ECLI:NL:RBROT:2023:1596

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
C/10/636980 / HA ZA 22-342
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van werkzaamheden uit overeenkomst van opdracht en bewijslevering

In deze zaak vordert eiser, een juridisch adviseur die handelt onder de naam [handelsnaam01], betaling van een bedrag van € 38.115,00 van de Stichting Restschuld Eerlijk Delen (RED) voor werkzaamheden die hij heeft verricht in het kader van een overeenkomst van opdracht. De vordering is gebaseerd op de stelling dat RED hem ten onrechte slechts voor een deel van zijn werkzaamheden heeft betaald. Eiser stelt dat hij gedurende de periode van april tot en met augustus 2018 werkzaamheden heeft verricht, waarvoor hij nog niet is betaald. RED betwist deze vordering en stelt dat de overeenkomst van opdracht eerder is geëindigd en dat eiser geen recht heeft op verdere betaling.

De rechtbank heeft de procedure in twee delen verdeeld: de beoordeling van de vordering in conventie en de vordering in reconventie. In conventie heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser moet bewijzen dat hij in de genoemde periode werkzaamheden heeft verricht, welke werkzaamheden dit zijn geweest en hoeveel uren hiermee gemoeid zijn geweest. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de beloning die eiser ontving inclusief btw was, en dat de overeenkomst van opdracht tussen eiser en RED voortduurde tot en met augustus 2018.

De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering door eiser, waarbij hij moet aantonen dat hij de werkzaamheden heeft verricht zoals gesteld. De beslissing in reconventie is aangehouden, en de rechtbank heeft bepaald dat de zaak op een later moment weer op de rol zal komen voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Vonnis van 25 januari 2023
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/636980 HA ZA 22-342 van
[eiser01]h.o.d.n.
[handelsnaam01] ,
woonplaats: Apeldoorn,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. D.B. Dubach,
tegen
Stichting Restschuld Eerlijk Delen,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. F.E. Boonstra.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘RED’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 maart 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord met eis in reconventie;
  • de brief van de rechtbank van 24 juni 2022, waarin een mondelinge behandeling is gelast op 2 november 2022;
  • de brief van de rechtbank van 21 september 2022, met een zittingsagenda ten behoeve van de mondelinge behandeling;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • één productie van RED;
  • de spreekaantekeningen van [eiser01] ;
  • de spreekaantekeningen van RED.
1.2.
Op 2 november 2022 is de zaak tijdens de mondelinge behandeling besproken. [eiser01] is in persoon verschenen samen met zijn vader, bijgestaan door zijn advocaat. Namens RED is verschenen [naam01] (bestuurder), bijgestaan door haar advocaat.

