ECLI:NL:RBROT:2023:1453

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
C/10/643969 / HA ZA 22-703
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over schutting en privacy-inbreuk door camera's

In deze zaak, die zich afspeelt tussen buren in Nieuw-Beijerland, hebben eisers een vordering ingesteld tegen gedaagde wegens de plaatsing van een schutting en beveiligingscamera's. Eisers stellen dat de schutting te ver in het pad is geplaatst, waardoor inbreuk wordt gemaakt op hun eigendomsrecht en de erfdienstbaarheid van voet- en overpad. De rechtbank oordeelt dat de vordering tot verwijdering van de schutting toewijsbaar is, omdat de schutting de breedte van het pad aanzienlijk heeft verminderd, wat in strijd is met de notariële akte van 21 oktober 1968. De rechtbank wijst de vordering tot herstel van het pad af, omdat eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd dat de schade aan het pad door gedaagde is veroorzaakt.

Daarnaast vorderen eisers de verwijdering van de camera's die gedaagde heeft geplaatst, omdat deze inbreuk maken op hun privacy. De rechtbank oordeelt dat gedaagde onrechtmatig inbreuk maakt op de privacy van eisers door de camera's, die ook geluid opnemen, en beveelt gedaagde om deze camera's te verwijderen. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van eisers, die zijn vastgesteld op € 1.637,43. De rechtbank verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/10/643969 / HA ZA 22-703
Vonnis van 22 februari 2023
in de zaak van

1..[eiser01] ,2. [eiser02] ,3. [eiser03] ,4. [eiser04] ,5. [eiser05] ,6. [eiser06] ,7. [eiser07] ,8. [eiser08] ,

allen wonend in Nieuw-Beijerland,
eisende partijen,
hierna samen [eisers01] genoemd en afzonderlijk [eiser01] , [eiser02] , [eiser03] , [eiser04] , [eiser05] , [eiser06] , [eiser07] en [eiser08] ,
advocaat: mr. L.A. Jansen te Oud-Beijerland,
tegen
[gedaagde01],
wonend in Nieuw-Beijerland,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
advocaat: mr. S.W. van Zijll te Rotterdam.

1..De zaak in het kort

Partijen zijn buren van elkaar. Er is een geschil ontstaan over de schutting die [gedaagde01] heeft geplaatst. Volgens [eisers01] heeft [gedaagde01] deze schutting te ver in het pad geplaatst dat loopt tussen de zijkant van het perceel van [gedaagde01] en de achtertuinen van [eisers01] . Daarmee maakt [gedaagde01] volgens [eisers01] inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers01] en op de gevestigde erfdienstbaarheid van voet- en overpad. [eisers01] vorderen [gedaagde01] te veroordelen om de schutting te verwijderen. Deze vordering wordt toegewezen. De vordering om [gedaagde01] te veroordelen tot herstel van het pad wordt afgewezen. Ten slotte vorderen [eisers01] dat [gedaagde01] wordt veroordeeld om de camera’s te verwijderen die hij aan de voor- en achterkant van zijn woning heeft geplaatst. Deze vordering wordt toegewezen.

2..De procedure

2.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 30 augustus 2022, met producties 1 tot en met 22;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 23;
- de akte depot van [gedaagde01] van 2 november 2022;
- de brief van de rechtbank van 18 november 2022 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling en de brief van de rechtbank van 5 december 2022 met verdere informatie over deze behandeling;
- de brief van 23 december 2022 van mr. Jansen, met producties 23 tot en met 29;
- de brief tevens akte depot van 28 december 2022 van mr. Van Zijll, met producties 24 tot en met 37;
- de spreekaantekeningen van mr. Jansen voor de mondelinge behandeling op 9 januari 2023.
2.2.
Na de mondelinge behandeling is vonnis bepaald.

