ECLI:NL:RBROT:2023:1649

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
C/10/642649 / HA ZA 22-626
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande kosten uit een andersoortige overeenkomst tussen aannemer en hoofdaannemer

In deze zaak vordert MHF Contracting B.V. (hierna: MHF) betaling van openstaande kosten van Randridge International Limited (hierna: Randridge) op basis van een andersoortige overeenkomst. MHF heeft werkzaamheden verricht op verzoek van Randridge, nadat haar samenwerking met de onderaannemer Treysan was beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen overeenkomst van aanneming van werk tot stand is gekomen, maar dat er wel een andersoortige overeenkomst is ontstaan. MHF heeft meer dan 4.200 uur aan werkzaamheden verricht en vordert een bedrag van € 278.456,66, te vermeerderen met wettelijke rente en incassokosten. Randridge heeft verweer gevoerd en betwist dat er een overeenkomst tot stand is gekomen, en heeft ook een beroep gedaan op verrekening van eerder gedane betalingen. De rechtbank oordeelt dat Randridge € 145.754,86 aan MHF moet betalen, vermeerderd met wettelijke handelsrente en incassokosten. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer / rolnummer: C/10/642649 / HA ZA 22-626
Vonnis van 22 februari 2023
in de zaak van
MHF CONTRACTING B.V.,
gevestigd te Hellevoetsluis,
eiseres,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom te Rotterdam,
tegen
RANDRIDGE INTERNATIONAL LIMITED,
gevestigd te Bray, County Wicklow, Ierland,
gedaagde,
advocaat mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam.
Partijen zullen hierna MHF en Randridge genoemd worden.

1..De kern van de zaak

MHF is op verzoek van Randridge (hoofdaannemer
Electrical & Instrumentationvan HES) werkzaamheden blijven verrichten op de Maasvlakte toen haar samenwerking met Treysan (de onderaannemer) eindigde. Randridge moet € 145.754,86 betalen aan MHF, niet op grond van een aannemingsovereenkomst maar op grond van een andersoortige overeenkomst.

2..De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 45;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 22;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 7 oktober 2022;
  • de brief met zittingsagenda van de rechtbank van 7 december 2022;
  • het B formulier en de brief van 22 december 2022 van Randridge met producties 23, 24 en 25;
  • het B formulier van 29 december 2022 met de akte overlegging producties van MHF met producties 46 t/m 49;
  • de mondelinge behandeling van 12 januari 2023 en de ter zitting overgelegde spreekaantekeningen van mr. Verheijen en mr. Roijers.
3. De feiten
3.1.
MHF drijft een onderneming die zich bezighoudt met fabricage, modificatie, reparatie en installatie van staalconstructies en leidingwerk binnen de olie- en gassector, de petrochemische installatie en de scheepsbouw. Randridge, gevestigd in Ierland, verleent diensten in de elektrische- en instrumentatie-engineering.
3.2.
Op de Maasvlakte werd in opdracht van HES International B.V. (hierna: HES) een nieuwe terminal gebouwd voor de op- en overslag van olieproducten en biobrandstoffen, de HES Hartel Tank Terminal (hierna: HHTT). Randridge was hierbij hoofdaannemer
Electrical & Instrumentation. Randridge heeft opdracht verstrekt aan de Turkse vennootschap Treysan Prefabricated Steel Construction Industry & Trade Corp (hierna: Treysan) voor de levering, montage en installatie van vier onderverdeelstations (hierna:
substations).
3.3.
Treysan heeft op 5 juli 2021 een overeenkomst met MHF gesloten ter uitvoering van een deel van haar overeenkomst met Randridge. MHF diende voor vier
substations staalconstructies te monteren en wanden en plafonds te bekleden met panelen (hierna: het werk).
3.4.
MHF is begin juli 2021 met het werk voor Treysan gestart ondanks het ontbreken van een
scope of work, de
released for construction- documentatie (hierna: RFC-documentatie of RFC-tekeningen) en een planning.
3.5.
Vanwege onduidelijkheden over het werk en het niet-betalen van haar werkzaamheden heeft [naam01] , technisch directeur van MHF (hierna: [naam01] ), op 13 september 2021 aan [naam02] , CEO van Randridge (hierna: [naam02] ), aangekondigd te stoppen met het werk voor Treysan en de volgende dag te vertrekken van de werklocatie op de Maasvlakte.
3.6.
Randridge heeft MHF daarop verzocht de werklocatie niet te verlaten.