2..De feiten

2.1.
[eiser01] is een juridisch adviseur en handelt onder de naam [handelsnaam01] .
2.2.
RED is een stichting die zich inzet voor het oplossen van macro-economische vraagstukken. [naam01] is enig bestuurder van RED.
2.3.
ECR B.V., een vennootschap met activiteiten in de zorgsector met verschillende vestigingen, verkeerde begin 2018 in financieel zwaar weer. Zij heeft begin maart 2018 RED de opdracht verleend een dreigend faillissement af te wenden en om in dat kader de schuldenpositie te bezien en om een mogelijke overnamekandidaat te vinden. In het kader van die opdracht is [naam01] op 15 maart 2018 benoemd als a.i. bestuurder van ECR.
2.4.
RED heeft [eiser01] in maart 2018 bij de door haar uit te voeren werkzaamheden voor ECR betrokken. Tussen RED (opdrachtgever) en [eiser01] (opdrachtnemer) is in dat kader een mondelinge overeenkomst van opdracht tot stand gekomen op grond waarvan [eiser01] als secretaris van ECR, naast [naam01] als bestuurder a.i., zou fungeren ter uitvoering van de door ECR aan RED verleende opdracht.
2.5.
Wat betreft de beloning vermeldt het verslag van de aandeelhoudersvergadering van ECR van 23 maart 2018 het volgende:
5. Verslag bestuurder
[naam01] heeft zijn offerte nog niet gereed. Hij heeft deze al vaker beloofd. Hij is blij met de opdracht ook, al is deze heel moeilijk. Hij heeft daarbij veel steun aan [eiser01] . Hij heeft intussen 4 of 5 locaties gezien. Met zijn eigen praktijk verdient hij € 20.000 per maand. Nu is dan €10.000. Het verschil gaat hij niet in rekening brengen. Hij noteert wat alles kost én brengt dan 1/3 ervan in rekening. Dat heeft hij belooft. De kosten zijn hoger dan het bedrag dat hij heeft afgesproken. De afspraak is dat hij aan het eind wan de rit zijn ware kosten zal indienen. Op dit moment rekent hij per week ca. € 800 voor de praktische kosten, € 1.500 voor [eiser01] en € 2.500 voor zichzelf. Dat is een totaal van € 4.800 per week. Dat is zonder btw en hij werkt dan vanuit zijn stichting. Tenslotte is hij met een maatschappelijk doel bezig. Als dat bereikt wordt dan hebben ze dat ook verdiend. Hij vindt een succes fee van € 50.000 reëel en laat het aan de aandeelhouders of het meer dient te zijn.
23-03-2018.07De AVA stemt in met een bedrag van € 4.800 per week voor de diensten van [naam01] en [eiser01] .
23-03-2018.08De AVA stemt in met een succes fee voor de stichting van [naam01] als de doelen worden behaald.”.
2.6.
Begin april 2018 is door RED aan [eiser01] een bedrag van € 4.500,00 overgemaakt.
2.7.
Eind augustus 2018 is de opdracht tussen ECT en RED wegens voltooiing, geëindigd.
2.8.
Op 15 maart 2022 heeft [eiser01] , na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 14 maart 2022, ten laste van RED conservatoir derdenbeslag doen leggen onder ABN AMRO Bank N.V.

