ECLI:NL:RBROT:2023:1312

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
10/169410-22 vordering TUL VV: 10/051508-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing in vereniging met ernstige gevolgen voor het slachtoffer

Op 26 januari 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die beschuldigd werd van poging tot afpersing in vereniging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 25 juni 2022, waarbij de verdachte samen met medeverdachten een plan had opgezet om het slachtoffer, [slachtoffer01], te beroven van zijn horloge. Tijdens de uitvoering van dit plan werd het slachtoffer bedreigd met een mes, wat leidde tot een gewelddadige confrontatie waarbij de medeverdachte, [medeverdachte01], fatale verwondingen opliep. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot afpersing, ondanks zijn ontkenning en de verdediging die vrijspraak bepleitte. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering. Tevens werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, die voortkwam uit de materiële en immateriële schade die het slachtoffer had geleden door de beroving en de daaruit voortvloeiende gevolgen. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers, en dat de verdachte geen verantwoordelijkheid had genomen voor zijn daden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/169410-22
Parketnummer vordering TUL VV: 10/051508-22
Datum uitspraak: 26 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2005,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 12 januari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 9 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zijn medewerking verleent aan elektronische controle en aan het ITB-Harde Kern Aanpak-traject, naar school en stage gaat volgens het rooster, een positieve vrijetijdsbesteding heeft en een contactverbod heeft met de slachtoffers [slachtoffer01] en [slachtoffer02] ;
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit en daartoe het volgende aangevoerd.
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte betrokken is geweest bij de straatroof en wetenschap had over wat [medeverdachte01] zou gaan doen. Er is geen direct bewijs waaruit blijkt dat er sprake is van betrokkenheid bij of voorbereiding van de straatroof door de verdachte. Niet blijkt dat de verdachte die nacht, terwijl hij met de aangevers [aangever01] en [aangever02] uitging in [uitgaansgelegenheid01] in [plaats02] , wist van een plan om het horloge van [aangever01] te stelen en daaraan bijdroeg. Omstandigheden die daarvoor door de politie en de officier van justitie worden aangewezen, zoals het op enig moment op google zoeken naar Rolex-horloges, vormen geen bewijs voor voorbereiding van de straatroof. Ook uit het chatgesprek met [naam01] , vijf dagen voor de beroving, blijkt niet van enige voorbereiding. De verklaring van getuige [getuige01] is onbetrouwbaar en dient uitgesloten te worden voor het bewijs. Deze verklaring is een de auditu-verklaring en degene van wie zij het verhaal heeft gehoord, ontkent dat hij met haar heeft gesproken. Er zijn ook andere verklaringen, waaronder die van [naam02] , die bevestigen dat de verdachte niets met de straatroof te maken heeft. Ook kan niet worden vastgesteld dat het mes, dat bij de straatroof is gebruikt, uit de keukenla van de verdachte komt. De moeder van de verdachte heeft verklaard dat zij geen mes mist en de medeverdachte [medeverdachte01] heeft op google gezocht naar een messenwinkel in Rotterdam. Bovendien waren er veel mensen op de hoogte dat [aangever01] die avond in [uitgaansgelegenheid01] was vanwege een foto op social media. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte [aangever01] naar [medeverdachte01] heeft geleid om te worden beroofd. Er zijn alternatieve scenario’s voor de wijze waarop dat is gegaan, bijvoorbeeld via [naam03] , een vriendin van [medeverdachte01] , die ook mee zou gaan naar [uitgaansgelegenheid01] . De verdediging bepleit subsidiair dat de verwijtbare gedragingen van de verdachte hoogstens medeplichtigheid opleveren.
4.1.2.
Beoordeling
Aan de verdachte is primair ten laste gelegd dat hij verdacht wordt van het medeplegen van een poging tot afpersing op aangever [aangever01] .