3..De feiten

3.1.
[eisers01] zijn buren van elkaar en wonen aan de [straatnaam01] in [plaats01] . [eiser01] en [eiser02] wonen op nummer [nummer09] en zijn eigenaar van kavel [nummer01] , [eiser03] en [eiser04] wonen op nummer [nummer02] en zijn eigenaar van kavel [nummer03] , [eiser05] en [eiser06] wonen op nummer [nummer04] en zijn eigenaar van kavel [nummer05] , [eiser07] en [eiser08] wonen op nummer [nummer10] en zijn eigenaar van kavel [nummer06] .
3.2.
Sinds november 2020 is [gedaagde01] eigenaar van kavel [nummer07] , gelegen aan de [adres01] in [plaats01] .
3.3.
Tussen de erfafscheiding aan de zijkant van de kavel van [gedaagde01] en de bebouwing in de (achter)tuinen van [eisers01] ligt een strook grond waarop een erfdienstbaarheid is gevestigd.
3.4.
In de leveringsaktes waarbij de eigendom van de kavels aan partijen is geleverd, wordt voor de erfdienstbaarheden verwezen naar een notariële akte van 21 oktober 1968. Bij die akte is onder meer de volgende erfdienstbaarheid gevestigd:
“een strook grond ter breedte van ongeveer een meter vijftig centimeter, deel uitmakende van- en gelegen aan de achterzijde van de kavels [nummer07] tot en met [nummer08] , en een strook grond ter breedte van ongeveer een meter vijftig centimeter, deel uitmakende van- en gelegen aan de achterzijde van de kavels [nummer06] , [nummer05] , [nummer03] en [nummer01] , (…) moeten steeds onbebouwd als gang of pad blijven liggen en moeten dienen tot ingang en achteruitgang van alle woonhuizen, met schuurtjes welke op gemelde kavels of in de onmiddellijke nabijheid van gemeld pad worden gesticht, waartoe mitsdien bij deze wordt gevestigd de erfdienstbaarheid van voet- en overpad (…) ten behoeve en ten laste van de kavels [nummer07] tot en met [nummer08] , [nummer06] , [nummer05] , [nummer03] en [nummer01] , over en weer, als heersende en lijdende erven, om door en over die paden, met een kruiwagen, een kinderwagen of met een rijwiel, bromfiets of scooter, aan de hand en met afgezette motor te gaan naar- en te komen van de openbare straten (…).”
3.5.
In maart/april 2022 heeft [gedaagde01] aan de zijkant van zijn tuin een heg en bielsen verwijderd en een schutting geplaatst.
3.6.
Aan de voor- en achterzijde van de woning van [gedaagde01] hangen beveiligingscamera’s die beeld en geluid opnemen.

4..Het geschil

4.1.
[eisers01] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde01] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de door hem geplaatste schutting te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, met een maximum van € 10.000,00;
II. [gedaagde01] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis over te gaan tot herstel van het brandpad aan de zijkant van zijn achtertuin en de achterkant van zijn achtertuin op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, met een maximum van € 10.000,00;
III. [gedaagde01] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de door hem geplaatste camera’s te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, met een maximum van € 10.000,00;
IV. [gedaagde01] te veroordelen in de kosten van de procedure;
V. [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de volledige proceskosten indien deze kosten niet binnen 14 dagen na het vonnis zijn voldaan.
4.2.
[gedaagde01] voert verweer. [gedaagde01] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers01] in hun vorderingen dan wel tot afwijzing van deze vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers01] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5..De beoordeling

