ECLI:NL:RBROT:2023:163

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
10/131247-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een machete in Spijkenisse

Op 2 januari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee pogingen tot doodslag. De verdachte heeft op 26 mei 2022 in Spijkenisse, tijdens een conflict met twee slachtoffers, met een groot mes, een machete, op hen geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de slachtoffers, aangezien hij met het mes in de richting van hun hoofden sloeg. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer, maar de rechtbank verwierp dit beroep, omdat er geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan gedragsinterventies. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten. De slachtoffers hebben blijvende letsels opgelopen door het geweld, wat de rechtbank zwaar aanrekende. De benadeelde partijen vorderden schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/131247-22
Datum uitspraak: 2 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01]
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2000,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] te ( [postcode01] ) Spijkenisse,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting [detentieadres01] ,
raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 december 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.A.A. Smetsers heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 2 impliciet primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport van 15 november 2022.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder feit 1 en 2 ten laste gelegde poging doodslag. Volgens de verdediging kan niet bewezen worden dat de verdachte het opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – heeft gehad op de dood van aangever [slachtoffer01] en aangever [slachtoffer02] .
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of de verdachte – al dan niet in voorwaardelijke zin – opzet heeft gehad op de dood van de aangevers. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier de dood van de aangevers, is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voorts kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
Tussen aangevers en de verdachte is buiten het metrostation te Spijkenisse een conflict ontstaan. De ruzie is geëscaleerd toen de verdachte een machete trok en daarmee begon te slaan richting het hoofd van beide aangevers. De verdachte heeft verklaard dat hij met zijn machete blind om zich heen heeft geslagen in de richting van beide aangevers en dat hij voelde dat hij iemand had geraakt. Aangever [slachtoffer01] heeft hierbij een flinke hoofdwond opgelopen met een schedelbreuk en aangever [slachtoffer02] heeft een flinke steekverwoning opgelopen in zijn gezicht.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte in dit geval het risico genomen dat zowel [slachtoffer01] als [slachtoffer02] zouden komen te overlijden door zijn handelen. Hierbij is de verklaring van de verdachte achteraf, dat dit nooit zijn bedoeling is geweest, niet doorslaggevend. Door in een handgemeen met beide aangevers, waarbij zij bewegend en dicht tegenover elkaar stonden, met een zeer groot mes in beide gevallen in de richting van hun hoofden te slaan, had hij een of beiden van hen levensgevaarlijk kunnen verwonden, door vitale delen te raken, zoals de halsslagaders of achter de ogen gelegen hersendelen. De aard van de verwondingen en de medische beschrijvingen daarvan wijzen er ook op dat de slagen hard zijn aangekomen en ook zomaar nog ernstiger gevolgen had kunnen veroorzaken dan ze al hebben aangericht.
Juridisch vertaald kunnen de hiervoor beschreven gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer op een bepaald gevolg gericht te zijn geweest, in dit geval het veroorzaken van de dood van aangever [slachtoffer01] en aangever [slachtoffer02] , dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever [slachtoffer01] en van aangever [slachtoffer02] . Nu de rechtbank het onder feit 1 primair en het onder feit 2 impliciet primair ten laste gelegde bewezen acht, komt zij niet toe aan een bespreking van het onder 1 subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 26 mei 2022 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, met een groot mes, op en tegen het hoofd van die [slachtoffer01] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 26 mei 2022 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer02] opzettelijk van het leven te beroven, met een groot mes, op en tegen het gezicht van die [slachtoffer02] heeft geslagen , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

5.1.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
feit 1, primair:
poging tot doodslag;
feit 2, impliciet primair:
poging tot doodslag.
5.2.
Noodweer
5.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, een beroep gedaan op noodweer. Zij heeft betoogd dat de verdachte in dat geval moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Aangevoerd is dat sprake was van een noodweersituatie, omdat de verdachte en een vriend van de verdachte door aangevers, die de agressors waren, werden aangevallen. De verdachte heeft zichzelf en zijn vriend in reactie daarop verdedigd door zijn machete te pakken en de aanval te proberen te stoppen.
5.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer alleen kan slagen als sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die noodzaakt tot verdediging.
Op basis van het dossier staat vast dat voordat het conflict buiten het metrostation begon, er al onenigheid was in de metro. Tevens staat vast dat buiten (op straat) een handgemeen is ontstaan tussen de vriendengroep van de verdachte en de vriendengroep van aangevers. Er was op dat moment sprake van tenminste duw- en trekwerk tussen beide groepen waarbij verdachte als enige een machete trok. Niet is gebleken dat iemand anders ook een wapen had. De rechtbank is van oordeel dat de beschreven situatie waarin de verdachte zich bevond weliswaar (van beide zijden) gewelddadig en bedreigend is geweest, maar dat geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich moest verdedigen, laat staan zich mocht verdedigen door middel van het hard - gezien de aard van de verwondingen bij de aangevers - en ongecontroleerd en blindelings slaan met een machete. De rechtbank stelt dan ook vast dat er geen sprake was van een noodweersituatie.