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
De aangever [aangever01] heeft aangifte gedaan van een poging tot afpersing gepleegd op 25 juni 2022 tussen 05:40 en 06:05 uur te [plaats01] . [aangever01] was die nacht naar [uitgaansgelegenheid01] geweest met zijn toenmalige vriendin [aangever02] en de verdachte. Na het avondje uit werden zij opgehaald door [naam04] , de broer van de verdachte, en werden [aangever01] en [aangever02] vlak bij het huis van [aangever01] afgezet. Toen zij naar huis liepen, zagen zij een jongen staan met een capuchon op. Op ongeveer 5 meter kwam die jongen op hen aflopen met een mes in zijn handen. Hij riep ‘ [aangever01] , geef je horloge’. [aangever01] en de jongen raakten in gevecht, met fatale afloop voor die jongen. Die jongen bleek later [medeverdachte01] te zijn.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen, zoals uitgewerkt in bijlage II, vast, dat er sprake is geweest van een vooropgezet plan van vier personen om [aangever01] te beroven van zijn horloge. Alle personen hadden hun eigen rol in een vooropgezet plan, dat er als volgt uitzag.
In de avond en nacht van 25 juni 2022 is de verdachte met [aangever01] en [aangever02] uitgegaan naar [uitgaansgelegenheid01] in Rotterdam. [naam04] , de broer van de verdachte, heeft hen daar met de auto naartoe gebracht en ’s nachts ook daar opgehaald. [aangever01] en [aangever02] zijn door [naam04] en de verdachte in [plaats01] afgezet in de buurt van het huis van [aangever01] . Op die plek zijn [aangever01] en [aangever02] opgewacht door [medeverdachte01] . Hij zou op die plek [aangever01] dwingen tot afgifte van zijn Rolex-horloge. [medeverdachte01] is door [naam05] met de auto van de vader van [medeverdachte01] , een Toyota Aygo, naar die plek gebracht en [naam05] stond in de buurt met die auto op [medeverdachte01] te wachten om hem na de beroving snel te kunnen laten vluchten.
Voorafgaand en tijdens het uitvoeren van het plan is er veelvuldig contact geweest tussen de verschillende betrokkenen en ook uit de verklaringen en het handelen van de betrokkenen naderhand volgt dat er geprobeerd is om het plan uit te voeren, met helaas alle desastreuze gevolgen van dien. Er is door de daders gesproken over de manier waarop de beroving zou gaan plaatsvinden en hoeveel weerstand er verwacht werd van [aangever01] . Om de beroving te vergemakkelijken, zou de verdachte ervoor zorgen dat hij onder invloed van alcohol zou zijn. Aanvankelijk zou [naam05] niet de auto van de vader van [medeverdachte01] besturen, maar daar iemand anders voor zoeken. Getuige [getuige02] heeft verklaard dat hij door [naam05] is benaderd om dat te doen, maar omdat hij in de – vroege – nacht van 25 juni 2022 niet in staat bleek – hij was dronken – om een auto te besturen, heeft [naam05] dat zelf gedaan.
De getuige [getuige01] heeft over dit plan bij de politie verklaard. De raadsvrouw heeft betoogd dat deze verklaring van het bewijs uitgesloten zou moeten worden, omdat deze ‘van horen zeggen’ is en omdat deze onbetrouwbaar is. Dat de verklaring van horen zeggen is, maakt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad der Nederlanden evenwel niet dat een verklaring niet voor het bewijs gebruikt mag worden. En anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring niet onbetrouwbaar is. De getuige heeft deze verklaring in vrijheid afgelegd en is niet aantoonbaar onwaar. Zo bevestigt medeverdachte [naam05] inhoudelijk deze verklaring voor een aanzienlijk deel. Daarnaast bevindt zich in het dossier voldoende (steun)bewijs dat aansluit bij de verklaringen van de getuige [getuige01] en de medeverdachte [naam05] . De omstandigheid dat degene van wie de getuige [getuige01] zou hebben gehoord wat er die avond / nacht gebeurd is, ontkent dat hij dat tegen haar gezegd heeft, is niet op zichzelf een reden om de verklaring onbetrouwbaar te achten. Er zijn vele redenen denkbaar waarom hij niet wil erkennen dit tegen de getuige gezegd te hebben, waarbij zijn – mogelijk verwijtbare – wetenschap van het plan en ook de schaamte voor het ‘uit de school klappen’ voor de hand liggen.
