ECLI:NL:RBROT:2023:1450

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
ROT 22/92
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een WIA-uitkering na melding van toegenomen klachten

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering, die was afgewezen door het UWV. De aanvraag was ingediend in verband met toegenomen klachten, maar het UWV had deze afgewezen op basis van een medisch onderzoek. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 9 januari 2022, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van het UWV, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de afwijzing van de WIA-aanvraag op goede gronden heeft gehandhaafd. De rechtbank oordeelt dat de rapporten van de artsen en arbeidsdeskundigen zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiser heeft niet aangetoond dat zijn klachten ernstiger zijn dan eerder vastgesteld, en de rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/92

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. M. Ouwerkerk-Hoogendonk,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder,
gemachtigde: mr. M.E. Molenaar.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam bedrijf], gevestigd te [vestigingsplaats], werkgever,
gemachtigde: mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering [1] (in verband met toegenomen klachten).
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 22 januari 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 oktober 2021 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bij beslissing van 6 september 2022 bepaald dat mr. L.J.Y. Hoeneveld-Mol, met recht van substitutie door een arts-gemachtigde of opvolgend advocaat, alsnog inzage krijgt in de in deze procedure overgelegde medische stukken ten aanzien van eiser, en dat deze gemachtigde verplicht is tot geheimhouding van deze medische stukken tegenover de werkgever.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

Inleiding
1. Eiser heeft de rechtbank geen toestemming gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname van de werkgever te brengen. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig en voor zover mogelijk beperken om te voorkomen dat die gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
2. Op 12 september 2016 is eiser uitgevallen voor zijn werkzaamheden als
loodsmedewerker. Het UWV heeft eiser vanaf 10 september 2018 een WIA-uitkering
toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80-100%.
Bij besluit van 19 december 2019 heeft het UWV de WIA-uitkering beëindigd vanaf 10 september 2020. Bij besluit van 4 december 2020 heeft verweerder eisers bezwaar daartegen ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 november 2021, met zaaknummer ROT 20/6847, heeft deze rechtbank het beroep van eiser tegen de in bezwaar gehandhaafde beëindiging van de WIA-uitkering vanaf 10 september 2020 ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak heeft eiser hoger beroep ingesteld.
3. Op 17 augustus 2020 heeft eiser bij het UWV een melding toegenomen klachten ingediend. Op 16 september 2020 heeft hij daar nogmaals op gewezen.
Het primaire besluit
4.1.
Naar aanleiding van de melding van eiser op 17 augustus 2020 dat zijn gezondheid is verslechterd, heeft verweerder een medisch onderzoek laten verrichten. Ten behoeve van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser heeft een arts van verweerder in haar rapport van 13 januari 2021 op basis van de dossiergegevens geconcludeerd dat er geen sprake is van toegenomen klachten ten opzichte van de benutbare mogelijkheden vastgesteld bij de eerdere herbeoordeling per 10 september 2020. Op 21 januari 2021 heeft de arts een (geactualiseerde) FML [2] opgesteld.
4.2.
De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiser een aantal gangbare functies geselecteerd. Het loon dat met de mediaanfunctie (de middelste van de eerste drie geselecteerde functies) verdiend kan worden, ligt 24,93% lager dan het maatmaninkomen van eiser.
4.3.
Bij het primaire besluit heeft het UWV eiser per 26 november 2020 geen WIA-uitkering toegekend, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Het bestreden besluit
5.1.
Omdat eiser tegen het primaire besluit bezwaar heeft gemaakt, heeft een heroverweging plaatsgevonden. In verband daarmee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 17 november 2021 geconcludeerd dat er geen reden is om af te wijken van het oordeel van de primaire arts. De belastbaarheid voor het verrichten van arbeid is op 17 augustus 2020, 16 september 2020 en 26 november 2020 op hetzelfde niveau als op 19 december 2019, zoals vastgesteld na onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens de voorgaande heroverweging in bezwaar. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat hij eiser bijna een jaar na de datum in geding (26 november 2020) heeft onderzocht, maar dat eiser kort voor de datum in geding door een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep is onderzocht. Daarom acht hij de bevindingen van de laatste meer representatief voor de datum in geding dan de bevindingen bij zijn eigen onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht het (dossier)onderzoek in de primaire fase voldoende adequaat, omdat het ook gebaseerd is op de bevindingen bij het onderzoek verricht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de beroepzaak tegen de eerdere herbeoordeling per 10 september 2020. Deze verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 2 juli 2021 al commentaar gegeven op de door de gemachtigde ingebrachte medische stukken van de behandelaar. De primaire arts heeft een voldoende duidelijk beeld gekregen van de medische belastbaarheid van eiser per 26 november 2020. Uit hetgeen is ingebracht namens eiser bij de hoorzitting en uit de beschikbare medisch stukken is niet gebleken dat er in objectieve medische zin sprake is geweest van een significante verandering van de beperkingen voor het verrichten van arbeid.
5.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in zijn rapport van 19 november 2021 de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van eiser onderschreven.
5.3.
Op grond van de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het UWV het primaire besluit vervolgens met het bestreden besluit gehandhaafd.

