ECLI:NL:RBROT:2023:1502

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
KTN-10173359_24022023
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis in civiele procedure met betrekking tot geldlening en verwijzing naar team handel en haven

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een verzetprocedure tegen een verstekvonnis dat op 1 september 2022 is gewezen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Schippers, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. G.A. Soebhag, met betrekking tot een geldlening van € 40.000,-. De eiser vordert betaling van € 11.667,96, met wettelijke rente, omdat de gedaagde niet volledig heeft terugbetaald. De gedaagde betwist de lening en stelt dat hij ten onrechte is gedagvaard, omdat de overeenkomst met zijn bedrijf, [bedrijf01], is gesloten en niet met hem persoonlijk. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2023 is de zaak besproken, waarbij de kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering het bedrag van € 25.000,- overschrijdt, waardoor de kantonrechter niet bevoegd is om de zaak te behandelen. Het verzoek van de eiser om op basis van artikel 96 Rv te beslissen, is door de kantonrechter afgewezen. De kantonrechter heeft het verstekvonnis vernietigd en de zaak verwezen naar het team handel en haven van de rechtbank, met de mededeling dat partijen een advocaat nodig hebben voor de verdere procedure. Tevens zijn griffierechten opgelegd aan beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10173359 CV EXPL 22-33410
datum uitspraak: 24 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser,
gemachtigde: mr. A. Schippers
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G.A. Soebhag.
De partijen worden ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 28 juli 2022, met bijlagen 1 tot en met 6;
  • het verstekvonnis van de kantonrechter in deze rechtbank van 1 september 2022 met zaaknummer 10051654 CV EXPL 22-25210;
  • de verzetdagvaarding van 10 oktober 2022, met bijlagen 1 en 2;
  • de brieven waarmee partijen uitgenodigd zijn voor een mondelinge behandeling;
  • de e-mail en de brief van de gemachtigde van [eiser01] , met bijlagen 7 tot en met 9 voor de mondelinge behandeling;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [eiser01] .
1.2.
Op 24 januari 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en hun gemachtigden besproken. Daarbij waren ook aanwezig aan de zijde van [eiser01] zijn zoon en aan de zijde van [gedaagde01] [naam01] , mede-eigenaar van [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ).

2..Het geschil

2.1.
Na eiswijziging op de mondelinge behandeling eist [eiser01] - samengevat en zo de kantonrechter begrijpt - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van € 11.667,96, met de wettelijke rente daarover vanaf 19 februari 2022, en betaling van de proceskosten.
2.2.
[eiser01] baseert de eis op een overeenkomst van geldlening gesloten tussen hem en [gedaagde01] waarbij hij een bedrag van € 40.000,- heeft uitgeleend aan [gedaagde01] . Het bedrag is in twee tranches contant ter hand gesteld aan [gedaagde01] , die het geld inmiddels had moeten terugbetalen, maar dat niet volledig heeft gedaan, ondanks toezegging door hem en sommatie door [eiser01] . Er staat nog een bedrag van € 11.667,96 open, dat gevorderd wordt met rente.
2.3.
In het genoemde verstekvonnis is de oorspronkelijke eis toegewezen. Het ging destijds om € 12.980,25, met de wettelijke handelsrente over € 12.231.00 vanaf 7 juli 2022, plus proceskosten.
2.4.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en het verstekvonnis, en concludeert samengevat tot vernietiging van het verstekvonnis en afwijzing van de eis, met veroordeling van [eiser01] in de kosten van de verzetprocedure.
2.5.
[gedaagde01] betwist een zakelijke of persoonlijke lening te hebben gesloten met [eiser01] . Hij betwist ook enig geldbedrag in contanten van [eiser01] te hebben ontvangen. Volgens [gedaagde01] is de verkeerde persoon gedagvaard. [gedaagde01] voert in dit verband aan dat hij eigenaar is van [bedrijf01] , een groothandel met rijst als belangrijkste handelsproduct, en dat [eiser01] in 2019 aan [bedrijf01] opdracht gegeven heeft om rijst te doen inkopen. [eiser01] heeft drie containers besteld met in totaal 75 ton rijst tegen een bedrag van € 105.000,-. De transportkosten zijn door [bedrijf01] B.V. voorgefinancierd. Eén van de containers met 25 ton rijst is vanuit Pakistan getransporteerd naar Nederland en opgeslagen in de haven van Vlaardingen voor doorverkoop door [eiser01] . Het is [eiser01] gelukt om 2 ton rijst door te verkopen, zodat 23 ton rijst resteerde. Uit de opbrengst van de verkoop heeft [eiser01] slechts
€ 8.000,- kunnen betalen aan [bedrijf01] . Omdat de overige twee containers niet werden afgenomen, is [bedrijf01] geconfronteerd met extra opslagkosten in Pakistan, voor de resterende twee containers, en in Vlaardingen, ten belope van € 3.200,- respectievelijk € 2.800,-. Ter beperking van de schade heeft [bedrijf01] besloten om de verkoop van de rijst zelf uit te voeren in verband waarmee zij de rijst heeft laten over verpakken in eigen merkzakken, waarmee kosten gemoeid zijn geweest, te weten € 8.625,- voor de rijst in Pakistan en € 1.900,- voor de rijst in Nederland. De resterende twee containers rijst zijn vervoerd naar Nederland. [bedrijf01] heeft de rijst inmiddels verkocht. Door de gang van zaken heeft [bedrijf01] schade geleden en zij houdt zich het recht voor om die schade te vorderen. Hijzelf, in privé, is ten onrechte in rechte betrokken, aldus [gedaagde01] .

