In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een verzetprocedure tegen een verstekvonnis dat op 1 september 2022 is gewezen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Schippers, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. G.A. Soebhag, met betrekking tot een geldlening van € 40.000,-. De eiser vordert betaling van € 11.667,96, met wettelijke rente, omdat de gedaagde niet volledig heeft terugbetaald. De gedaagde betwist de lening en stelt dat hij ten onrechte is gedagvaard, omdat de overeenkomst met zijn bedrijf, [bedrijf01], is gesloten en niet met hem persoonlijk. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2023 is de zaak besproken, waarbij de kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering het bedrag van € 25.000,- overschrijdt, waardoor de kantonrechter niet bevoegd is om de zaak te behandelen. Het verzoek van de eiser om op basis van artikel 96 Rv te beslissen, is door de kantonrechter afgewezen. De kantonrechter heeft het verstekvonnis vernietigd en de zaak verwezen naar het team handel en haven van de rechtbank, met de mededeling dat partijen een advocaat nodig hebben voor de verdere procedure. Tevens zijn griffierechten opgelegd aan beide partijen.