Vordering I
5.1.
[eisers01] leggen aan hun vordering om [gedaagde01] te veroordelen de schutting te verwijderen het volgende ten grondslag.
Sinds de bouw van de woningen waarin [eisers01] en [gedaagde01] wonen, bevindt zich aan de achterkant van de kavels van [eisers01] en aan de zijkant van de kavel van [gedaagde01] een pad van ongeveer 1,50 meter breed. Dit pad is gelegen op de kavels van [eisers01] en dus eigendom van [eisers01] . Dit volgt uit de notariële akte van 21 oktober 1968. Door de schutting niet op de plek van de haag en de bielsen te plaatsen maar verder het pad in, op de grond van [eisers01] , maakt [gedaagde01] inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers01] . Bovendien bedraagt de afstand tussen de schutting van [gedaagde01] en de achterzijde van de tuinen van [eisers01] geen 1,50 meter meer, maar ongeveer 1 meter. Dit is in strijd met de gevestigde erfdienstbaarheid. [eisers01] kunnen vanaf het moment dat [gedaagde01] de schutting heeft geplaatst, niet of niet goed meer met een container, fiets, bromfiets of scooter aan de hand over het pad lopen.
5.2.
[gedaagde01] betwist dat hij inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [eisers01] en op de gevestigde erfdienstbaarheid. [eisers01] hebben geen grensreconstructie laten verrichten. Het is dan ook onduidelijk waar de kadastrale grens ligt en of [eisers01] zijn uitgegaan van de juiste kadastrale grens. Aan de meting die [eisers01] hebben verricht, kan daarom geen waarde worden gehecht. Bovendien geldt voor [eiser01] en [eiser02] dat zij geen poort hebben aan het pad, zodat zij geen belang hebben bij de vordering op [gedaagde01] . Daarnaast geldt voor [eiser07] en [eiser08] dat geen sprake kan zijn van inbreuk op hun eigendomsrecht, omdat zij van geen enkel deel van het pad de eigendom hebben.
Over de grond waarop de haag stond en de bielsen lagen, voert [gedaagde01] primair aan dat zijn rechtsvoorgangers de haag en de bielsen hebben geplaatst. De rechtsvoorgangers oefenden dan ook de feitelijke macht uit (artikel 3:113 BW) over grond waarin/waarop de haag stond en de bielsen lagen. De rechtsvoorgangers van [gedaagde01] hebben deze grond in bezit genomen. Deze situatie heeft in elk geval 33 jaar geduurd, zodat de rechtsvoorgangers van [gedaagde01] op grond van artikel 3:105 BW de eigendom van de betreffende grond hebben verkregen. De eigendom van deze grond is vervolgens overgedragen aan [gedaagde01] . Subsidiair stelt [gedaagde01] zich op het standpunt dat de erfdienstbaarheid wat betreft het gedeelte van het pad waar de bielsen en de haag zijn geplaatst door verjaring teniet is gegaan.
5.3.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Op grond van de notariële akte van 21 oktober 1968 staat vast dat van de kavels van [eisers01] een strook grond van ongeveer 1,50 meter onbebouwd moet blijven die als gang of pad dient. [eisers01] stellen zich op het standpunt dat voordat [gedaagde01] zijn schutting plaatste, het pad breder was dan het nu is. Dit standpunt hebben [eisers01] voldoende onderbouwd. Zo hebben zij als productie 6, 7 en 8 foto’s van de huidige situatie in het geding gebracht, waarop meetlinten te zien zijn waaruit volgt dat de breedte van het pad iets meer dan één meter is. Daarnaast hebben [eisers01] als productie 10 een matentekening in het geding gebracht waarop de maten zijn weergegeven voordat de schutting werd geplaatst en nadat de schutting is geplaatst. De tekening maakt inzichtelijk dat het pad volgens [eisers01] ongeveer 50 centimeter smaller is geworden. [gedaagde01] heeft de juistheid van de matentekening en de meetwijze van [eisers01] ongemotiveerd betwist. Hij heeft geen eigen meting in het geding gebracht of andere stukken waaruit blijkt dat de metingen van [eisers01] niet kloppen. Gelet hierop hebben [eisers01] voldoende gemotiveerd gesteld en heeft [gedaagde01] onvoldoende gemotiveerd betwist dat het pad ongeveer 1,50 meter breed was voordat de schutting werd geplaatst en na die plaatsing ongeveer 50 centimeter smaller is geworden, zodat dit vaststaat.
