In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De eiser had verzocht om bijzondere bijstand voor griffiekosten, omdat hij stelde dat zijn draagkracht deze kosten overschrijdt. Het college had eerder, op 2 september 2021, de aanvraag van eiser afgewezen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard op 2 november 2021. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting. De rechtbank oordeelde dat het college op juiste wijze had vastgesteld dat de draagkracht van eiser, berekend over de periode van 1 juni 2021 tot en met 31 mei 2022, voldoende was om de griffiekosten te dekken. De rechtbank stelde vast dat de schulden en hoge maandlasten van eiser geen invloed hebben op de vaststelling van de draagkracht, zoals bepaald in de Participatiewet (PW).
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat er geen onrechtmatig schadeveroorzakend besluit was, waardoor de bestuursrechter niet bevoegd was om het verzoek om schadevergoeding te behandelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.