Het beroep op noodweer wordt verworpen.
5.2.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Noodweerexces
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie (zie bespreking beroep op noodweer), zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich twee keer schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door de slachtoffers met een groot mes tegen het hoofd te slaan. De slachtoffers hebben hier zwaar letsel door opgelopen en houden hier blijvende littekens, waaronder in het gelaat, aan over. Door zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hen pijn en ongemak bezorgd. Het incident vond bovendien plaats op de openbare weg, in het bijzijn van omstanders, wat ook onrust en gevoelens van onveiligheid bij hen teweeg heeft gebracht. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 december 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 november 2022. Dit rapport houdt – kort gezegd – in dat de verdachte geen werk of inkomen heeft en afhankelijk is van zijn ouders. In zijn jeugd heeft hij contact gehad met hulpverlening en is er volgens zijn zeggen ADHD gediagnostiseerd. Uit de screening LVB – die tijdens het gesprek met de reclassering is ingevuld – blijkt dat er vermoedelijk aanwijzingen zijn voor LVB-problematiek. Als risicofactoren komen naar voren psychosociaal functioneren, middelengebruik en sociaal netwerk. Geadviseerd wordt om bij een veroordeling bijzondere voorwaarden op te leggen, zodat de verdachte zal worden begeleid en zal worden behandeld.
De rechtbank heeft dit rapport betrokken bij haar beoordeling.
Psycholoog drs. [psycholoog01] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 27 oktober 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. Bij de verdachte is sprake van een stoornis in cannabisgebruik in het verleden en sprake van een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand. Er is geen sprake (geweest) van een doorwerking van de stoornis in het cannabisgebruik in het ten laste gelegde (indien bewezen geacht). Geadviseerd wordt dan ook het ten laste gelegde (indien bewezen) in volledige mate toe te rekenen aan de verdachte. Als de rechtbank tot een bewezen verklaring komt, wordt geadviseerd de verdachte volgens het jeugdstrafrecht te veroordelen. Voor wat betreft zijn handelingsvaardigheden wordt opgemerkt dat de verdachte zijn eigen gedrag nauwelijks kan organiseren, hij handelt zonder na te denken en in contact komt de verdachte jongen over dan zijn kalenderleeftijd. Gezien de zorgen over zijn ontwikkeling (die vanuit zijn ontwikkelingsgeschiedenis naar voren komen) en het feit dat de verdachte de
laatste periode aan weinig stress en prikkels bloot gestaan lijkt te hebben, wordt het van belang geacht dat de verdachte door de reclassering begeleid wordt.
De rechtbank heeft dit rapport betrokken bij haar beoordeling.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Anders dan door de verdediging is verzocht en door de psycholoog is geadviseerd, maar in overeenstemming met het standpunt van de officier van justitie zal de rechtbank afzien van het toepassen van het jeugdstrafrecht. Bij toepassing van het jeugdstrafrecht ligt het accent op een pedagogische aanpak en beïnvloeding tegen de achtergrond van de verdachtes levensfase en mentale ontwikkeling. In het geval van een meerderjarige verdachte dienen voor de toepassing van jeugdstrafrecht voldoende aanwijzingen te zijn om van de bepalingen van het volwassenenstrafrecht af te wijken. In het geval van de verdachte ziet de rechtbank hiervoor onvoldoende aanwijzingen. Hierbij acht de rechtbank in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, doorslaggevend dat tijdens het incident de verdachte al bijna 23 jaar was en het rapport van de psycholoog onvoldoende onderbouwing ervoor geeft dat ondanks dat gegeven het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast. Daarbij merkt de rechtbank op dat de psycholoog geen contra-indicaties noemt voor de toepassing van het volwassenenstrafrecht.
Nu de reclassering en de psycholoog begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk achten, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. De rechtbank acht het van belang dat er begeleiding en behandeling van de verdachte plaats gaat vinden. Dit voorwaardelijk strafdeel moet helpen voorkomen dat de verdachte in de toekomst opnieuw een strafbaar feit pleegt.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Vordering benadeelde partij [slachtoffer01]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer01] : ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.057,17 aan materiële schade en een vergoeding van € 10.000 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het materiële deel op het standpunt gesteld dat het betaalde eigen risico en de reiskosten volledig kunnen worden toegewezen, nu het hierbij gaat om rechtstreekse schade en de schadeposten voldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de schoenen en de jas wordt geadviseerd deze schadepost op 75% van de nieuwwaarde te schatten en het overige niet-ontvankelijk te verklaren. De aanschafwaarde wordt gevorderd, terwijl de daadwerkelijke verandering in vermogen beslissend behoort te zijn. Wat betreft de schade aan het horloge is het rechtstreekse verband onvoldoende aannemelijk gemaakt. Verzocht wordt deze schadepost niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van het immateriële deel van de vordering heeft de officier van justitie geconcludeerd tot gehele toewijzing.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de schade aan het horloge niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Niet kan worden vastgesteld dat de schade door het feit is ontstaan. Daarbij wordt verzocht kritisch te kijken naar de immateriële schadepost.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden, rechtstreeks materiële schade is toegebracht, te weten het betalen van zijn eigen risico en de gemaakte reiskosten, en deze schadeposten genoegzaam zijn onderbouwd, zullen deze schadeposten worden toegewezen.