De rechtbank wijst verder op een groot aantal omstandigheden die in zodanige mate aannemelijk maken dat het hiervoor geschetste plan is uitgevoerd, dat de rechtbank komt tot het oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan.
Met name het onderlinge telefooncontact tussen de vier verdachten bevestigt dat sprake is geweest van planmatig handelen. In de aanloop naar het moment van de beroving is er veel contact geweest tussen de verdachten. Voor zover de inhoud van die contacten bekend is, past die inhoud telkens volledig bij het voorbereiden en uitvoeren van het plan.
De verdachte is uitgebreid voorgehouden dat als de rechtbank deze en andere onderdelen van het procesdossier anders zou moeten opvatten of begrijpen, het op de weg van de verdachte ligt om een verklaring af te leggen over die omstandigheden waarin hij zelf een rol speelt en die dringend om een uitleg vragen. De verdachte heeft dat geweigerd door zich op zijn zwijgrecht te beroepen.
Zo blijkt uit het dossier blijkt dat de verdachte vanaf 16:00u ’s middags een aantal keer contact heeft met [aangever01] , terwijl zij daarvoor nooit contact hadden. Waarom opeens toen een vriendschappelijke band gesmeed lijkt te worden, laat zich tegen het licht van het plan wel duiden. Een andere opvallende omstandigheid is dat de route die de verdachte en zijn broer hebben gereden om uit te komen op de [straatnaam01] te [plaats01] , onlogisch is en hen een aantal keer langs dezelfde plek heeft gebracht. Ook heeft de verdachte er geen verklaring voor gegeven waarom uit de locatie van de telefoon van de verdachte blijkt dat hij zich rond en nog geruime tijd na het tijdstip van de beroving in de omgeving van de plaats delict blijft bewegen. Daarnaast stuurt de verdachte twee keer rond het tijdstip van de beroving naar [medeverdachte01] in het Turks een bericht: ‘Heb je het al’. Verder hebben [medeverdachte01] en [naam05] een dag daarvoor contact over een mogelijke voorbereiding van de beroving en stuurt [naam04] vlak voor de beroving een foto vanuit de auto, waar [aangever01] en [aangever02] achterin zitten, van de A20 afslag [plaats01] naar [medeverdachte01] . Het is een foto, genomen vanaf de bestuurdersplaats die duidelijk maakt waar hij zich op dat moment bevindt. De verdachte zat op dat moment in de auto naast zijn broer maar heeft – ook – hierover niet willen verklaren. Tot slot wijst de rechtbank erop dat [medeverdachte01] tijdens de beroving gebruik heeft gemaakt van een mes dat past in de messenset die in de keuken van de verdachte is aangetroffen.
De door de verdachte verrichte handelingen zijn dusdanig essentieel voor de poging tot afpersing en de samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten is dermate intensief, dat sprake is van medeplegen. Dat de verdachte niet bij de beroving aanwezig is geweest en niet degene met het mes is geweest, doet daar niet aan af.
4.1.3.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit, poging tot afpersing in vereniging, wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, op 25 juni 2022 te [plaats01] ,
tezamen en in vereniging met anderen,
op of aan de openbare weg, te weten de [straatnaam01]
ter uitvoering van het door verdachte enzijn mededaders voorgenomen
misdrijf om
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en bedreiging met geweld
[slachtoffer01] en [slachtoffer02] te dwingen tot de afgifte van een horloge, , da geheel aan die [slachtoffer01]
toebehoorde
- die [slachtoffer01] en [slachtoffer02] heeft opgewacht en
- (al dan niet met gezichtsbedekkende kleding) (vervolgens) een mes heeft getoond
aan die [slachtoffer01] en [slachtoffer02] en aan die [slachtoffer01] en [slachtoffer02] de woorden
heeft toegevoegd: “Geef mij jouw horloge” en “Ik steek jullie dood” en “ik
maak eerst jou dood en dan je vriendinnetje”, en
- (vervolgens) die [slachtoffer01] heeft vastgepakt en (daarbij) meerdere stekende
bewegingen heeft gemaakt in de richting van het gezicht en de buik, van die [slachtoffer01] en die [slachtoffer01] (daarbij) tegen het lichaam heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op zestienjarige leeftijd samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging straatroof. Samen met de medeverdachten is er een vooropgezet plan gemaakt om het slachtoffer onder bedreiging van een mes te dwingen tot afgifte van een horloge. De verdachte heeft ingestemd met dit plan, waarbij mogelijk geweld kon worden gebruikt. Slachtoffer [slachtoffer01] heeft ernstig fysiek letsel opgelopen bij het gevecht met dader [medeverdachte01] om zijn horloge en het mes. Tijdens dit gevecht heeft [slachtoffer01] het mes dat [medeverdachte01] in handen had te pakken gekregen en [medeverdachte01] daarmee gestoken. [medeverdachte01] is aan zijn verwondingen overleden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