5.4.
De vraag die vervolgens voorligt, is of [gedaagde01] inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [eisers01] en op de erfdienstbaarheid die op het pad rust. [gedaagde01] stelt zich in dat verband op het standpunt dat hij de eigendom van het stuk grond waarop de bielsen lagen en waarop de haag stond heeft verkregen als gevolg van verjaring en dat de erfdienstbaarheid wat betreft dit stuk grond door verjaring teniet is gegaan. De rechtbank volgt [gedaagde01] hierin niet. De stelling van [gedaagde01] dat zijn rechtsvoorgangers de grond in bezit hebben genomen, is onvoldoende onderbouwd. Uit artikel 3:107 lid 1 BW volgt dat bezit het houden van een goed voor zichzelf is. Daarbij is van belang dat het bezit van de eigenaar teniet wordt gedaan. Het enkele feit dat er bielsen lagen langs een gedeelte van het pad (zie bijvoorbeeld de foto die [eisers01] als productie 23 in het geding hebben gebracht), is onvoldoende om te oordelen dat de rechtsvoorgangers van [gedaagde01] de grond waarop de bielsen lagen in bezit hebben genomen. Er kon immers over de bielsen worden gelopen en ook de vrije ruimte erboven kon worden gebruikt als er over het pad gelopen of gefietst werd. [eisers01] hebben gesteld dat dit ook daadwerkelijk gebeurde. Over de haag die in het verlengde van de bielsen stond, hebben [eisers01] aangevoerd dat de stam van de haag op 1,50 meter afstand stond van de bebouwing op de kavels van [eisers01] . [eisers01] hebben hierbij verwezen naar de foto die zij als productie 24 hebben overgelegd. [gedaagde01] stelt dat het een haag was die niet meebeweegt en daarom als duidelijke begrenzing kan worden aangemerkt. Dat is echter onvoldoende om te oordelen dat (de stam van) de haag al langer dan 20 jaar op minder dan 1,50 meter afstand van de bebouwing op de kavels van [eisers01] stond.
5.5.
Omdat het beroep op verjaring niet slaagt, omdat gelet op de verwijzing naar de notariële akte als voldoende onderbouwd en niet betwist vaststaat dat het oorspronkelijke pad behoorde tot het eigendom van de bewoners van [adres02] , [asdres01] en [adres03] en vaststaat dat het pad minder breed is geworden nadat [gedaagde01] zijn schutting heeft geplaatst, is sprake van inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser01] , [eiser02] , [eiser03] , [eiser04] , [eiser05] en [eiser06] . Uit de kadastrale kaart die [gedaagde01] als productie 12 heeft overgelegd, volgt dat de kavel van [gedaagde01] niet grenst aan de kavel van [eiser07] en [eiser08] . Van inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser07] en [eiser08] is dan ook geen sprake. Ten behoeve van de kavel van [eiser07] en [eiser08] is ten laste van de kavel van [gedaagde01] echter wel een erfdienstbaarheid van voet- en overpad gevestigd. Door zijn schutting verder het pad in te plaatsen, maakt [gedaagde01] inbreuk op het recht van voet- en overpad dat [eiser07] en [eiser08] hebben. [eiser07] en [eiser08] hebben in zoverre belang bij de vordering tot verwijdering van de schutting. Het verweer van [gedaagde01] dat [eiser01] en [eiser02] geen belang hebben bij de vordering op [gedaagde01] omdat zij geen poort hebben aan het pad verwerpt de rechtbank eveneens. Het pad is (onder andere) eigendom van [eiser01] en [eiser02] , zodat [gedaagde01] door zijn schutting verder het pad in te plaatsen inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [eiser01] en [eiser02] . Hun belang bij vordering I is daarmee gegeven.
5.6.