Randridge heeft toegezegd de openstaande factuur van MHF bij Treysan van
€ 78.664,00 te betalen. MHF heeft de werklocatie niet verlaten.
3.7.
Op 13 september 2021 heeft Randridge het volgende geschreven aan MHF (productie 1 bij dagvaarding):
“Please forward on a copy of your invoice to Treysan directly to myself.
We will sit with you again on site tomorrow to go through further details.”
3.8.
Op 14 september 2021 heeft MHF haar openstaande factuur bij Treysan aan Randridge gemaild met daarbij de door haar opgestelde
Memorandum of Understanding(hierna: MoU, productie 5 bij dagvaarding). Hierin staat de volgende
consideration:
“Consideration:
MHF-Contracting BV has been invited by Treysan, a steelworks and building supplier from Ankara,
Turkey, to execute the site installation works on 4 no. Substation Buildings at the HES Hartel Tank
Terminal in Rotterdam Maasvlakte (the Works). Treysan has a Turn-Key delivery contract for the
same with Randridge from Ireland.
Only a few days prior to commencement of the Works, MHF has first been contacted by Treysan and
MHF and Treysan entered into an agreement on the 5th of July 2021. The agreement form did not
contain the necessary information. In fact the attachments mentioned in the agreement, such as
time-schedules, specifications and HSE-documents, were not made available to MHF, as were the
documents outlining the Scope of Works.
MHF has been attempting to discuss this matter with Treysan that has for the most ignored MHF in
such discussions; to the extent that MHF has advised Treysan that it considered the agreement as
dissolved. Meanwhile MHF has continued the Works as a matter of Good Faith, so to allow parties to
sort out the differences and establish a valid agreement.
Treysan has chosen to ignore MHF in this matter, so to have MHF to set Treysan, in writing on the
10th of September 2021, an ultimatum till the 13th of September 2021 CoB, to come forward and
resolve matters between them. By failing to do so, MHF has announced that it would demobilize
from the jobsite as per the 14th of September 2021. Treysan has chosen to let this ultimatum pass.
As a matter of courtesy the MHF management has informed Randridge by the 13th of September late,
that it would stop the Works as per the 14th and start demobilizing the jobsite. MHF management has
explained its motivation in brief. By the late afternoon of the 13th of September the Randridge
Project Management has invited MHF for a meeting to explore the possibilities to have MHF to
continue the Works. In this meeting MHF has explained its position as follows:
• MHF takes the position that the mistrust towards Treysan has grown such that it is not
willing to perform any further works for Treysan,
(…)
• Upon the question of Randridge MHF confirmed that is willing to continue the Works under an agreement with Randridge.”
Daarna staan hierin het volgende:

In the recognition of the mutual interest to complete the Works in a
sound and efficient manner, MHF and Randridge agreed to:”
Tot slot staan hierin de volgende punten (hierna:
bullitpoints) genoteerd:
“o Enter into the process of establishing a contract form between them for the execution of the Works,
o Start a joint effort to establish a contractually sound arrangement among Randridge, MHF
and Treysan,
o MHF shall continue the Works so to allow parties time to settle sound agreements,
o Randridge offered to pay the first invoice that is to date unpaid by Treysan, on behalf of
Treysan"
3.9.
Randridge heeft de factuur op 17 september 2021 betaald en MHF is doorgegaan met het werk.
3.10.
Per Whatsappbericht van 17 september 2021 heeft [naam01] aan [naam03] , project-director-HHTT bij Randridge (hierna: [naam03] ), bevestigd dat de betaling is ontvangen, waarop [naam03] hem heeft bericht (productie 6 bij dagvaarding):
“That’s good [naam01] . Hopefully we can work through this mess together.”
3.11.
In het e-mailbericht van 23 september 2021 (productie 9 bij dagvaarding
)heeft Randridge gevraagd:
“We have just had a request from the Project Director in HES instructing us to put more people onto the Substations. Is MHF in a position to provide more men on site?”
Aan dit verzoek heeft MHF voldaan.
3.12.
Partijen hebben verder gecommuniceerd over de contractsvorm. Zo heeft MHF in haar e-mailbericht van 28 september 2021, 7:48 uur (zie productie 25 bij dagvaarding) aan Randridge geschreven:
“(…) we shall not quote for the execution of the works on a Lump-Sum basis. The obvious reason is that we still have no RFC documents and that currently Randridge is pushing the works through without any formalities. We're now entering the 4th week working under the direct instructions of Randridge without any agreement in place and little to no effort spent on putting such agreement together. Meanwhile we have well passed the Euro 250K costs spent on these works and we can't allow this to continue. We need to resolve this urgently!”
