraken worden nagekomen.
Gezien de gebeurtenissen van de afgelopen maanden en de noodzaak om tot een helder perspectief te komen, zal de kinderrechter de zaak voor verdere behandeling verwijzen naar de meervoudige kamer. De GI wordt verzocht om twee weken vóór de hierna vermelde zittingsdatum een briefrapportage (met afschrift aan de moeder, de vader, mr. Feiner en mr. Ooms) te overleggen over de dan huidige stand van zaken en aan te geven of het verzoek voor het overig verzochte wordt gehandhaafd.
Ten aanzien van de verleende spoedmachtiging overweegt de kinderrechter als volgt. Met de raadsman van de moeder is de kinderrechter van oordeel dat in het verzoekschrift 23 januari 2023 onjuiste informatie is opgenomen, in die zin dat het de moeder zou zijn geweest die het contact met Enver heeft verbroken. Dit maakt echter nog niet dat de beschikking van 23 januari 2023 op basis van onjuiste gronden is genomen. Daartoe is enerzijds van belang dat niet het beëindigen van de hulpverlening centraal stond, maar juist de onderliggende onveiligheid. Anderzijds geldt dat in het spoedverzoek is verwezen naar het enkele dagen eerder ingediende reguliere verzoek, en dat daarin de toedracht wel juist is weergegeven. Er is dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de kinderrechter tot een andere beslissing was gekomen als voornoemd onderdeel wel juist in het verzoekschrift van 23 januari 2023 was opgenomen. De kinderrechter laat de beschikking van 23 januari dan ook in stand.

De beslissing

De kinderrechter:
T.a.v.: C/10/651666 / JE RK 23-176 – intrekken spoedmachtiging tot uithuisplaatsing
wijst het verzoek af;
T.a.v.: C/10/651239 / JE RK 23-122 – machtiging tot uithuisplaatsing en C/10/651467 / JE RK 23-149 – spoedmachtiging tot uithuisplaatsing
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige01] , [voornaam minderjarige02] [voornaam minderjarige03] , [voornaam minderjarige04] en [voornaam minderjarige05] in een gezinshuis, met ingang van 23 januari 2023 tot 23 april 2023;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

en alvorens verder te beslissen:

houdt de beslissing voor het overige verzochte aan en bepaalt dat het verhoor van de GI, de belanghebbenden, mr. Feiner en mr. Ooms in deze zaak zal plaatsvinden op
6 april 2023 te 11:30 uurin het
gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125;
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. S. Jordaan, mr. S. Riege en mr. W.J. Loorbach, kinderrechters;
verzoekt de GI uiterlijk twee weken voor de genoemde datum de kinderrechter (met afschrift aan de moeder, de vader, mr. Feiner en mr. Ooms) de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2023 door mr. W.J. Loorbach, kinderrechter, in tegenwoordigheid van V.L. Blijdorp als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 17 februari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.