Standpunten in beroep

6.1.
Eiser betoogt in beroep dat het UWV zijn klachten heeft onderschat. Hoewel eiser van mening is dat hij nog meer beperkt is dan in dat rapport naar voren komt, verwijst eiser ter onderbouwing van zijn standpunt naar het door hem in bezwaar reeds overgelegde verzekeringsgeneeskundige expertiserapport van 26 april 2021.
6.2.
Het UWV ziet in wat eiser in beroep heeft aangevoerd geen reden om een ander standpunt in te nemen over eisers mate van arbeidsongeschiktheid. Bij zijn verweerschrift heeft het UWV het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 juli 2021 uit de eerdere procedure met zaaknummer ROT 20/6847 overgelegd, omdat daarin al is ingegaan op het verzekeringsgeneeskundige expertiserapport van 26 april 2021. Verweerder wijst erop dat in de uitspraak van deze rechtbank van 18 november 2021 in de zaak met zaaknummer ROT 20/6847 de rapporten van 2 juli 2021 en 26 april 2021* al zijn meegewogen, de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 26 november 2020 opgestelde FML in stand blijft en de rechtbank onder rechtsoverweging 6.2 onder meer heeft geoordeeld dat het medisch oordeel van de verzekeringsartsen van UWV juist is en dat voldoende is toegelicht waarom het verzekeringsgeneeskundige expertiserapport van 26 april 2021 niet gevolgd kan worden.

Beoordeling door de rechtbank

7.1.
De rechtbank moet beoordelen of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op goede gronden met ingang van 26 november 2020 (de datum in geding) heeft vastgesteld op minder dan 35%, zodat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering. Daarbij dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het UWV de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat is met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
7.2.
De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Zij oordeelt dan ook dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
8.1.
Bij de beoordeling is een aantal wettelijke bepalingen van belang. Deze zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
8.2.
Het UWV heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van (verzekerings)artsen en arbeidsdeskundigen. De rechtbank overweegt dat het UWV besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid op dit soort rapporten mag baseren. Die rapporten moeten dan wel:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
Als iemand vindt dat de besluiten van het UWV over zijn arbeidsongeschiktheid niet juist zijn, moet hij aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan deze voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Om aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
9.1.
De rechtbank vindt dat de rapporten van de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de drie genoemde criteria voldoen. Het onderzoek van de arts is gebaseerd op dossierstudie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en het gestelde in bezwaar en ter hoorzitting van 18 oktober 2021 meegewogen. Aansluitend op de hoorzitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser onderzocht. De rapporten zijn voldoende begrijpelijk en bevatten geen tegenstrijdigheden.
9.2.
Wat eiseres in beroep heeft aangevoerd geeft geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt onjuist te achten. Uit de rapporten van de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat zij rekening hebben gehouden met de door eiser genoemde klachten en op inzichtelijke wijze hebben gemotiveerd dat de in de FML beschreven beperkingen voldoende zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 november 2021 voldoende gereageerd op wat eiser in bezwaar aan medische gronden naar voren heeft gebracht en aan stukken heeft overgelegd. Eiser heeft in beroep niet met nieuwe medische gegevens die zien op de datum in geding aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van zijn gezondheidstoestand op de datum in geding (26 november 2020) en meer beperkingen aan had moeten nemen. Eiser heeft verwezen naar het verzekeringsgeneeskundige expertiserapport van 26 april 2021 dat bij het UWV reeds bekend was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er sinds de eerdere beoordeling geen toename van klachten en beperkingen is.
9.3.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen grond heeft voor het oordeel dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiser niet juist heeft vastgesteld bij de FML. Tegen de op de FML gebaseerde beoordeling van zijn arbeidsmogelijkheden door de arbeidsdeskundige en de door hem geselecteerde, geschikt geachte functies, heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. De geschiktheid van de geduide functies is in het rapport van de arbeidsdeskundige van 3 november 2021 (en het daarbij horende Resultaat Functiebelasting) voldoende toegelicht ten aanzien van de door het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem gesignaleerde items die een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid signaleren. Voorts heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar aanleiding van de bezwaargronden van eiser op inzichtelijke wijze (aanvullend) gemotiveerd dat de belasting van de voorgehouden functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijdt. De rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van eiser overschrijdt.
9.4.
Vergelijking van het inkomen dat eiser in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 24,93%. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is door verweerder dus terecht bepaald op minder dan 35%.

Conclusie en gevolgen

10.1.
De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
10.2.
Omdat het beroep ongegrond is krijgt eiser het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V. van Dorst, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 23 februari 2023.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wettelijke bepalingen

Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Op grond van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b (ten tweede), van de WIA, ontstaat, indien op de dag, bedoeld in artikel 54, tweede lid (de eerste dag na afloop van de wachttijd), geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, alsnog recht op die uitkering met ingang van de dag dat hij wel gedeeltelijk arbeidsgeschikt wordt indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij eerder recht had op arbeidsongeschiktheidsuitkering.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.

Voetnoten

1.WIA staat voor Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.FML staat voor functionele mogelijkhedenlijst.