Het argument van [gedaagde01] dat het na het plaatsen van de schutting nog steeds goed mogelijk is om het pad te gebruiken, is juridisch gezien niet van belang. [gedaagde01] heeft hoe dan ook niet het recht om een schutting op andermans eigendom te plaatsen. Zijn argument dat het pad volgens de notariële akte uit 1968 “ongeveer” 1,50 meter breed moet zijn, kan hem evenmin baten. Het pad is na het plaatsen van de schutting nog ruim 1 meter breed en dat is niet ongeveer 1,50 meter.
5.7.
De conclusie is dat vordering I toewijsbaar is. [gedaagde01] wordt veroordeeld om de schutting te verwijderen en verwijderd te houden. De gevorderde verwijderingstermijn acht de rechtbank onredelijk kort. [gedaagde01] wordt om die reden veroordeeld om de schutting binnen drie maanden na betekening van dit vonnis te verwijderen. De gevorderde dwangsom van € 250,00 per dag acht de rechtbank disproportioneel en wordt daarom beperkt tot € 100,00 per dag, met een maximum van € 10.000,00.
Vordering II
5.8.
[eisers01] stellen zich op het standpunt dat het pad is verzakt als gevolg van de werkzaamheden die [gedaagde01] aan zijn tuin en de schutting heeft verricht. Ook zijn de tegels in het pad scheef komen te liggen en gebroken. Dit blijkt uit de foto die [eisers01] als productie 12 bij dagvaarding hebben overgelegd.
5.9.
[gedaagde01] betwist dat de tegels scheef zijn komen te liggen en gebroken zijn als gevolg van de werkzaamheden die hij aan zijn tuin en de schutting heeft verricht. De ligging van de tegels is onveranderd sinds het plaatsen van de schutting en de overige werkzaamheden die [gedaagde01] heeft uitgevoerd. Dit blijkt uit de foto die [gedaagde01] als productie 8 in het geding heeft gebracht.
5.10.
De rechtbank oordeelt als volgt.
[gedaagde01] heeft gemotiveerd betwist dat de tegels van het pad tussen de schutting en de (achter)tuinen van [eisers01] scheef zijn komen te liggen en zijn gebroken als gevolg van de werkzaamheden die hij heeft uitgevoerd. Bovendien blijkt uit de foto van de woning van [gedaagde01] en het naastgelegen pad die [eisers01] als productie 23 in het geding hebben gebracht en waarop de situatie zichtbaar is voordat de schutting is geplaatst, dat de tegels toen ook niet helemaal recht lagen. [eisers01] hebben dan ook onvoldoende onderbouwd dat de tegels scheef zijn komen te liggen of zijn gebroken als gevolg van de werkzaamheden die [gedaagde01] heeft uitgevoerd. De vordering om [gedaagde01] te veroordelen over te gaan tot herstel van het pad wordt dan ook afgewezen.
Vordering III
5.11.
[eisers01] vorderen verwijdering van de camera’s omdat die gericht zijn op hun eigendommen. [eisers01] zijn te zien op de beelden en met gesprekken kan [gedaagde01] meeluisteren. [gedaagde01] maakt daarmee inbreuk op de privacy van [eisers01] .
5.12.
[gedaagde01] betwist dat de camera’s zijn gericht op de eigendommen van [eisers01] . De camera’s zijn geplaatst in verband met de eigendommen en veiligheid van [gedaagde01] en zijn gezin. De kinderen van [gedaagde01] spelen vaak in de tuin en het zonnescherm is in de meeste gevallen uitgerold. Regelmatig komt er een bal in de tuin van [gedaagde01] terecht. In verband met eventuele aansprakelijkheid is het van belang dat zijn eigendommen door middel van camera’s worden opgenomen. Ook in verband met de mogelijkheid dat zijn kinderen geraakt worden door een bal is het van belang dat er camerabeelden beschikbaar zijn. Bovendien is [gedaagde01] in zijn vorige woning overvallen, waarna Slachtofferhulp heeft geadviseerd om camera’s te plaatsen. Het belang van [gedaagde01] bij zijn (gevoel van) veiligheid en het in de gaten houden van zijn eigendommen weegt zwaarder dan het belang dat [eisers01] hebben bij hun privacy.