3.13.
In haar e-mailbericht van 28 september 2012, 14:12 uur (productie 26 bij dagvaarding) heeft Randridge onder meer het volgende aan MHF geschreven:
“Further to our discussion this morning, Randridge is certainly in a position to work with MHF and we want to put a contractual arrangement in place. (…)
I have discussed payments with our CEO, [naam04] this morning and he has agreed to facilitate agreed payments to ensure progress is maintained on site.”
3.14.
In haar e-mail van 29 september 2021 (productie 12 bij dagvaarding) heeft MHF het volgende aan Randridge geschreven, voor zover thans van belang:
“Further to our meeting I can add up some figures that might show the magnitude of the money spent by us and support to create a picture of what is still to come:
Since the works commenced we've spent a total of 6539,6 hours on site (5434,75 regular hours, 429,40 OverTime and 675,45 Saturday Hours). Taken at the bare-rate of Euro 42,-/hr the costs are Euro 244.663,20.
On the provision of site services (equipment hire, craneage etc.) we have issued PO's for the amount of Euro 85.510,96. The PO's for crane rental are sent weekly on signed time-sheets, the crane costs of last week are therefore not in this sum. With the current manload on-site we're spending approx.1500 hrs/week, equals to Euro 63.000,- labour costs per week. The current crane- and equipment hire to that makes for approx. Euro 85.000,-/week.
With the payment received from Randridge the balance is now Euro 260.174,16 which makes me very nervous and sleepless as said. Your question to at which point we would walk away from the works is in my view inappropriate given how we've arrived at this point.”
3.15.
In haar e-mailbericht van 30 september 2021 (productie 13 bij dagvaarding):
heeft Randridge MHF als volgt bevestigd, naar aanleiding van een gevoerd gesprek tussen partijen:
“1) Randridge agrees to paying 50% of the current MHF outstanding costs which lie at EU 260,000.
MHF to issue invoice to Randridge for processing of payment as previously.
2) Randridge to issue scope of work sequencing breakdown to MHF including completion dates to be reviewed and further agreed by both parties.
3) Randridge to issue draft agreement to MHF for review and acceptance.
4) MHF agrees to continue installation works on site including weekend work as discussed; substation 3 cladding to commence within the forthcoming week (…)”
3.16.
Per e-mailbericht van 30 september 2021 (productie 14 bij dagvaarding) heeft MHF daarna het volgende laten weten aan Randridge:
“I'll issue an invoice first thing tomorrow morning and will organize for works continuing on Saturday upon receipt of payment.
I'll await your draft form of agreement.
(…)”
3.17.
MHF is vervolgens doorgegaan met het werk, ook in het weekend.
3.18.
Partijen hebben daarna per e-mail en via Teams-overleg verder gecommuniceerd over het werk, de voortgang, de conceptovereenkomst en de afspraken daarin. Randridge heeft in die communicatie aangedrongen op vaste opleverdata voor de
substationsen een
lump sumvoor het werk. MHF heeft aangegeven dat laatste niet te willen omdat er te weinig informatie beschikbaar was - onder meer geen
RFC- documents- over onder meer de omvang (
scope)van het werk.
3.19.
Op 1 oktober 2021 heeft MHF een factuur gezonden aan Randridge van
€ 130.000,00 voor installatiewerkzaamheden aan vier
substations, die door Randridge is betaald
3.20.
Op 4 oktober 2021 heeft MHF een e-mail gestuurd aan Randridge (productie 28 bij dagvaarding) waarin onder meer staat:
“From our side we can’t calculate a firm price as surprises keep popping up” en “We’re lost in material identification as there is no reference to the available drawings. RFC-drawings are not available (…) and details upon how to get the buildings weathertight are missing. (…) We maintain our offer to work on a cost-plus basis (…)”
3.21.
Op 6 oktober 2021 heeft Randridge een e-mailbericht aan MHF gestuurd met voor zover thans van belang de volgende inhoud (productie 29 bij dagvaarding):
“(…) Randridge's contract is with Treysan and they have appointed MHF.
That is our position. I have no comment to make on comments on credibility; this is not for me to ascertain.
(…)”
3.22.
Op 7 oktober 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen MHF en Randridge. Daarin heeft Randridge aan MHF meegedeeld dat MHF haar werkzaamheden per die datum diende te beëindigen.
3.23.