3..De vordering

in conventie
3.1.
[eiser01] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, RED te veroordelen tot betaling aan [eiser01] van:
  • een bedrag van € 38.115,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 november 2018 tot en met de dag van volledige betaling;
  • de beslagkosten van € 1.499,47;
  • de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 1.156,15;
  • de proceskosten inclusief nakosten, met rente vanaf veertien dagen na vonniswijzing.
3.1.1.
[eiser01] heeft – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd.
3.1.2.
RED heeft [eiser01] ten onrechte alleen betaald voor de door [eiser01] in maart 2018 gedurende drie weken verrichtte werkzaamheden en niet ook voor de nog daarna door hem verrichtte werkzaamheden gedurende april tot en met augustus 2018. Met RED is [eiser01] overeengekomen dat [eiser01] € 1.500,00 exclusief btw per week kreeg voor zijn werkzaamheden. In april 2018 heeft [naam01] [eiser01] meegedeeld dat RED hem aan het einde van de opdracht tussen RED en ECR voor zijn werkzaamheden zal betalen omdat op dat moment ook RED door ECR zal worden betaald. [eiser01] is hiermee akkoord gegaan. Na het einde van de opdracht tussen ECR en RED eind augustus 2018, bleef betaling door RED aan [eiser01] echter uit, terwijl het [eiser01] duidelijk werd dat ECR RED gedurende de maanden april tot en met augustus 2018 wél iedere week € 4.800,00 heeft betaald. [eiser01] heeft RED ( [naam01] ) op 2 oktober 2018 telefonisch om opheldering gevraagd. Toen die uitbleef, heeft hij bij aangetekende brief van 22 oktober 2022 aanspraak gemaakt op betaling van € 31.500 (21 weken × € 1.500,00) binnen zeven werkdagen. Omdat RED hieraan niet heeft voldaan is zij per 1 november 2018 in verzuim en de wettelijke handelsrente verschuldigd. In rechte vordert [eiser01] € 38.115,00. Dat is € 31.500,00 vermeerderd met btw, zoals overeengekomen, aldus [eiser01] .
verweer in conventie en de vordering in reconventie
3.2.
Het verweer van RED strekt tot afwijzing van de vordering en in reconventie om [eiser01] te gebieden de gelegde beslagen onmiddellijk te doen opheffen op last van een dwangsom van € 1.000,00 per dag met een maximum van € 40.950,00, met veroordeling van [eiser01] in de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, met bepaling dat indien niet binnen veertien dagen na vonniswijzing aan de proceskostenveroordeling is voldaan, hij de wettelijke rente over deze proceskosten is verschuldigd.
3.2.1.
Ter toelichting op haar verweer en haar vordering in reconventie heeft RED – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – het volgende aangevoerd.
3.2.2.
[eiser01] heeft in het verleden op ad hoc basis voor RED hand- en spandiensten verricht. Dit gebeurde niet in dienstverband, maar op basis van ad hoc opdrachten. In dat kader heeft [eiser01] in maart 2018 voor RED voor het project van RED bij ECR tijdelijk werkzaamheden uitgevoerd. Eind maart 2018 is de samenwerking tussen RED en [eiser01] in goed overleg beëindigd omdat RED niet langer behoefte aan de bijstand van [eiser01] . Ter afronding van de werkzaamheden is begin april 2018 door RED een vergoeding van € 4.500,00 aan [eiser01] betaald. Dit bedrag was inclusief btw. RED betwist nog enige vergoeding aan [eiser01] verschuldigd te zijn voor de periode van april 2018 tot en met augustus 2018. RED betwist ook dat [eiser01] in die periode nog enige werkzaamheden voor RED heeft verricht. Tot slot betwist RED dat [naam01] [eiser01] op 2 oktober 2018 telefonisch heeft gesproken en ook betwist RED de ontvangst van de brief van 22 oktober 2018 van [eiser01] .
3.2.3.
In reconventie moet [eiser01] worden veroordeeld om het beslag op te heffen. Aan het beslag ligt een vordering uit overeenkomst ten grondslag die niet bestaat, aldus RED.
Verweer in reconventie
3.3.
Het verweer van [verweerder01] strekt tot afwijzing van de vordering in reconventie, met veroordeling van RED in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen. Volgens [verweerder01] heeft RED niets aangevoerd waarom in dit geval het beslag al zou moeten worden opgeheven voor het verstrijken van de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel. RED heeft bovendien te weinig gesteld voor het opheffen van het beslag. Dat het beslag haar belemmert in haar activiteiten is hiervoor onvoldoende. Het belang van [verweerder01] bij handhaving van het beslag daarentegen is evident gelet op de verhaalsmogelijkheden die het hem biedt.
3.4.
Op de overige stelling van partijen in conventie en reconventie wordt hierna ingegaan voor zover dit van belang is voor de beslissing.