17 oktober 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages van deskundigen
De Raad voor de Kinderbescherming(hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 6 januari 2023. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte is kort na zijn veroordeling voor een geweldsdelict in april 2022 opnieuw met politie en justitie in aanraking gekomen. Er is sprake van een toename in de ernst van de geweldsdelicten. Gelet op de ernst van het strafbare feit is er geen andere mogelijkheid dan jeugddetentie op te leggen. Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis houdt de verdachte zich aan alle gestelde voorwaarden en doet hij goed mee met het HKA-traject (Harde Kern Aanpak). Hij gaat naar school, stage en sport meerdere keren per week. Ook stelt hij zich open voor de begeleiding vanuit de jeugdreclassering. Het is belangrijk dat de verdachte hiermee kan doorgaan. De Raad adviseert daarom om de duur van de onvoorwaardelijke jeugddetentie niet langer te laten duren dan het voorarrest. Het voorwaardelijk deel van de jeugddetentie zal de verdachte als stok achter de deur helpen om de juiste keuzes te blijven maken en de kans op herhaling van strafbaar gedrag te verlagen. De structuur vanuit het HKA-traject helpt de verdachte daarbij. Daarnaast is het belangrijk dat de verdachte naar school blijft gaan, zich blijft inzetten voor een positieve vrijetijdsbesteding en dat hij geen contact zoekt met de slachtoffers. De Raad adviseert om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond(hierna: jeugdreclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
23 december 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is op 17 oktober 2022 geschorst en hij verblijft sindsdien thuis. De verdachte beroept zich op zijn zwijgrecht, waardoor het niet mogelijk is om op de delict gerelateerde factoren interventies in te zetten. Er zijn wel zorgen over de verdachte, omdat hij door dit ernstige delict een vriend is verloren. Op dit moment kan en wil hij zijn verdriet hierover niet delen. Dit blijft een belangrijk aandachtspunt na de uitspraak van de rechtbank. De jeugdreclassering adviseert een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zijn voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie met de bijzondere voorwaarden, zoals ook door de Raad geadviseerd.
Psycholoog [naam06]heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd
3 oktober 2022. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Vanwege de beperkte medewerking en sociaal wenselijke presentatie is de vraag of de verdachte lijdende is aan een stoornis/handicap/aandoening niet eenduidig te beantwoorden. Wel sluit het onderzoek een verstandelijke handicap uit. Verder worden kenmerken van een achterstand met scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling bij de verdachte gezien. Bij het ontbreken van een vastgestelde stoornis kan hieraan geen gerelateerd recidiverisico gegeven worden. Gelet op de andere factoren wordt het recidiverisico als matig ingeschat.
Er is sprake van een redelijke veerkracht door sociale competentie, enige coping vaardigheid en enige zelfcontrole. Op het gebied van de motivatie is er sprake van gerichtheid op de toekomst en enige binding met een schoolopleiding. Er is sprake van een positieve ouder-kind relatie en is er enige positieve ondersteuning vanuit andere familieleden zoals de beide volwassen nichten. De broer waarmee de verdachte veel optrekt, is echter medeverdachte en de ouders tonen zich deels sociaal wenselijk en daarmee overbeschermend naar de verdachte, waarbij zij waarschijnlijk niet goed op de hoogte zijn van de activiteiten buitenshuis. Ook is hulpverlening afwezig en krijgen de Raad en de jeugdreclassering onvoldoende informatie om beleid te kunnen bepalen. Met name wanneer de gewetensontwikkeling scheefgroei vertoont zoals bij de verdachte, zal een beperking van hulp, toezicht en controle de kans op sociaal onwenselijk gedrag vergroten. Om de kans op recidive te verminderen (indien bewezen) en mogelijk stimulerende bescherming van de persoonlijkheidsontwikkeling, wordt intensief toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering aanbevolen.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf, te weten jeugddetentie. In zijn algemeenheid geldt dat straatroven gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving opleveren en gezien worden als ernstige feiten. Deze straatroof is echter niet te vergelijken met andere straatroven, nu deze niet alleen planmatig en doordacht is opgezet en uitgevoerd, maar ook ertoe heeft geleid dat één van de daders is komen te overlijden.