Daarna heeft MHF op 12 oktober 2021 haar
summery of the costs spentaan Randridge gestuurd met een bedrag van € 399.367,65 aan arbeidsuren alsmede
€ 152.316,03 aan ingekochte goederen en diensten (productie 32 bij dagvaarding).
3.24.
Hierop heeft Randridge in haar brief van 13 oktober 2021 (productie 33 bij dagvaarding) meegedeeld aan MHF dat alleen Treysan contractspartij is van MHF. Randridge is niet tot betaling overgegaan.
3.25.
HES is op 10 januari 2023 failliet verklaard.

4..Het geschil

4.1.
MHF vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
a. zal verklaren voor recht dat tussen MHF en Randridge een overeenkomst van aanneming
van werk tot stand is gekomen;
subsidiair:
b. zal verklaren voor recht dat Randridge ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van MHF;
primair en subsidiair:
c. Randridge zal veroordelen tot betaling van € 278.456,66, te vermeerderen met:
- de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2021, althans vanaf 6 december 2021, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de buitengerechtelijke incassokosten ad EUR 3.167,--; althans
d. Randridge zal veroordelen tot betaling van een door de rechtbank in goede justitie te
bepalen redelijk bedrag;
e. Randridge zal veroordelen in de kosten van het geding.
4.2.
Randridge voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van de vorderingen met veroordeling van MHF, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt bij de beoordeling waar nodig nader ingegaan.

5..De beoordeling

Internationale aspecten

5.1.
Deze zaak betreft een internationaal geschil, aangezien Randridge in Ierland is gevestigd en MHF in Nederland. De rechtbank dient daarom allereerst vast te stellen of haar rechtsmacht toekomt en indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, welk recht op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing is.
Bevoegdheid
5.2.
Vooropgesteld wordt dat nu het een (gestelde) overeenkomst betreft met internationale aspecten, de bevoegdheid van de rechtbank dient te worden getoetst aan de bepalingen uit Brussel I-bis-Verordening (herschikte EEX-Vo), Verordening (EU) nr. 1215/2012). De rechtbank stelt vast dat Randridge in deze procedure is verschenen, zonder zich te beroepen op gebrek aan rechtsmacht van de Nederlandse rechter of onbevoegdheid van deze rechtbank, zodat dit als een stilzwijgende aanvaarding van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter geldt als bedoeld in artikel 26 Brussel I-bis-Verordening. Verder is niet gebleken van feiten of omstandigheden die ertoe leiden dat een ander gerecht op grond van artikel 24 Brussel I-bis-Verordening bij uitsluiting bevoegd is. De rechtbank is dan ook op grond van artikel 26 Brussel I-bis-Verordening bevoegd om van de vordering van MHF kennis te nemen.
Toepasselijk recht
5.3.
De vorderingen van MHF zijn primair gegrond op overeenkomst. Naar Nederlands internationaal privaatrecht dient de vraag welk recht op contractuele verbintenissen als de onderhavige van toepassing is, te worden beantwoord aan de hand artikel 4 lid 2 van de Rome I-Vo. De meest kenmerkende prestatie werd door MHF verricht in Nederland waarmee de overeenkomst wordt geacht het nauwst verbonden te zijn met Nederland, zodat Nederlands recht van toepassing is. Nu Randridge dit heeft bevestigd, zal ook de rechtbank daarvan uitgaan bij de beoordeling van allereerst de vraag of sprake is van een contractuele relatie tussen MHF en Randridge.
5.4.
Op de vordering van MHF op grond van ongerechtvaardigde verrijking, is ingevolge artikel 10 lid 3 Rome II-Vo eveneens Nederlands recht van toepassing.
De stellingen van MHF
5.5.
MHF stelt dat zij in de periode 13 sept 2021 tot en met 7 oktober 2021 werkzaamheden heeft verricht voor Randridge op basis van een overeenkomst van aanneming van werk. Randridge heeft haar uitdrukkelijk verzocht met het werk door te gaan toen MHF haar samenwerking met Treysan beëindigde èn Randridge bood aan de openstaande factuur van MHF te betalen. Daarop is MHF vanaf 13 september 2021 met het werk doorgegaan rechtstreeks in opdracht van Randridge. MHF heeft meer dan 4.200 uur besteed aan het werk en daarvoor moet Randridge betalen, ofwel op basis van een overeenkomst van aanneming van werk ofwel uit hoofde van onverschuldigde betaling. Randridge is verrijkt en MHF is verarmd door het werk, aldus MHF.
De verweren van Randridge
5.6.
