ECLI:NL:RBROT:2023:1605

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
ROT 22/3796
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzageverzoek op grond van de Wob en AVG met betrekking tot handhavingsdossier

In deze zaak heeft eiser op 11 januari 2022 bij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) een verzoek ingediend om inzage in zijn handhavingsdossier over de jaren 2007-2008 op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verweerder heeft op 18 januari 2022 geantwoord dat hij niet kan voldoen aan dit verzoek. Vervolgens heeft verweerder op 8 juli 2022 het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarop verweerder heeft gereageerd met een verweerschrift.

De rechtbank heeft op 15 februari 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het besluit van 8 juli 2022 vernietigd. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit en het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 18 januari 2022 ongegrond verklaard. Verweerder is verplicht het griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.

De rechtbank heeft beoordeeld of verweerder terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank oordeelt dat het verzoek van eiser om inzage in zijn persoonsgegevens moet worden aangemerkt als een verzoek op grond van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De rechtbank concludeert dat de brief van verweerder van 18 januari 2022 een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Verweerder heeft ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de dossierstukken inmiddels waren vernietigd.

De rechtbank heeft zelf een beslissing genomen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waardoor het besluit van 18 januari 2022 in stand blijft. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3796
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

Eiser heeft op 11 januari 2022 bij verweerder op grond van de Wob [1] verzocht om inzage in zijn (handhavings)dossier over de jaren 2007-2008.
Met de brief van 18 januari 2022 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij niet kan voldoen aan eisers inzageverzoek.
Met het bestreden besluit van 8 juli 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser (tegen de brief van 18 januari 2022) niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Op 15 februari 2023 heeft de rechtbank het beroep van eiser op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 juli 2022;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- verklaart het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 18 januari 2022 ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.

Beoordeling door de rechtbank

1. In deze zaak beoordeelt de rechter of verweerder terecht heeft bepaald dat eisers bezwaar (tegen de brief van 18 januari 2022) niet-ontvankelijk is omdat die brief geen besluit is in de zin van de Awb. [2]
2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens, en dus een verzoek op grond van artikel 15 van de AVG. [3] Een beslissing op zo’n verzoek is op basis van artikel 34 van de UAVG [4] een besluit in de zin van de Awb. Dit betekent dat de brief van verweerder van 18 januari 2022 een Awb-besluit is, waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Verweerder heeft eisers bezwaar daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Omdat verweerder ten onrechte niet inhoudelijk heeft beslist op het bezwaar zal de rechtbank dat nu alsnog doen.
3. De rechtbank oordeelt dat eisers bezwaar (tegen het besluit van 18 januari 2022) ongegrond is, nu verweerder in dat besluit (en in het verweerschrift en op zitting) heeft aangegeven dat de betreffende dossierstukken, vanwege het verstrijken van de wettelijk voorgeschreven bewaartermijn, zijn vernietigd en daarmee dus niet kunnen worden verstrekt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder meer dossierstukken zou moeten hebben dan de stukken die in beroep al zijn overgelegd. Om die reden heeft verweerder eisers inzageverzoek terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
5. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat het bezwaar van eiser, gericht tegen het besluit van 18 januari 2022, ongegrond is. Dat betekent dat het besluit van 18 januari 2022 juist was en blijft staan.
6. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden.
7. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2023 door mr. V. van Dorst, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier.
De griffier en rechter zijn verhinderd het proces-verbaal te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet openbaarheid van bestuur
2.Algemene wet bestuursrecht
3.Verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (de Algemene verordening gegevensbescherming)
4.Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming