ECLI:NL:RBROT:2023:1390

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
10/143952-21 ontneming
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak met betrekking tot diefstal en poging tot diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 117 dagen voorwaardelijk, voor meerdere diefstallen en poging tot diefstal. De ontnemingsvordering was ingesteld door de officier van justitie, mr. J. Spaans, die het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde schatte op € 2.406,00. De verdediging voerde aan dat de stukken waarop de ontnemingsvordering was gebaseerd niet bruikbaar waren vanwege een onrechtmatige doorzoeking en dat de inkoopbonnen niet ondertekend waren door de verdachte. De rechtbank oordeelde echter dat de inkoopbonnen bruikbaar waren voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, en dat de verdachte niet had aangetoond dat hij kosten had gemaakt die in aanmerking kwamen voor aftrek. Uiteindelijk schatte de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 1.800,00, dat de veroordeelde aan de Staat moest betalen. De rechtbank verwierp ook het draagkrachtverweer van de verdediging, omdat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde geen draagkracht zou hebben in de toekomst. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/143952-21
Datum uitspraak: 13 februari 2023
Tegenspraak
VONNIS (ontneming)
Vonnis van de Rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde01]
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1979,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
verblijvende op de [adres01] , [postcode01] te [plaats01] ,
raadsvrouw mr. C.G.Th. van de Weerd, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 januari 2023.

2.Voorafgaande veroordeling

Bij vonnis van deze rechtbank van 13 februari 2023 is [veroordeelde01] onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 117 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest, ter zake van de volgende feiten:
1. (zaak 8):
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meerdere malen gepleegd;
(zaak 6 en zaak 18):
Diefstal, meermalen malen gepleegd;
2.
Diefstal, meermalen gepleegd;
3.
Poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd;
6.
Medeplegen van schuldwitwassen.
In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat deze feiten door de
veroordeelde zijn begaan. Van het vonnis is een kopie, aangeduid als I, als bijlage aan dit
vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

3.Vordering

De vordering van de officier van justitie, mr. J. Spaans, strekt tot:
  • het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt geschat op € 2.406,00;
  • het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter ontneming van geschatte voordeel tot eenzelfde bedrag.

4.Standpunt verdediging

De verdediging heeft primair aangevoerd dat de stukken waarop de ontnemingsvordering is gebaseerd niet gebruikt kunnen worden voor het bewijs, omdat sprake is van een onrechtmatige doorzoeking. Subsidiair is aangevoerd dat de inkoopbonnen niet bruikbaar zijn voor de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat de verdachte ontkent de inkoopbonnen te hebben ondertekend. Meer subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de hoogte van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Ten aanzien van de betalingsverplichting is verzocht om deze op nihil vast te stellen dan wel te verminderen, vanwege de omstandigheid dat het door de verdachte verdiende geld is uitgegeven aan eten voor zijn dochter. Ook zouden de vorderingen benadeelde partij, voor zover deze zijn toegewezen, in mindering moeten worden gebracht op de betalingsverplichting.

5.Vaststelling en beoordeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Gebleken is dat de veroordeelde door middel van en uit de baten van de hiervoor vermelde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit voordeel dient te worden ontnomen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting betoogd dat de opbrengsten die de verdachte heeft verkregen uit de strafbare feiten geschat kunnen worden op een bedrag van € 2.406,00. De officier heeft betoogd dat dit bedrag is gebaseerd op de zes inkoopbonnen die zich in het dossier bevinden en op de opbrengsten van de verkoop van de aanhangwagens via Marktplaats.
De rechtbank heeft reeds in het vonnis geoordeeld dat geen sprake is van een onrechtmatige doorzoeking. Dat betekent dat de inkoopbonnen in beginsel bruikbaar zijn voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdachte betwist echter dat hij de inkoopbonnen uit het dossier heeft ondertekend. Daarbij constateert de rechtbank ook dat de bonnen slechts beperkte informatie verschaffen over de verkoopprijs, welke aanhangwagen het betreft en de verkoper hiervan.
De verdachte heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het best kan kloppen dat hij gemiddeld € 200,00 aan de verkoop van een aanhangwagen heeft verdiend. Uit de bewezenverklaring volgt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan negen diefstallen van aanhangwagens. Gelet op die hoeveelheid en de gemiddelde opbrengst van € 200,00 per aanhangwagen, gaat de rechtbank uit van een totale opbrengst van € 1800,00.
De veroordeelde heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat hij in verband met de negen diefstallen daadwerkelijk kosten heeft gemaakt en betaald die in aanmerking komen voor aftrek.
Het voordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk heeft verkregen wordt derhalve geschat op een bedrag van
€ 1.800,00.

6.Vaststelling van de betalingsverplichting

Vordering benadeelde partij
De verdediging heeft verzocht om de toegekende vordering van de benadeelde partij in mindering te brengen op het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank zal hiertoe niet overgaan, omdat op grond van artikel 36e lid 9 Sr bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen slechts in mindering worden gebracht voor zover die zijn voldaan. Deze situatie doet zich hier niet voor.
Draagkrachtverweer
Door de verdediging is – zo begrijpt de rechtbank – een draagkrachtverweer gevoerd; de veroordeelde zou het verdiende geld al hebben uitgegeven en beschikt thans en zal in de toekomst ook niet beschikken over (voldoende) draagkracht.
Dit verweer wordt verworpen. In beginsel dient de draagkracht aan de orde te worden gesteld in de executiefase. In het ontnemingsgeding kan de draagkracht alleen dan met vrucht aan de orde worden gesteld indien aanstonds duidelijk is dat de veroordeelde op dat moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. Naar het oordeel van de rechtbank is het prematuur om nu al tot dit oordeel te komen, aangezien de veroordeelde - gelet op zijn leeftijd, zijn achtergrond en zijn eigen verklaringen dat hij op dit moment (meer) dan full time werkt - naar redelijke verwachting in de toekomst de mogelijkheid zal hebben om een (legaal) inkomen te verdienen dan wel op een andere (legale) manier draagkracht zal krijgen. Er is dus onvoldoende grond om de vordering op nihil te bepalen.
Conclusie
Bepaald zal worden dat de veroordeelde een bedrag van € 1.800,00 aan de staat zal moeten betalen.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

8.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

9.Beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 1.800,00 (zegge: achttienhonderd euro);
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat
van € 1.800,00 (zegge: achttienhonderd euro);
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van
Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
28 (zegge: achtentwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.F. Smulders, voorzitter,
en mrs. J. Montijn en G.A.J.M. van Vugt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Graaf, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 februari 2023.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.