ECLI:NL:RBROT:2023:1586

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
10/096408-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met opzet en toepassing van adolescentenstrafrecht

Op 27 februari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 oktober 2020 de aangeefster, [slachtoffer01], zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De verdachte heeft de aangeefster zowel een vuistslag als een kopstoot gegeven, wat resulteerde in een dubbele neusfractuur en andere gezichtsletsels. De rechtbank heeft vastgesteld dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd, gezien de noodzaak van medisch ingrijpen en het onzekere uitzicht op volledig herstel. De verdachte heeft het opzetverweer verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot voorwaardelijke jeugddetentie van één maand met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 120 uren. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn licht verstandelijke beperking en de aanbevelingen van de reclassering. De rechtbank heeft besloten om het jeugdstrafrecht toe te passen, ondanks dat de verdachte ten tijde van het delict meerderjarig was. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de benadeelde partij, bestaande uit € 5.411,49 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.096408.21
Datum uitspraak: 27 februari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. I. Oztas, advocaat te Tilburg

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 februari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L. Verhoeven heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • toepassing van het jeugdstrafrecht;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, dat hij de gedragsinterventie CoVa Plus of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden zal volgen, alsmede ambulante behandeling van de verdachte door Stichting Stevig of een soortgelijke zorgverlener indien de reclassering dit nodig acht;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van tachtig uren, met aftrek van voorarrest, subsidiair veertig dagen vervangende jeugddetentie;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01] tot vergoeding van
€ 5.411,49 aan materiële schade en een vergoeding van € 20.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