De rechtbank sluit de ogen niet voor de vaststelling dat de verdachte bevriend was met [medeverdachte01] en dat zijn dood voor hem en de nabestaanden van [medeverdachte01] een zeer droevige en ingrijpende gebeurtenis zal zijn geweest. Maar evenzeer moet de rechtbank vaststellen dat de verantwoordelijkheid voor die vreselijke gebeurtenis in beginsel bij de verdachte en de andere mededaders ligt. Het openbaar ministerie en mogelijk de rechtbank zullen zich nog uitlaten over de vraag of en zo ja, in hoeverre slachtoffer [aangever01] anders had kunnen handelen, maar op grond van het nu voorhanden procesdossier gaat de rechtbank er in deze zaak vanuit dat het slachtoffer niet te verwijten valt dat hij is overvallen en terecht is gekomen in de situatie die tot het noodlottige gevecht heeft geleid. Uit het plan van de verdachte en zijn medeverdachten blijkt dat zij geen respect hebben gehad voor andermans bezittingen en de mogelijkheid dat er ook daadwerkelijk geweld zou worden gebruikt op de koop toe hebben genomen. Daarbij hebben ze de slachtoffers grote schrik aangejaagd door hen te trachten te beroven onder bedreiging van een mes. De overval vond plaats in hun eigen straat, een plek waar zij zich tot dat moment veilig konden voelen maar die door het incident blijvend is veranderd. De psychische en lichamelijke gevolgen voor [aangever01] zijn groot, zoals blijkt uit de verklaring die ter zitting voor hem is afgelegd. Ook heeft het delict veel impact gehad op [aangever02] , de toenmalige vriendin van het slachtoffer, die erbij aanwezig was, zelf ook bedreigd is en gevreesd heeft voor haar eigen leven en dat van [aangever01] . Op meerdere vlakken hebben de verdachte en de mededaders de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers geschonden, hun vertrouwen in mensen beschadigd en hun materieel en immaterieel schade toegebracht. De rechtbank rekent de verdachte dit zwaar aan.
Ook telt in strafverzwarende zin mee dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en volstrekt niet heeft laten blijken dat hij doordrongen is van het laakbare van zijn handelen.
Anderzijds heeft de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft de verdachte zich goed aan de voorwaarden gehouden en richt hij zich op school, stage en sport. Het is van belang dat de verdachte deze positieve ontwikkeling voortzet. Mede gelet op de leeftijd van de minderjarige verdachte, is de rechtbank van oordeel dat het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie niet langer moet zijn dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank zal daarnaast een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Met de Raad en de jeugdreclassering acht de rechtbank bijzondere voorwaarden noodzakelijk om het leven van de verdachte een wending ten goede te geven. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de ernst van het feit en de rapportages van de psycholoog, de Raad en de jeugdreclassering, waaruit naar voren komt dat er kenmerken van een achterstand met scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling bij de verdachte worden gezien en er sprake is van een toename in de ernst van de geweldsdelicten, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf, zoals gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] , ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit. De benadeelde partij is bijgestaan door raadsvrouw mr. N. Stolk, advocaat te Rotterdam.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 29.519,20 aan materiële schade en een bedrag van € 6.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, hoofdelijke aansprakelijkheid en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook vordert de officier te bepalen dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is ten aanzien van de totale schade.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de door haar bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert vanwege de hoogte van het bedrag, de beperkte voorbereidingstijd en de medeverdachten een dag later op zitting staan. Ook is op dit moment onduidelijk wat de uitkomst gaat zijn van een mogelijke vervolging van de benadeelde partij voor hetgeen tussen [aangever01] en [medeverdachte01] is gebeurd, aangezien [aangever01] op dit moment nog een verdachte is. Meer subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de post ‘kleding’ onvoldoende is onderbouwd, de post ‘gederfde inkomsten’ lastig te beoordelen is en de post ‘studievertraging’ een te grote post is die in een civiele procedure uitvoerig moet worden bekeken.
