ECLI:NL:RBROT:2023:1488

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
ROT 21/1572
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewetuitkering na herbeoordeling en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de beëindiging van de Ziektewetuitkering. Verweerder had in eerdere besluiten bepaald dat verzoekster vanaf 21 juni 2020 geen recht meer had op Ziektewetuitkering en vanaf 25 juni 2020 geen recht op WIA-uitkering. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. Na een deskundigenonderzoek en een herbeoordeling heeft verweerder op 20 januari 2023 zijn besluit gewijzigd en vastgesteld dat verzoekster recht heeft op voortzetting van de Ziektewetuitkering en een IVA-uitkering. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat verzoekster recht heeft op vergoeding van de proceskosten, omdat verweerder geheel aan haar verzoek is tegemoetgekomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de door verzoekster gemaakte kosten voor rechtsbijstand. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechter was verhinderd te tekenen, maar de griffier heeft de uitspraak ondertekend. Verzoekster is geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1572

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2023 in de zaak tussen

[naam verzoekster], uit [plaatsnaam], verzoekster

(gemachtigde: mr. M.C. Noordergraaf),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [naam 1]).

Inleiding

Met het primaire besluit I besluit van 20 mei 2020 heeft verweerder bepaald dat verzoekster vanaf 21 juni 2020 geen recht meer heeft op uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Met het primaire besluit II van 25 mei 2020 heeft verweerder bepaald dat verzoekster vanaf 25 juni 2020 geen recht heeft op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) omdat verzoekster nog niet 104 weken achtereen ziek is geweest.
Met het bestreden besluit van 5 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard. Hiertegen heeft verzoekster beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 29 december 2021 heeft verzoekster een aanvullend beroepschrift en aanvullende medische stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2022. Verschenen zijn: verzoekster, haar vader ([naam 2]), haar begeleider ([naam 3]) en de gemachtigde van verweerder.
Nadat het onderzoek ter zitting is gesloten, heeft de rechtbank bij brief van 23 maart 2022 beslist het onderzoek te heropenen en een verzekeringsarts aan te wijzen als deskundige. Bij deze brief zijn partijen in kennis gesteld van de opdracht van de rechtbank aan de deskundige en in de gelegenheid gesteld eventuele opmerkingen over de inrichting en de vraagstelling van het onderzoek binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen.
Bij brief van 16 augustus 2022 is [naam 4] benoemd als deskundige voor het instellen van een onderzoek. Op 1 november 2022 heeft de deskundige een rapportage uitgebracht. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Nadat verweerder hier geen gebruik van heeft gemaakt, is verzoekster in de gelegenheid gesteld om te reageren.
Mr. M.C. Noordergraaf heeft zich gemeld als gemachtigde van verzoekster en heeft gereageerd op het deskundigenrapport.
Op 20 januari 2023 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd en bepaald dat de ZW-uitkering van verzoekster per 21 juni 2020 dient te worden voortgezet, omdat geen passende functies konden worden geduid. Voor wat betreft de WIA-beoordeling heeft verweerder toegelicht dat verzoekster vanaf 25 juni 2020 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is bevonden en daarmee recht heeft op een inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA-uitkering). Het bezwaar van verzoekster (tegen de primaire besluiten I en II) is daarmee alsnog gegrond verklaard. Verweerder heeft aangegeven het griffierecht te zullen vergoeden.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

Beoordeling door de rechtbank

1. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Verzoekster heeft hierom verzocht. De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op dit verzoek. [1]
2. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb als volgt vast. De rechtbank kent 0,5 punt toe voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek. De waarde per punt bedraagt € 837,- en de wegingsfactor is 1. De rechtbank stelt de kosten daarmee vast op € 418,50,-. De door verzoekster ingediende betaalbewijzen voor het versturen van aangetekende post komen op basis van het Bpb niet in aanmerking voor een vergoeding.
3. De rechtbank wijst erop dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. [2] Verweerder heeft in de beslissing van 20 januari 2023 aangegeven het griffierecht te zullen vergoeden. Verzoekster kan zich voor de uitbetaling hiervan dan ook wenden tot verweerder.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 418,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2023.
De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. In het verzetschrift dient ook te worden aangegeven of een partij wenst te worden gehoord op een zitting. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Met toepassing van de artikelen 8:54, 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een nadere uitwerking van de veroordeling in proceskosten is te vinden in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
2.Op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.