4..De beoordeling

in conventie
Kern van de zaak
4.1.
Het geschil tussen [eiser01] en RED heeft betrekking op de inhoud en duur van de overeenkomst van opdracht die tussen hen heeft bestaan en op de vraag of [eiser01] op grond hiervan nog een vordering op RED heeft. De rechtbank moet in dit kader beoordelen wat de inhoud is van de beloningsafspraak tussen RED en [eiser01] en of de overeenkomst begin april 2018 is geëindigd. Indien dat niet het geval is, moet worden beoordeeld of [eiser01] nog recht heeft op betaling van RED, en zo ja hoeveel, voor door hem nog verrichtte werkzaamheden in de periode van april tot en met augustus 2018.
Overeenkomst van opdracht
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat er twee overeenkomsten van opdracht waren, (i) één tussen ECR en RED en (ii) één tussen RED en [eiser01] . Ter zitting hebben partijen hierover verklaard dat het einde van de overeenkomst van opdracht tussen RED en [eiser01] gekoppeld was aan het einde van de overeenkomst van opdracht tussen ECR en RED. Ook zijn partijen het erover eens dat die laatste opdracht eind augustus 2018 door voltooiing ervan is geëindigd. Dit staat daarom in rechte vast.
Beloningsafspraak
4.3.
Verder staat tussen partijen vast dat [eiser01] in maart 2018 gedurende drie weken werkzaamheden heeft verricht voor RED in het kader van hun overeenkomst van opdracht en dat hij hiervoor € 4.500,00 heeft ontvangen van RED. Ter zitting heeft [eiser01] verklaard dat hij die drie weken fulltime, zijnde 40 uur per week, heeft gewerkt. Dit is door RED niet betwist. De rechtbank leidt hieruit af dat de beloningsafspraak tussen [eiser01] en RED inhield dat [eiser01] € 1.500,00 ontving per fulltime werkweek van 40 uur. Dit sluit ook aan bij het verslag van de aandeelhoudersvergadering van ECR van 23 maart 2018 waarnaar beide partijen verwijzen. Partijen twisten echter over de vraag of de tussen hen overeengekomen vergoeding inclusief of exclusief btw is. Volgens [eiser01] is hij met RED een vergoeding exclusief btw overeengekomen en zou hij destijds per abuis een bedrag van € 4.500,00 inclusief btw hebben gefactureerd aan RED voor zijn werkzaamheden in maart 2018.
4.4.
RED heeft betwist dat zij met [eiser01] is overeengekomen dat de door haar te betalen vergoeding in het kader van hun overeenkomst van opdracht exclusief btw zou zijn. Volgens RED was ook het door haar aan [eiser01] betaalde bedrag van € 4.500,00 inclusief btw. RED heeft in dit kader onbetwist aangevoerd dat zij in het verleden, bij andere opdrachten met [eiser01] , hem ook altijd bedragen inclusief btw heeft betaald en dat dit bij deze opdracht niet anders was. Ook heeft hij onbetwist aangevoerd dat [eiser01] in het verleden niet voor elke opdracht van RED hetzelfde uurtarief ontving. In reactie hierop heeft [eiser01] zijn stelling, dat de met RED overeengekomen vergoeding exclusief btw zou zijn, niet meer nader geconcretiseerd of onderbouwd, zodat dit in rechte niet vaststaat. Gezien het voorgaande betekent dit dat in rechte vaststaat dat RED en [eiser01] een beloning inclusief btw zijn overeengekomen.
Eerder einde opdrachtrelatie?
4.5.
[eiser01] en RED twisten daarnaast over de vraag of hun overeenkomst van opdracht na maart 2018 nog doorliep tot en met augustus 2018, het moment waarop de overeenkomst van opdracht tussen ECR en RED eindigde (zie hiervoor 4.2), of dat hun overeenkomst eerder is geëindigd door een afwijkende afspraak. RED beroept zich in dit kader op een afwijkende afspraak, namelijk dat de overeenkomst met [eiser01] eind maart 2018 in goed overleg is beëindigd omdat RED geen behoefte meer had aan de diensten van [eiser01] . Dit is door [eiser01] gemotiveerd betwist. Het feit dat hij na maart 2018 niet meer heeft gefactureerd, kwam omdat hij destijds met RED heeft afgesproken dat RED [eiser01] pas zou betalen bij voltooiing van de opdracht van ECR omdat RED op dat moment pas door ECR zou worden betaald. Dat sluit ook aan bij het verslag van de aandeelhoudersvergadering van ECR van 23 maart 2018 (zie hiervoor onder 2.5 en 3.1.2).