8.3.
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Met de advocaat van de benadeelde partij is de rechtbank van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de vordering van de benadeelde partij ziet op een aanzienlijk (totaal)bedrag, niet op zichzelf maakt dat het behandelen van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces is. De rechtbank zal de complexiteit van iedere post op zichzelf beoordelen en aan dat criterium toetsen.
Evenmin is de rechtbank het eens met de raadsvrouw van de verdachte dat de omstandigheid dat de benadeelde partij thans nog verdachte is ter zake het overlijden van mededader [medeverdachte01] maakt dat de vordering van de benadeelde partij van de verdachte niet zou zijn te beoordelen.
De rechtbank stelt met betrekking tot dat verweer van de raadsvrouw voorop dat, hoewel zij dat niet met zoveel woorden wenste te benoemen, het verweer ziet op het – niet kunnen – vaststellen van een gedeelte ‘eigen schuld’ aan de kant van de benadeelde partij. Wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.
Of er in een andere (straf)rechtelijke procedure vastgesteld gaat worden dat er sprake is van “eigen schuld’ valt te betwijfelen, aangezien de officier van justitie ter zitting heeft verklaard dat er nog geen beslissing is genomen ten aanzien van de vervolging van de benadeelde partij als verdachte inzake de dood van de overvaller [medeverdachte01] , Zo er al vervolging wordt ingesteld, dan is een veroordeling gelet op de inhoud van het thans beschikbare dossier, allerminst een zekerheid. Een beroep op noodweer(exces) aan de zijde van de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank zeker kansrijk.
Maar zelfs als er een veroordeling zou volgen voor het op enigerlei verantwoordelijk zijn voor het overlijden van [medeverdachte01] , dan maakt dat niet dat de benadeelde partij zich niet tegen de bedreiging met een mes had mogen verdedigen en dat hij daarmee ‘eigen schuld’ zou hebben aan de verwondingen en het trauma die hij daarbij heeft opgelopen en die ervoor hebben gezorgd dat hij tot op de dag van vandaag niet werkzaam kan zijn als kok. Het zijn die verwondingen en dat trauma dat door de benadeelde partij aan de vordering ten grondslag wordt gelegd. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsvrouw ten aanzien van ‘eigen schuld’.
De materiële schadeposten ‘reis- en parkeerkosten’ en ‘opleidingskosten’ zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk, en bovendien niet weersproken door de verdediging. De vordering zal ten aanzien van deze schadeposten worden toegewezen.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de materiële schadepost ‘kleding’, te weten € 1.616,00, is, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging, op dit moment onvoldoende onderbouwd. Op basis van het dossier en de overgelegde stukken kan de rechtbank niet vaststellen dat deze schade daadwerkelijk is geleden. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de materiële schadepost ‘gederfde inkomsten’, is in de eerste toelichting op de vordering van de benadeelde partij als volgt onderbouwd: de benadeelde partij had voor het incident een bijbaantje bij [horecagelegenheid01] . Hij werkte daar 4 à 5 dagen per week en verdiende € 11,50 per uur. Hij zou gemiddeld 25 uur per week werken. De schade is aan de hand van deze gegevens begroot op € 8.337,50 (29 weken sinds 25 juni 2022 * 25 uur per week * € 11,50).
Uit de ter zitting overgelegde opgave van de beoogd werkgever blijkt dat de benadeelde partij per 1 juli 2022 een nul-urencontract was aangeboden door [horecagelegenheid01] . Onbestreden is dat daarbij de verwachting was uitgesproken dat de benadeelde partij circa 16 tot 20 uur per week zou gaan werken voor een brutoloon van 10 euro (+ 8% vakantietoeslag). Als gevolg van het bewezenverklaarde is het contract niet in werking getreden. Onbestreden is dat de benadeelde partij op dit moment nog arbeidsongeschikt is.