3..De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 93 aanhef en onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden door de kantonrechter behandeld en beslist zaken betreffende vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000, de tot aan de dag van dagvaarding verschenen rente daarbij inbegrepen, tenzij de rechtstitel dat bedrag te boven gaat en die rechtstitel wordt betwist.
3.2.
In deze zaak wordt (thans) € 11.667,96 gevorderd, maar de daaraan ten grondslag gelegde rechtstitel, te weten de gestelde overeenkomst van geldlening, wordt betwist. Die rechtstitel gaat het bedrag van € 25.000,- te boven, want volgens [eiser01] gaat het om een geldlening van € 40.000,-. Daarom is de kantonrechter niet bevoegd om deze zaak te behandelen. Bij de mondelinge behandeling is partijen hiervan al mededeling gedaan.
3.3.
[eiser01] heeft op (en aan het einde van de) de mondelinge behandeling het verzoek gedaan aan de kantonrechter om op de voet van artikel 96 Rv te beslissen in deze zaak, bij welk verzoek [gedaagde01] zich eerst niet, maar uiteindelijk wel heeft aangesloten door ermee in te stemmen. De kantonrechter wijst dit verzoek echter af, omdat de rechtsgevolgen die in deze verzetprocedure zijn ingeroepen niet geheel ter vrije bepaling van partijen staan. [gedaagde01] wil immers vernietiging van het verstekvonnis, wat des rechters is, in welk kader tevens ambtshalve getoetst wordt aan de verzettermijn die van openbare orde is. Er wordt dus geen ruimte gezien om het verzoek te honoreren. Bovendien is deze zaak gelet op de aard daarvan beter op zijn plaats bij een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank, in dit geval team handel en haven, waarbij betrokken wordt dat partijen gelet op hun standpunten lijnrecht tegenover elkaar staan.
3.4.
Wel ziet de kantonrechter al grond om het verstekvonnis te vernietigen, want gezien de eiswijziging kan dat vonnis niet in stand blijven.
3.5.
Voor het vervolg wordt de zaak om genoemde redenen verwezen naar het team handel en haven van deze rechtbank.

4..De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
vernietigt het op 1 september 2023 tussen partijen gewezen verstekvonnis met zaaknummer 10051654 CV EXPL 22-25210;
4.2.
verwijst de zaak naar de civiele rol van het team handel en haven van woensdag
15 maart 2023 om 10:00 uur;
4.3.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet in persoon kunnen procederen, maar dat zij hiervoor een advocaat nodig hebben;
4.4.
wijst [eiser01] erop dat een griffierecht is verschuldigd van € 1.301,- doordat de zaak is verwezen en dat de verhoging van € 608,- binnen vier weken na de hiervoor genoemde roldatum moet zijn betaald, waarvoor hij een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) zal ontvangen;
4.5.
wijst [gedaagde01] erop dat hij griffierecht moet betalen van € 1.301,- omdat deze zaak is verwezen en dat dat bedrag binnen vier weken na de hiervoor genoemde roldatum moet zijn betaald, waarvoor hij een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) zal ontvangen;
4.6.
wijst [eiser01] erop dat een persoon die onvermogend is (een laag inkomen heeft), minder griffierecht hoeft te betalen, als hij op het moment waarop het griffierecht in rekening wordt gebracht heeft opgestuurd:
een afschrift van het besluit tot toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, of als dit niet mogelijk is in verband met omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem/haar zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag om een toevoeging, of;
een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging);
4.7.
draagt de griffier op de processtukken en een afschrift van dit vonnis tijdig voor genoemde rolzitting toe te sturen aan de griffier van het team handel en haven van deze rechtbank.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
465