ECLI:NL:RBROT:2023:1605
Rechtbank Rotterdam
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Inzageverzoek op grond van de Wob en AVG met betrekking tot handhavingsdossier
In deze zaak heeft eiser op 11 januari 2022 bij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) een verzoek ingediend om inzage in zijn handhavingsdossier over de jaren 2007-2008 op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verweerder heeft op 18 januari 2022 geantwoord dat hij niet kan voldoen aan dit verzoek. Vervolgens heeft verweerder op 8 juli 2022 het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarop verweerder heeft gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft op 15 februari 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het besluit van 8 juli 2022 vernietigd. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit en het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 18 januari 2022 ongegrond verklaard. Verweerder is verplicht het griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
De rechtbank heeft beoordeeld of verweerder terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank oordeelt dat het verzoek van eiser om inzage in zijn persoonsgegevens moet worden aangemerkt als een verzoek op grond van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De rechtbank concludeert dat de brief van verweerder van 18 januari 2022 een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Verweerder heeft ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de dossierstukken inmiddels waren vernietigd.
De rechtbank heeft zelf een beslissing genomen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waardoor het besluit van 18 januari 2022 in stand blijft. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.