Randridge betwist dat er een overeenkomst van aanneming van werk tot stand is gekomen. Zij heeft wel met MHF gesproken over de mogelijkheid van een contract maar zij verschilden van mening over de prijs en de
scopevan het werk. De MoU is niet door Randridge ondertekend of aanvaard. MHF heeft ook geen vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking want Randridge is niet verrijkt en MHF is niet verarmd en causaal verband ontbreekt. Randridge trad slechts op als
peacekeeper. Ook heeft het verrichte werk geen waarde van € 278,456,66. Daarbij heeft Randridge al € 206.664,00 betaald. Die betaling moet verrekend worden, aldus Randridge.
Geen overeenkomst van aanneming van werk
5.7.
De rechtbank komt tot het oordeel dat geen overeenkomst van aanneming van werk tot stand is gekomen tussen MHF en Randridge. In de overwegingen hierna licht de rechtbank dit toe.
5.8.
Voor het tot stand komen van een overeenkomst zijn op grond van artikel
6:217 BW een aanbod en aanvaarding van dat aanbod vereist. De vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen, is afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen redelijkerwijs hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden hebben mogen afleiden. Hierbij moeten de verbintenissen die partijen op zich nemen voldoende bepaalbaar zijn. Dat betekent dat tussen partijen ten minste overeenstemming moet bestaan over de essentialia van de overeenkomst.
5.9.
Vast staat dat partijen met elkaar in onderhandeling zijn geweest over contractuele afspraken. Dit blijkt onder meer uit de e-mail van Randridge aan MHF van 28 september 2021, 14.12 uur (productie 26 bij dagvaarding) waarin zij bevestigt:
"Further to our discussion this morning, Randridge is certainly in a position to
work with MHF and we want to put a contractual arrangement in place (...) I have discussed
payments with our CEO, [naam04] this morning and he has agreed to facilitate agreed payments to ensure progress is maintained on site (... )"
5.10.
Een overeenkomst van aanneming van werk is geregeld in de artikelen 7:750 BW en verder. Indien de prijs bij het sluiten van de overeenkomst van aanneming van werk niet is bepaald, is de opdrachtgever een redelijke prijs verschuldigd op grond van artikel 7:752 lid 1 BW.
5.11.
Partijen zijn het na het hiervoor aangehaalde e-mailbericht van 28 september 2021 op verschillende onderdelen niet met elkaar eens geworden. Randridge wilde voor de prijs van het werk een
lump sumafspreken, maar dat wilde MHF niet. MHF en Randridge werden het niet alleen niet eens over de prijs maar ook niet over de
scopevan het werk. Daartoe ontbrak voor MHF de informatie die zij nodig had. Dat blijkt onder meer uit productie 28 bij dagvaarding waarin MHF schrijft: “From our side we can’t calculate a firm price as surprises keep popping up” en “We’re lost in material identification as there is no reference to the available drawings. RFC-drawings are not available (…) and details upon how to get the buildings weathertight are missing.” Ook in haar e-mailbericht van 28 september 2021 van 7.48 uur (productie 25 bij dagvaarding, zie hiervoor onder 3.12 had MHF al aangegeven dat zij niet op
lump-sumbasis wilde werken en dat de benodigde RFC-documenten ontbraken. Voor MHF bleef te veel onduidelijk, en onder die omstandigheden kon zij niet instemmen met de contractsvorm die Randridge wenste.
Op grond van deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat tussen MHF en Randridge over de essentialia van een overeenkomst van aanneming van werk geen overeenstemming is bereikt.
Ook geen ongerechtvaardigde verrijking
5.12.
Subsidiair heeft MHF een beroep gedaan op ongerechtvaardigde verrijking. Ook daarvan is echter geen sprake, zoals de rechtbank hierna toelicht.
5.13.
Artikel 6:212 lid 1 BW bepaalt dat hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, verplicht is, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Voor toewijzing van een vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking dient sprake te zijn van een verrijking enerzijds, van een verarming anderzijds, van causaal verband tussen de verrijking en de verarming en de verrijking dient ongerechtvaardigd te zijn.
5.14.
Randridge heeft betwist dat er sprake is van behaald voordeel of afgewend nadeel aan haar kant. Eventueel behaald voordeel komt niet aan haar ten goede maar aan Treysan of HES.
5.15.
Gezien de gemotiveerde betwisting door Randridge diende MHF niet alleen te stellen maar ook nader te onderbouwen dat aan alle genoemde vereisten voor ongerechtvaardigde verrijking is voldaan. Dat heeft MHF naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gedaan. De rechtbank neemt hierbij het volgende in overweging.
5.16.
MHF heeft niet duidelijk gemaakt wat in concreto het voordeel van het werk is geweest voor Randridge. Randridge was zelf geen eigenaar van de terminal; dat was HES. Gezien het recentelijk uitgesproken faillissement van HES is het de vraag of Randridge zelf wel voordeel geniet. Immers, de vorderingen van Randridge op HES blijven hierdoor mogelijk (grotendeels) onbetaald. De rechtbank is met Randridge van oordeel dat het verder de vraag is of MHF nadeel heeft geleden. MHF kan haar vordering immers mogelijk nog verhalen op Treysan als haar contractspartij. Ter zitting heeft MHF bevestigd dat zij haar werkzaamheden ook aan Treysan heeft gefactureerd. Ook als er wellicht mitsen en maren kleven aan deze vordering zoals MHF ter terechtzitting aangaf - Treysan zou de vordering niet erkennen en Treysan is gevestigd in Turkije wat procederen lastiger maakt - dan staat niet vast dat MHF niets vergoed zal krijgen van Treysan nu laatstgenoemde in beginsel haar contractspartij was. Tot slot en ten overvloede overweegt de rechtbank dat MHF het causale verband tussen de (gestelde) verrijking van Randridge en (gestelde) verarming van MHF niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd.
Wel een andersoortige overeenkomst
5.17.
Zoals ter zitting is aangegeven dient de rechtbank zo nodig ambtshalve rechtsgronden aan te vullen. Dat is hier aan de orde. De rechtbank komt tot de slotsom dat uit de aangevoerde feiten en omstandigheden moet worden geconcludeerd dat er tussen partijen een andersoortige overeenkomst tot stand is gekomen.
5.18.
De gang van zaken was als volgt. In de considerans van de MoU (
Consideration) staat de voorgeschiedenis omschreven, zie hiervoor onder 3.8. De kern daarvan is dat Randridge ermee bekend was dat de verhouding tussen MHF en Treysan problematisch was en dat MHF op het punt stond haar werkzaamheden per direct te beëindigen als één en ander niet zou zijn opgelost vóór het door haar gestelde ultimatum van 13 september 2021. Hierbij speelde een belangrijke rol dat Treysan de rekening van MHF niet betaalde. Randridge heeft MHF gevraagd het werk te continueren toen MHF wilde stoppen met het werk. Daartoe was MHF bereid:
Upon the question of Randridge MHF confirmed that is willing to continue the Works under an agreement with Randridge.”
Deze
agreementhield in dat MHF en Randridge de contractsvorm tussen hen nog nader zouden uitwerken, dat beide partijen zich zouden inspannen ook tot goede afspraken te komen met Treysan, dat MHF zou doorgaan met haar werkzaamheden en dat Randridge de eerste factuur, die Treysan onbetaald had gelaten, aan MHF zou betalen namens Treysan. Verwezen wordt naar de vier
bullitpointsin de MoU, zoals hiervoor geciteerd onder 3.8.
5.19.
Op zichzelf heeft Randridge gelijk dat deze MoU niet door haar is ondertekend. Dit is naar het oordeel van de rechtbank echter niet doorslaggevend. Randridge heeft daarna namelijk op geen enkele wijze bezwaar gemaakt tegen de MoU en zij heeft daar ook niet op andere wijze afstand van genomen. Daaruit mocht MHF afleiden dat Randridge stilzwijgend akkoord is gegaan met de inhoud van de MoU. Daarbij is mede van belang, zie hiervoor onder 3.11, dat Randridge in haar e-mail van 23 september 2021 - derhalve na het verzenden van de MoU - aan MHF heeft gevraagd of het mogelijk was meer mensen
on sitein te zetten. Aan dat verzoek heeft MHF vervolgens voldaan. Hierdoor gaf Randridge in feite instructies aan MHF.
5.20.
Daarna heeft MHF in haar e-mail van 29 september 2021 (productie 12 bij dagvaarding, zie hiervoor onder 3.14) de door haar vanaf het begin van het werk gemaakte kosten aan Randridge gespecificeerd. Uit de e-mail van 30 september 2021 van Randridge (productie 13 bij dagvaarding, zie hiervoor onder 3.15) kan de conclusie worden getrokken dat de (voorlopige) overeenkomst iets wordt aangepast. Randridge laat hierin verder weten dat zij 50% van de
outstanding costsvan MHF zal betalen, na ontvangst van de factuur van MHF. In dit e-mailbericht benoemt Randridge uitdrukkelijk dat zij duidelijkheid wil over de
scope of worken over verschillende data voor het completeren van het werk. Dit zal moeten leiden tot een conceptovereenkomst die Randridge zal opstellen en die MHF zal nazien en accepteren. MHF zal op haar beurt doorgaan met het werk, inclusief werk in het weekend, waarbij de
cladding van substation 3zal beginnen in de week erna.