4.6.
RED heeft het bestaan van de afwijkende afspraak over de eerdere beëindiging van de overeenkomst met [eiser01] niet met stukken onderbouwd. Zo zijn van de gestelde eerdere beëindigingsafspraak geen e-mails of brieven overgelegd. Ter zitting heeft [naam01] bovendien verklaard dat hij [eiser01] vanwege zijn slechte prestaties heeft ontslagen en niet, zoals hij bij antwoord nog aanvoerde, dat de overeenkomst in goed overleg is beëindigd omdat RED geen behoefte meer had aan zijn diensten. Dit ontslagverweer is bovendien pas voor het eerst ter zitting naar voren gebracht en is evenmin onderbouwd. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank daarom dat RED onvoldoende heeft onderbouwd of toegelicht dat de opdrachtrelatie tussen [eiser01] en haar eind maart 2018 al is geëindigd. Dit betekent dat in rechte vaststaat dat de overeenkomst van opdracht tussen RED en [eiser01] heeft voortgeduurd tot en met augustus 2018, het tijdstip waarover beide partijen het eens zijn dat de opdracht sowieso is geëindigd door voltooiing van de opdracht tussen RED en ECR (zie hiervoor onder 4.2). Daarnaast staat ook als onvoldoende betwist vast dat tussen RED en [eiser01] de afspraak gold dat [eiser01] pas op dat moment door RED betaald zou worden voor zijn werkzaamheden.
4.7.
Dat RED gedurende de maanden april tot en met augustus 2018 van ECR wekelijks € 4.800,00 heeft ontvangen, zoals [eiser01] stelt, staat overigens tussen partijen vast. RED heeft de ontvangst van de wekelijkse betalingen, ‘donaties’ in zijn woorden, bevestigd.
Omvang betalingsverplichting RED?
4.8.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is, of [eiser01] op grond van de overeenkomst van opdracht met RED gedurende de maanden april tot en met augustus 2018 nog werkzaamheden heeft verricht en op basis daarvan nog recht heeft op een betaling door RED. RED heeft dit betwist. Volgens RED heeft [eiser01] na maart 2018 in het geheel geen werkzaamheden meer voor haar verricht op basis van hun opdrachtrelatie. Volgens RED heeft [eiser01] evenmin voor ECR nog werkzaamheden verricht omdat [naam01] dat als bestuurder a.i. zou hebben moeten goedkeuren en hij dat niet heeft gedaan. RED heeft in dit kader verwezen naar een verklaring van [naam02] van 26 oktober 2022, destijds bestuurder van ECR, waarin hij verklaart dat hij [eiser01] slechts een aantal keer gedurende enkele weken heeft gezien en dat [eiser01] snel weg was. [naam02] verklaart dat de precieze reden van het vertrek van [eiser01] hem onbekend is, maar dat hij uit de context heeft begrepen dat [eiser01] niet functioneerde. Ook twijfelt [naam02] volgens zijn verklaring aan de meerwaarde van [eiser01] .
4.9.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij gedurende de periode april tot en met augustus 2018 (wel) werkzaamheden heeft verricht op grond van zijn opdrachtrelatie met RED, heeft [eiser01] gewezen op zijn aanwezigheid bij een aantal directie-overleggen van ECR in de periode april tot en met juli 2018 en dat zijn naam voorkomt op de diverse actielijstjes naar aanleiding van deze overleggen. Hiervan heeft hij ook stukken overgelegd. [eiser01] stelt dat zijn werkzaamheden in die periode onder meer betrekking hebben gehad op de technische dienst en het vastgoedbeheer van ECR en dat hiermee minimaal 40 uur per week gemoeid was. Volgens [eiser01] was [naam01] hiervan ook op de hoogte. Dat hij nog werkzaamheden heeft verricht blijkt volgens hem ook uit Whatsapp-correspondentie met [naam01] uit de betreffende periode. Die correspondentie heeft hij evenwel niet overgelegd. [eiser01] heeft (nader) bewijs aangeboden waaronder door het horen van getuigen en overleggen van nadere stukken.