5.13.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Het belang dat [gedaagde01] stelt te hebben bij de camera’s in verband met de beveiliging van zijn eigendommen en de veiligheid van hem en zijn gezin is niet door [eisers01] weersproken. Gelet hierop wordt ervan uitgegaan dat [gedaagde01] een redelijk belang heeft bij de camera’s. Het recht van [gedaagde01] om zijn eigendommen en zijn gezin op deze manier te beveiligen is echter niet onbegrensd. Onder omstandigheden kan de aanwezigheid van camera’s jegens [eisers01] onrechtmatig zijn. Dit is het geval als [gedaagde01] met zijn camera’s een onredelijke inbreuk maakt op de privacy van [eisers01] .
5.14.
[gedaagde01] heeft als productie 17 afdrukken van camerabeelden in het geding gebracht. Op een van de afdrukken is de achtergevel van de woning van [gedaagde01] zichtbaar. De ramen op de eerste verdieping van de woningen van [eiser01] , [eiser02] , [eiser03] en [eiser04] zijn echter ook duidelijk zichtbaar. Bovendien kan er naar binnen gekeken worden. De camera aan de voorzijde van de woning van [gedaagde01] is voornamelijk op de voortuin van [gedaagde01] en op de openbare weg gericht. [eisers01] hebben echter onweersproken gesteld dat deze camera voortdurend opneemt wie van [eisers01] via het pad het huis verlaat of terugkomt. Daarnaast hebben [eisers01] onweersproken gesteld dat de camera’s van [gedaagde01] een groot bereik hebben als het gaat om geluidsopnamen. [eisers01] stellen dat [gedaagde01] met zijn camera’s gesprekken opneemt die [eisers01] in hun tuin en in hun garage voeren. Ook dit heeft [gedaagde01] niet weersproken. Hij heeft slechts aangevoerd dat hij het geluid dat de camera’s opnemen nooit heeft afgesteld. Het betreft standaardinstellingen. [gedaagde01] weet niet of het opnemen van geluid beëindigd kan worden. [gedaagde01] heeft niet toegelicht waarom het nodig is om geluidsopnamen te maken en waarom de door hem gestelde belangen niet voldoende gewaarborgd kunnen worden door camera’s die uitsluitend de eigendommen van [gedaagde01] in beeld brengen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde01] onrechtmatig inbreuk maakt op de privacy van [eisers01] . [gedaagde01] wordt daarom veroordeeld om de camera’s te verwijderen en verwijderd te houden. Ook de met deze vordering verband houdende dwangsom van € 250,00 per dag acht de rechtbank disproportioneel en wordt daarom beperkt tot € 100,00 per dag, met een maximum van € 10.000,00.
Vordering IV en V
5.15.
[gedaagde01] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Voor zover [eisers01] gelet op de formulering van vordering V hebben willen vorderen [gedaagde01] te veroordelen tot betaling van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten, is de rechtbank van oordeel dat [eisers01] hierop geen aanspraak kunnen maken. Slechts wanneer sprake is van buitengewone omstandigheden is een volledige vergoedingsplicht denkbaar. [eisers01] hebben geen buitengewone omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zij aanspraak kunnen maken op betaling van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten. Van deze omstandigheden is de rechtbank ook anderszins niet gebleken. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eisers01] daarom als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
127,43
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.196,00
(2,00 punten × € 598,00)
Totaal
1.637,43

6..De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde01] om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis de door hem geplaatste schutting te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag, met een maximum van € 10.000,00,
6.2.
veroordeelt [gedaagde01] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de door hem geplaatste camera’s te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag, met een maximum van € 10.000,00,
6.3.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers01] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.637,43, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Blijleven, griffier. Het vonnis is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023.
3078/3194