5.21.
Daarop laat MHF weten dat zij zal doorgaan met het werk op zaterdag en dat zij de conceptovereenkomst van Randridge afwacht (productie 14 bij dagvaarding, zie hiervoor onder 3.16). MHF gaat vervolgens - zoals gewenst door Randridge - door met het werk, ook in het weekend. Vervolgens communiceren partijen verder over de conceptovereenkomst en over verdere afspraken.
Partijen worden het echter niet eens over de
scopevan het werk en met name niet over het wel of niet werken op basis van een
lump sum: Randridge wil dat wel, maar MHF niet; zij wil werken op regiebasis, zo blijkt onder meer uit productie 28 bij dagvaarding, het e-mailbericht van MHF van 4 oktober 2021, hiervoor aangehaald onder 3.20.
5.22.
Uit het e-mailbericht van Randridge van 6 oktober 2021 (zie hiervoor onder 3.21) blijkt dat er een kink in de kabel komt. Randridge stelt zich daarin op het standpunt dat zij een contract heeft met Treysan en dat Treysan MHF heeft aangesteld. Op 7 oktober 2021 volgt een gesprek tussen MHF en Randridge. MHF ging ervan uit dat tijdens dit gesprek verder zou worden gesproken over de inhoud van de overeenkomst met Randridge. Echter, Randridge deelt tijdens dit gesprek aan MHF mee dat MHF haar werkzaamheden per die datum dient te beëindigen en de
sitedient te verlaten. MHF stelt in haar e-mail van 7 oktober 2021 dat Randridge in dit gesprek heeft toegezegd haar kosten te betalen. Daarop stuurt MHF op 12 oktober 2021 haar
summery of the costs spentmet een bedrag van
€ 399.367,65 voor de gewerkte uren en € 152.316,03 voor
purchase of Goods & Services, totaal dus € 551.683,88 (zie onder 3.23) aan Randridge.
5.23.
Hierop reageert Randridge met de mededeling dat zij nooit een contract heeft getekend met MHF. Zij geeft in haar brief van 13 oktober 2021 (zie hiervoor onder 3.24) aan dat alleen Treysan contractspartij is van MHF.
5.24.
De rechtbank concludeert uit deze gang van zaken het volgende. Duidelijk is dat partijen in deze laatste fase geen overeenstemming hebben bereikt over de uitwerking van hun contractuele relatie. Echter, daarvóór - volgens het e-mailbericht van Randridge van 30 september 2021 - zou Randridge voorlopig 50% van de openstaande kosten van MHF betalen
.Op basis daarvan mocht MHF erop vertrouwen dat zolang er geen overeenstemming was over een nieuw contract, zij in ieder geval de helft van haar
outstanding costsbetaald zou krijgen door Randridge, conform de eerdere afspraken tussen partijen. Naar het oordeel van de rechtbank mocht MHF deze afspraak opvatten als een soort
back-upgarantie die in stand bleef zolang MHF bleef doorgaan met de werkzaamheden. MHF is op dezelfde wijze doorgegaan met haar werkzaamheden en heeft daarbij onder meer de regieaanwijzingen van Randridge betreffende werken in het weekend uitgevoerd.
5.25.
De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat er afspraken waren over het werken door MHF voor Randridge. Hoewel partijen in onderhandeling waren over aanpassingen die mogelijk zouden leiden tot bijstelling van die afspraken of tot een overeenkomst van aanneming van werk, geldt dat dit de voorlopige afspraken waren waarop MHF terug kon vallen zolang er geen nieuwe afspraken gemaakt waren. Van die afspraken maakte deel uit dat Randridge de helft van de openstaande kosten van MHF voldeed. De vordering van MHF van € 278.456,66 is gebaseerd op de werkzaamheden van 13 september tot 8 oktober 2021. Nu de rechtbank aanneemt dat sprake is van een andersoortige overeenkomst dient naar het oordeel van de rechtbank aangeknoopt te worden bij het totaal openstaande bedrag van € 551.683,88 - zijnde € 399.367,65 voor de gewerkte uren en € 152.316,03 voor
purchase of Goods & Services, zie hiervoor onder 5.22 en zie productie 32 bij dagvaarding. Van die € 551.683,88 dient een bedrag van € 260.174,16 te worden afgetrokken omdat Randridge daarover al (ongeveer) de helft heeft betaald. Van het restant ad € 291.509,72) dient Randridge vervolgens de helft te voldoen zijnde: € 145.754,86. Dat mogelijk een gedeelte van het gevorderde bedrag betrekking heeft op vóór 13 september 2021 gemaakte kosten is niet relevant, nu overeengekomen was (50% van de) de openstaande kosten te vergoeden, zonder dat daarbij een afbakening van de periode waarop die kosten betrekking werd afgesproken.