4.10.
De rechtbank overweegt dat uit de op dit moment door partijen overgelegde stukken niet kan worden opgemaakt of [eiser01] in de periode april 2018 tot en met augustus 2018 werkzaamheden voor RED heeft uitgevoerd en zo ja welke en voor hoeveel uur. Zonder die gegevens kan de vordering van [eiser01] niet worden beoordeeld. Gelet op de gemotiveerde betwisting door RED, rust op [eiser01] de bewijslast van de feiten en omstandigheden waarop zijn vordering in dit kader rust.
Bewijslevering [eiser01]
4.11.
heeft naar het oordeel van de rechtbank op dit punt aan zijn stelplicht voldaan om tot bewijslevering te worden toegelaten. [eiser01] zal dan ook worden toegelaten tot bewijslevering dat (i) hij in de periode van april tot en met augustus 2018 werkzaamheden heeft verricht uit hoofde van zijn overeenkomst van opdracht met RED, (ii) welke werkzaamheden dit zijn geweest en (iii) hoeveel uur hiermee gemoeid is geweest.
4.12.
Als [eiser01] slaagt in dit bewijs kan de omvang van zijn vordering worden vastgesteld omdat in rechte vaststaat dat zijn beloning op basis van zijn overeenkomst met RED € 1.500,00 bedroeg per 40 gewerkte uren, derhalve € 37,50 per uur. Dit bedrag is inclusief btw (zie hiervoor onder 4.3 en 4.4).
Ingebrekestelling
4.13.
Tussen partijen gold de afspraak dat [eiser01] pas na het einde van de opdracht met RED, te weten eind augustus 2018, zou factureren aan RED (zie hiervoor onder 4.6). Volgens [eiser01] heeft hij RED bij aangetekende brief van 22 oktober 2018 een termijn van 7 dagen verleend om het verschuldigde bedrag van € 31.500,00 (21 weken × € 1.500,00) te voldoen. Tussen partijen is niet in geschil dat bij de brief van 22 oktober 2018 geen facturen van [eiser01] waren bijgevoegd. RED heeft betwist dat zij deze brief per post heeft ontvangen. [eiser01] heeft echter ook gesteld dat de brief tevens per e-mail van 22 oktober 2018 naar RED en [naam01] is verzonden en heeft de betreffende e-mail overgelegd. In reactie daarop hebben RED en [naam01] betwist de mail met bijlagen te hebben ontvangen. Het gaat in dit geval primair om de vraag of RED, als contractspartij van [eiser01] , de brief heeft ontvangen. RED heeft haar betwisting van de ontvangst echter niet nader gemotiveerd – zij heeft bijvoorbeeld niet gesteld dat het door [eiser01] gebruikte e-mailadres van RED onjuist zou zijn. In rechte staat daarom als onvoldoende gemotiveerd betwist vast dat RED de brief van 22 oktober 2018 heeft ontvangen.
4.14.
Wat dit vervolgens betekent voor de verschuldigdheid van de gevorderde rente door [eiser01] , zal worden beoordeeld na voornoemde bewijslevering door [eiser01] . Omdat tussen RED en [eiser01] sprake is van een handelsovereenkomst en de vordering van [eiser01] een nakomingsvordering betreft, zal de eventuele verschuldigde rente de wettelijke handelsrente zijn van artikel 6:119a BW.
in reconventie
4.15.
Iedere beslissing in reconventie wordt aangehouden.

5..De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
laat [eiser01] toe te bewijzen:
  • i) dat hij in de periode van april tot en met augustus 2018 werkzaamheden heeft verricht uit hoofde van zijn overeenkomst van opdracht met RED,
  • ii) welke werkzaamheden dit zijn geweest, en
  • iii) hoeveel uur hiermee gemoeid is geweest,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
22 februari 2023voor akte uitlating door [eiser01] of hij bewijs wil leveren en zo ja, of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen, of door een ander bewijsmiddel;
5.3.
bepaalt dat als [eiser01] getuigen wil laten horen, de namen van de getuigen en de
verhinderdata van de partijen en hun gemachtigden in de maanden
maart tot en met juni
2023direct moeten worden opgegeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen
worden bepaald;
verder in conventie en reconventie
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.
3489/3455