De schadeposten die zien op de schoenen en de jas zullen op 75% van de nieuwwaarde worden geschat. Het overige deel van deze schadeposten zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de schade aan het horloge zal dit deel eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard. Het rechtstreekse verband tussen het strafbare feit en de schade ontbreekt. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 7.500, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met
wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt
met wettelijke rente vanaf 26 mei 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal
de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer01] een schadevergoeding betalen
van € 8.307,68, bestaande uit € 807,68 aan materiële schade en € 7.500 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek
van Strafrecht wordt passend en geboden geacht.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer02]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer02] : ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 817,21 aan materiële schade en een vergoeding van € 10.000 aan immateriële schade.
8.5.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het materiële deel op het standpunt gesteld dat het betaalde eigen risico, de reiskosten, litteken crème en de tandartskosten volledig kunnen worden toegewezen, nu het hierbij gaat om rechtstreekse schade en de schadeposten voldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de schoenen, de jas en de broek wordt gevorderd deze schadepost op 75% van de nieuwwaarde te schatten en het overige nietontvankelijk te verklaren. De aanschafwaarde wordt gevorderd, terwijl de daadwerkelijke verandering in vermogen beslissend behoort te zijn. Wat betreft de schade aan het horloge is het rechtstreekse verband onvoldoende aannemelijk gemaakt. Verzocht wordt deze schadepost niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van het immateriële deel van de vordering heeft de officier van justitie gevorderd het bedrag te matigen naar € 7.500, gezien de aard van het letsel.
8.6.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat de schade aan het horloge niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Niet kan worden vastgesteld dat de schade door het feit is ontstaan. Daarbij wordt verzocht kritisch te kijken naar de immateriële schadepost.
8.7.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden, rechtstreeks materiële schade is toegebracht, te weten het betalen van zijn eigen risico, de gemaakte reiskosten, de litteken crème en de tandartskosten en deze schadeposten genoegzaam zijn onderbouwd, zullen deze schadeposten worden toegewezen.
De schadeposten die zien op de schoenen, de jas en de broek zullen op 75% van de nieuwwaarde worden geschat. Het overige deel van deze schadeposten zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Ten aanzien van de schade aan het horloge zal dit deel eveneens nietontvankelijk worden verklaard. Het rechtstreekse verband tussen het strafbare feit en de schade ontbreekt. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Daarbij is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 7.500, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met
wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt
met wettelijke rente vanaf 26 mei 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal
de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, begroot op nihil.
8.8.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer02] een schadevergoeding betalen
van € 8.221,75, bestaande uit € 721,75 aan materiële schade en € 7.500 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek
van Strafrecht wordt passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 impliciet primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde meldt zich na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie Alcohol en Geweld of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
de veroordeelde laat zich behandelen door Antes GGZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
de veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
de veroordeelde laat zich begeleiden door een instantie zoals Humane Zorg te Rotterdam of een vergelijkbare instelling die haar ambulante begeleiding kan bieden bij o.a. dagbesteding, financiën en sociaal netwerk, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 8.307,68 (zegge: achtduizend driehonderdzeven euro en achtenzestig cent),bestaande uit € 807,68 aan materiële schade en € 7.500 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 8.307,68 (zegge: achtduizend driehonderdzeven euro en achtenzestig cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 8.307,68 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
76 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer02] , te betalen een bedrag van
€ 8.221,75 (zegge: achtduizend tweehonderdeenentwintig euro en vijfenzeventig cent), bestaande uit € 721,75 aan materiële schade en € 7.500 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer02] te betalen
€ 8.221,75 (zegge: achtduizend tweehonderdeenentwintig euro en vijfenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 8.221,75 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
76 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. N. Freese en R.M.F.R. Ketwaru, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Andel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 2 januari 2023.
De voorzitter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 mei 2022 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, met een (groot) mes, althans een hard en/of scherp voorwerp, op en/of tegen en/of in het hoofd van die [slachtoffer01] heeft geslagen en/of gestoken en/of te gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2022 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een open en/of diepe hoofdwond, een blijvend litteken tot gevolg hebbend en/of een schedelbreuk / breuk in het voorhoofdsbeen
heeft toegebracht door met een (groot) mes, althans een hard en/of scherp voorwerp, op en/of tegen en/of in het hoofd van die [slachtoffer01] te slaan en/of te steken en/of te snijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2022 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (groot) mes, althans een hard en/of scherp voorwerp, op en/of tegen en/of in het hoofd van die [slachtoffer01] heeft geslagen en/of gestoken en/of te gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 26 mei 2022 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer02] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (groot) mes, althans een hard en/of scherp voorwerp, op en/of tegen en/of in het gezicht van die [slachtoffer02] heeft geslagen en/of gestoken en/of te gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.