Evenmin behoeft te worden uitgezocht of het gevorderde bedrag redelijk is omdat partijen in hun voorlopige afspraak aanknoopten bij “50% of the current MHF outstanding costs”.
Onverschuldigde betaling? Verrekening?
5.26.
Randridge beroept zich op verrekening van de vordering van MHF met de betalingen van in totaal € 206.664,66 die zij onverschuldigd heeft verricht.
5.27.
De eerste betaling van Randridge aan MHF, die van 17 september 2021 van
€ 76.664,00, maakte deel uit van de gemaakte afspraken neergelegd in de MoU. De rechtbank verwijst hierbij naar de Whatsappberichten van 17 september 2021 tussen [naam01] en [naam03] (zie hiervoor onder 3.10
)waarin [naam01] [naam03] bedankt voor de ontvangen betaling en [naam03] aangeeft: “That’s good [naam01] . Hopefully we can work through this mess together”. De tweede betaling, die van 1 oktober 2021 van € 130.000,00, volgde na een wat
aangepaste berekening, waarbij Randridge (ongeveer) de helft betaalde van het bedrag van
€ 260.174,16 door MHF genoemd in haar e-mailbericht van 29 september 2021 (productie 11 bij dagvaarding) en volgens de toezegging in het e-mailbericht van Randridge in haar
e-mailbericht van 30 september 2021 (productie 13 bij dagvaarding, zie hiervoor reeds aangehaald, onder 3.15). Beide betalingen zijn daarmee gedaan ter voldoening aan een verbintenis. Van onverschuldigde betaling door Randridge aan MHF is geen sprake.
5.28.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft Randridge (subsidiair) gesteld dat de betaling van € 130.000,- kwalificeert als voldoening van de maximale aanspraak ad € 102.000,-. De rechtbank verwijst naar haar overweging onder 5.25 waarin zij deze betaling reeds heeft verdisconteerd in haar berekening van het openstaande bedrag. De eerdere betaling van € 76.664,- was al gedaan voordat de tijdelijke overeenkomst (zie hiervoor onder 5.24) werd gesloten en komt dus niet voor verrekening in aanmerking.
Wettelijke handelsrente
5.29.
MHF vordert € 278.456,66 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 26 oktober 2021, althans 6 december 2012. Randridge betwist de aanspraak op rente omdat er volgens haar geen sprake is van een betalingsverplichting dan wel geen uiterste dag van betaling is opgenomen in facturen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een handelsovereenkomst tussen partijen en dat Randridge in verzuim is geraakt vanaf 26 oktober 2021 (productie 35 bij dagvaarding). Uit de brief van de advocaat van Randridge van die datum blijkt dat Randridge niet bereid is MHF te betalen en daarmee in de nakoming van haar verbintenis tekort zal schieten (op grond van artikel 6: 83 BW), zodat vanaf de dag daarop volgend de wettelijke rente op grond van artikel 6:119a BW verschuldigd is over het toe te wijzen bedrag.
Incassokosten
5.30.
MHF maakt aanspraak op een bedrag ad € 3.167,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. Randridge betwist deze kosten. Er bestaat volgens haar geen grondslag omdat zij geen contractspartij was van MHF.
De rechtbank is van oordeel dat de incassokosten voor vergoeding in aanmerking komen, te berekenen over het lagere toe te wijzen bedrag. MHF heeft voldoende onderbouwd dat zij incassokosten heeft gemaakt voor werkzaamheden van haar advocaat. De toe te wijzen vordering bedraagt € 145.754,86 en de incassokosten daarover bedragen € 2.232,55.
Proceskosten
5.31.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

6..De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt Randridge om aan MHF te betalen een bedrag van € 145.754,86 vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 27 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt Randridge om aan MHF te betalen een bedrag van € 2.232,55 aan buitengerechtelijke incassokosten,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema en door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023.
3246/32