4..Waardering van het bewijs

Standpunt van de verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. De verdachte bekent dat hij aangeefster [aangeefster01] heeft geslagen. Hij ontkent echter dat hij haar ook nog een kopstoot heeft gegeven. Hij heeft met zijn handelen geen opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het uitdelen van één klap of vuistslag in het gezicht levert niet zonder meer een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Er is bovendien geen sprake van zwaar lichamelijk letsel. Het letsel dat de aangeefster heeft bekomen kan niet als ‘zwaar’ in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht gekwalificeerd worden. Immers, de aangeefster heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat artsen haar traanbuis hebben kunnen herstellen. Uit haar medisch dossier blijkt voorts niet dat haar zichtvermogen achteruit is gegaan. Uit de medische verklaring volgt ook niet dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel nu hieruit niet is gebleken van onvolledig herstel.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte eveneens partieel van het subsidiair ten laste gelegde, namelijk voor zover dit het ten laste gelegde zwaar lichamelijk letsel betreft, te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt, op basis van hetgeen besproken is ter terechtzitting en de stukken in het dossier, de navolgende feiten vast.
Op 9 oktober 2020 is de verdachte, namens de ex-partner van de aangeefster, naar de woning van de aangeefster gegaan. In de woning van de aangeefster ontstond een conflict tussen de verdachte en de aangeefster. De verdachte heeft hierbij de aangeefster mishandeld. De rechtbank stelt daarbij vast dat de verdachte naast een vuistslag – die hij bekent te hebben gegeven – de aangeefster ook nog een kopstoot in het gezicht heeft gegeven.
De aangifte wordt op dit punt ondersteund door de door haar overgelegde opnames van gesprekken met haar ex-partner. In deze gesprekken wordt immers meermaals door de ex-partner melding gemaakt van de kopstoot die de aangeefster zou hebben ontvangen. Bovendien past het letsel van aangeefster ook beter bij het geven van een vuistslag én een kopstoot.
Zij had blijkens de FARR-verklaring een wond aan haar rechter onderooglid vanaf de ooghoek bij de neus, tot 75% van het onderooglid. Ook ontbrak er een stuk huid naast haar neus en waren zowel haar neus als het neusschot gebroken. De neus van aangeefster is rechtgezet door de KNO-arts en ten aanzien van het ooglid en de binnenste ooghoek werd een hersteloperatie uitgevoerd. Nadien heeft aangeefster, zo blijkt uit haar verklaring bij de rechter-commissaris, nog meerdere operaties moeten ondergaan aan haar oog. Haar oog staat nog steeds open en haar ooghoek sluit niet aan, waardoor zij regelmatig kunsttranen in haar oog moet doen. Bovendien staat haar neus scheef en heeft zij een litteken aan de rechterzijde van haar neus.
Beoordeeld dient te worden of het geconstateerde letsel kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Nu medisch ingrijpen noodzakelijk is geweest en volledig herstel onzeker en onwaarschijnlijk is concludeert de rechtbank dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd.
Ten slotte dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte met zijn handelen ook opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft hiervoor reeds vastgesteld dat de verdachte de aangeefster niet alleen met kracht en een gebalde vuist op de rechterzijde van haar gezicht heeft geslagen, maar dat hij haar vervolgens ook een kopstoot in haar gezicht heeft gegeven. Hieruit volgt dat het opzet van de verdachte, minst genomen in voorwaardelijke zin, er niet anders op kan zijn gericht geweest dan haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Immers, het hoofd en het gezicht zijn zeer kwetsbare delen van het menselijk lichaam. Als men met kracht daarop inbeukt, zoals in deze situatie het geval was, is de kans dat het slachtoffer ernstig letsel oploopt allesbehalve denkbeeldig. Het opzetverweer wordt dan ook verworpen.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte op 9 oktober 2020 de aangeefster [aangeefster01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 9 oktober 2020 te [plaats02]
aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een
(dubbele) neusfractuur en oog- en gezichtsletsel, heeft
toegebracht door
- met een vuist in het gezicht van die
[slachtoffer01] te stompen (waardoor die [slachtoffer01] ten val
is gekomen) en
- die [slachtoffer01] een kopstoot te geven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van de aangeefster, door haar met een vuistslag in het gezicht te slaan en haar vervolgens een kopstoot te geven. Als gevolg hiervan raakte de aangeefster ernstig gewond aan haar gezicht. Zij liep onder meer een dubbele neusfractuur en beschadigingen aan haar ooglid en traanbuis op. Meerdere operaties en medische behandelingen zijn nodig geweest en de aangeefster heeft tot op de dag van vandaag last van de lichamelijke en psychische gevolgen van de mishandeling, zo is ook gebleken uit de slachtofferverklaring die namens de aangeefster op de zitting is voorgelezen.
Door aldus te handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van de aangeefster in ernstige mate geschonden. Zij zal, door het letsel, altijd aan deze gewelddadige gebeurtenis worden herinnerd. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten niet alleen lijden onder de pijn en schrik van het moment van het delict, maar vaak ook nog lange tijd daarna last kunnen hebben van gevoelens van angst en onveiligheid.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
17 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten meerderjarig. Uitgangspunt is dat op een jongvolwassene, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, het volwassenenstrafrecht wordt toegepast, tenzij de rechtbank in bijzondere omstandigheden aanleiding ziet om daarvan af te wijken en op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen. Hiertoe kan de rechtbank beslissen op grond van de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
12 november 2021. Dit rapport houdt, voor zover hier van belang, het volgende in.
De verdachte is, met 28 weken, prematuur geboren. Kort na zijn geboorte heeft hij
