4.2.Afkomstig uit enig misdrijf
Beoordelingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder a en b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling voor dit artikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen
De rechtbank leidt uit de beschikbare bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
De verdachte is de rechthebbende van drie accounts bij de cryptoplatforms Bitcoinmeester, Litebit en Statos. In de periode van 19 november 2018 tot en met 16 december 2019 heeft de verdachte vanuit die accounts bitcoins omgezet in euro’s en overgemaakt naar zijn eigen ABN Amro-bankrekening (in totaal € 103.456,35), de ING-bankrekening van [naam01] , zijn toenmalige vriendin (in totaal € 14.347,24) en de Bulgaarse bankrekening van [onderneming01] , een onderneming van onder andere de verdachte (in totaal € 74.338,70). Daarnaast heeft de verdachte op 25 oktober 2019 ruim tien bitcoins op zijn account bij Bitcoinmeester ontvangen.
De ontvangen bitcoins en overgeboekte bedragen staan niet kenbaar in verhouding tot het inkomen van de verdachte, nu hij over de betreffende periode geen aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan en niet van legale inkomsten is gebleken. Het betreft aanzienlijke overboekingen, over een langere periode en deels bestaand uit meerdere kleinere bedragen, naar persoonlijke rekeningen en naar een buitenlandse zakelijke rekening waarover de verdachte kon beschikken. Het gebruik van cryptovaluta betekent bovendien dat de herkomst van de bedragen niet zonder meer tot individuele personen of organisaties kan worden herleid.
Op grond van het voorgaande is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen en bitcoins.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft - samengevat - verklaard dat de ten laste gelegde geldbedragen en bitcoins te maken hadden met zijn werkzaamheden voor [bedrijf01] , een bedrijf van [naam02] , de broer van zijn ex-vriendin. [bedrijf01] belegde met geld van anderen in cryptovaluta en zou aanzienlijke rendementen behalen. De verdachte zou een commissie van twintig procent ontvangen over de inleg van door hem bij [bedrijf01] aangebrachte klanten. Daarnaast zou hij een commissie van twintig procent ontvangen over de behaalde rendementen. De klanten zouden deze inleg in bitcoins aan [bedrijf01] overmaken, waarna de verdachte van [bedrijf01] in bitcoin zijn commissie zou ontvangen. De verdachte had geen verstand van cryptobeleggen en wist niet hoe de aanzienlijke rendementen werden behaald.
Onderzoek naar en beoordeling van de verklaring van de verdachte
Het openbaar ministerie heeft nader onderzoek verricht naar de verklaring van de verdachte. In dat onderzoek heeft de politie de verklaring van de verdachte niet kunnen verifiëren. Er bestaat geen schriftelijke vastlegging van eventuele afspraken tussen de verdachte en [bedrijf01] over zijn commissie. In de voorbeeldovereenkomst voor klanten van [bedrijf01] staat dat een commissie van vijf procent verschuldigd is over het jaarlijkse rendement. In het enige ingevulde exemplaar staat echter dat twintig procent commissie is verschuldigd over het jaarlijkse rendement. Geen van beide documenten vermeldt bovendien een commissie over de inleg. Voor zover de politie wel informatie uit andere bron dan de verklaring van de verdachte heeft aangetroffen, strookt deze informatie op wezenlijke onderdelen niet met die verklaring. Zo heeft de getuige [getuige01] bijvoorbeeld verklaard dat hij bitcoins heeft overgemaakt naar de account van de verdachte bij Bitcoinmeester en dat hij het rendement van de verdachte heeft ontvangen. In twee brieven van klanten staat dat de verdachte zelf ‘bitcoin trades’ uitvoert voor [bedrijf02] . De verdachte heeft bovendien herhaaldelijk zijn verklaring gewijzigd. Ter terechtzitting heeft de verdachte voor het eerst verklaard dat de ontvangen en overgeboekte bedragen niet alleen commissie betroffen, maar deels ook zagen op de inleg van klanten van [bedrijf01] . In antwoord op schriftelijke vragen van de politie antwoordde de verdachte dat zijn totale inkomsten aan commissie vanaf 2018
€ 95.000 bedroegen; ter terechtzitting verklaarde hij dat dit ongeveer twee ton betrof. Bovendien blijkt uit de verklaring van de verdachte – als deze klopt – niet dat de herkomst van de door hem ontvangen en overgeboekte bedragen legaal is.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd, welke verklaringen niets zeggen over de uiteindelijke herkomst van de geldbedragen en de bitcoins en welke verklaringen bovendien zijn weerlegd door het (nader) onderzoek door de politie dan wel niet te verifiëren zijn.
Ter terechtzitting heeft de verdachte nog verklaard dat hij inmiddels met hulp van anderen een Excel-bestand heeft opgesteld met daarin een overzicht van de inleg per klant van [bedrijf01] en dat hij bereid is dat bestand te verstrekken. De rechtbank ziet om twee redenen hierin geen aanleiding het openbaar ministerie opdracht te geven nader onderzoek naar dit Excel-bestand te verrichten. Ten eerste heeft de verdachte al ruim voldoende gelegenheid gehad een dergelijke administratie aan te leveren. De verdachte is immers op 13 juli 2020 voor het eerst verhoord en hij heeft in antwoord op schriftelijke vragen op 9 december 2020 al verklaard dat de administratie van [bedrijf01] bestond uit een Excel- en Word-bestand. Ten tweede heeft een overzicht van de inleg per klant van [bedrijf01] op zichzelf geen betrekking op de herkomst van die ingelegde bedragen, terwijl het nu juist – gelet op het vermoeden van witwassen – aan de verdachte is informatie te verstrekken over die herkomst.
Conclusie
Het gerechtvaardigd vermoeden van witwassen is niet ontzenuwd door de verklaring van de verdachte en het onderzoek naar die verklaring. Daarom is geen andere conclusie mogelijk dan dat de ten laste gelegde geldbedragen en bitcoins onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.