twee hersenbloedingen gehad, waardoor hij zich ook anders ontwikkeld heeft. Hij heeft speciaal onderwijs gevolgd en rond zijn tiende levensjaar is uit een test naar voren gekomen dat betrokkene een IQ van 65 heeft, wat betekent dat hij licht verstandelijk beperkt is. Doordat de verdachte zich redelijk staande kan houden in gesprekken kan het zijn dat hij overvraagd wordt. De verdachte heeft moeite om oorzaak-gevolg-relaties te zien en is naïef in het contact met anderen. Mogelijk hebben zijn psychosociale problemen bijgedragen aan het delict. De verdachte volgde een opleiding, maar heeft deze moeten stoppen, vermoedelijk doordat hij overvraagd werd. Hij werkt sindsdien voor zijn vader, die toezicht op hem houdt. Hij woont bij zijn ouders en er is sprake van pedagogische beïnvloeding. De reclassering adviseert dan ook om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Het algemene risico op recidive wordt ingeschat als laag, het risico op letselschade wordt ingeschat als gemiddeld.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij de reclassering;
  • gedragsinterventie cognitieve vaardigheden;
  • ambulante behandeling.
De rechtbank zal, rekening houdend met het voorgaande en gelet op de persoonlijkheid van de verdachte, toepassing geven aan het jeugdstrafrecht.
Gelet op de ernst van het feit zal aan de verdachte zowel een voorwaardelijke jeugddetentie als een taakstraf in de vorm van een werkstraf worden opgelegd. De voorwaardelijk op te leggen jeugddetentie heeft tot doel enerzijds om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen, anderzijds om de verdachte gedurende de op te leggen proeftijd onder de juiste begeleiding te stellen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij01] ter zake van het thans bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.411,49 aan materiële schade en een vergoeding van € 20.000,- aan immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De gevorderde bedragen zijn passend bij het feit en het letsel en de vordering is goed onderbouwd. De vordering dient daarom geheel te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schademaatregel.
Standpunt van de verdediging
Primair dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
Subsidiair is de vordering bovenmatig hoog en daarom niet redelijk en billijk. Dat de gevorderde materiële schade over de periode 2021 tot en met januari 2023 een rechtstreeks gevolg is van het thans bewezenverklaarde feit, staat niet vast. Uit de aangifte blijkt dat de benadeelde partij reeds voorafgaand aan 9 oktober 2020 structureel lichamelijk en geestelijk werd mishandeld, met zware mishandeling werd bedreigd en bovendien meerdere malen werd verkracht door haar ex-partner; de benadeelde partij heeft dus een traumatisch verleden. Het is daarom nog maar de vraag of het feit dat de benadeelde partij psychisch niet meer in staat is om te werken wel volledig aan de verdachte kan worden toegerekend. Al met al staat niet vast dat uitsluitend het voorval met de verdachte reden is geweest dat sprake is van gederfde inkomsten. De vordering van de benadeelde partij dient derhalve te worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert, rekening houdend met hetgeen hierna wordt overwogen, geen onevenredige belasting van het strafgeding op. Het verweer daartoe wordt verworpen.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal de vordering wat betreft de materiele schade, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Wat er ook zij van de voorgeschiedenis van de benadeelde partij, vast is komen te staan dat aan haar door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 15.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 9 oktober 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 20.411,49, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
1 (één) maand;
bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt vastgesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
zich telefonisch (088-8041505) binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland (Alleenhouderstraat 25 te Tilburg) meldt en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden zo lang en zo vaak als de (jeugd)reclassering noodzakelijk acht;
gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een CoVa Plus of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens Reclassering Nederland aan de veroordeelde zullen worden gegeven;
zich indien de CoVa training onvoldoende blijkt en indien de reclassering dit nodig acht, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de (jeugd)reclassering nodig vindt, onder behandeling zal stellen van Stichting Stevig of een soortgelijke zorgverlener;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden;
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan (jeugd)reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de (jeugd)reclassering zo vaak en zolang als de (jeugd)reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
legt de verdachte een
taakstrafop, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
114 (honderdveertien) urente verrichten werkstraf resteren;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
57 (zevenenvijftig) dagen;
heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van
€ 20.411,49(zegge:
twintigduizend vierhonderdelf euro en negenveertig eurocent), bestaande uit € 5.411,49 aan materiële schade en
€ 15.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
9 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij01] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] voornoemd te betalen
€ 20.411,49(hoofdsom zegge:
twintigduizend vierhonderdelf euro en negenveertig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Rabbie, voorzitter en mrs. L. Amperse en E.H. de Bruijn, rechters in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 27 februari 2023.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 9 oktober 2020 te [plaats02]
aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een
(dubbele) neusfractuur en/of (blijvend) oog- en/of gezichtsletsel, heeft
toegebracht door
- met een vuist, althans met een hand, in/tegen het gezicht van die
[slachtoffer01] te slaan en/ of stompen (waardoor die [slachtoffer01] ten val
is gekomen) en/of
- Die [slachtoffer01] een kopstoot te geven;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 9 oktober 2020 te [plaats02]
aan [slachtoffer01] opzettelijk heeft mishandeld door
- met een vuist, althans een hand, in/tegen het gezicht van die De
Groen te slaan en/of stompen (waardoor die [slachtoffer01] ten val is
gekomen) en/of
- Die [slachtoffer01] een kopstoot te geven,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een (dubbele)
neusfractuur en/of (blijvend) oog- en/of gezichtsletsel, ten gevolge
heeft gehad.