Namens de verdachte is aangevoerd dat niet in voldoende mate kan worden vastgesteld dat de uitgesproken verwachting van 16 tot 20 uur per week ook daadwerkelijk tot zoveel gewerkte uren en dus gederfde inkomsten zou hebben geleid.
Voor de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij gelden de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken. Overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv rust op de benadeelde partij die een vordering instelt in beginsel de last de feiten en omstandigheden te stellen – en in geval van betwisting daarvan bewijs bij te brengen – die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden. In de context van het strafproces heeft die stelplicht in het bijzonder betrekking op de feiten en omstandigheden die niet kunnen worden vastgesteld aan de hand van het uit het strafdossier af te leiden gegevens met betrekking tot het aan de verdachte tenlastegelegde strafbare feit, hetgeen in het bijzonder geldt voor feiten en omstandigheden die bepalend zijn voor de aard en omvang van de gevorderde schade. In het geval de verdachte de vordering van de benadeelde partij betwist, zal de rechter aan de hand van de onderbouwing van de stellingen over en weer moeten beoordelen of de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden in voldoende mate zijn komen vast te staan.
Het staat de rechter vrij in zijn oordeel over een vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk een inhoudelijke beslissing te nemen in de vorm van een toe- of afwijzing en de vordering voor het resterende deel niet-ontvankelijk te verklaren. Een dergelijke splitsing van de vordering maakt het voor de strafrechter mogelijk te beslissen over dat deel van de vordering waarvan de behandeling niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, terwijl de benadeelde partij het resterende deel van haar vordering aan de burgerlijke rechter kan voorleggen.
Dat de poging tot beroving gevolgen heeft gehad voor het inkomen van de benadeelde partij acht de rechtbank aannemelijk. De vraag is echter om welk bedrag het daarbij gaat. Het gaat hier om complexe vraagstukken. De door de benadeelde partij ter onderbouwing van haar vordering overgelegde stukken zijn onvoldoende om tot integrale toewijzing van dit deel van de vordering over te kunnen gaan.
De schade begrotend is het rechtbank van oordeel dat in elk geval een bedrag van – afgerond – € 2.500,- als schadevergoeding in redelijkheid kan worden toegewezen. De rechtbank komt tot dat bedrag op grond van de volgende berekening: van de 28 weken sinds 1 juli 2022 kan worden aangenomen dat de benadeelde partij 75% zou hebben gewerkt (7 weken vakantie) en in die weken ten minst 75% van het minimale aantal uren (16 * 75% = 12 uur) = 252 uur * € 10,00 brutoloon. De rechtbank streept 8% vakantiegeld weg tegen een onbekende post loonbelasting, die gelet op de hoogte van het arbeidsloon beperkt zal zijn.
Voor het overige zal nader onderzoek moeten plaatsvinden, bijvoorbeeld door het aantal uren op te vragen bij de beoogd werkgever van de medewerker die in dienst is genomen ter vervanging van de benadeelde partij. Voor een dergelijk onderzoek is in het strafgeding geen plaats, nu dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het resterende deel van de vordering ter zake van gederfde inkomsten.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de materiële schadepost ‘studievertraging’, te weten €18.500,00, is, ondanks betwisting door de verdediging, voldoende onderbouwd. De rechtbank vindt aannemelijk gemaakt dat de verwondingen en het trauma die de benadeelde partij heeft opgelopen door de poging beroving, rechtstreeks hebben geleid tot een jaar studievertraging.
Daarnaast is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Het gevorderde bedrag van € 6.000,00 acht de rechtbank gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit en de inbreuk die daarmee is gemaakt op de fysieke en psychische integriteit van de benadeelde partij billijk en zal daarom in het geheel worden toegewezen.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 juni 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 28.065,70 vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 22 april 2022 van de kinderrechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van een mishandeling veroordeeld voor zover van belang tot een werkstraf voor de duur van 20 uur en een jeugddetentie voor de duur van één week, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. De proeftijd is ingegaan op 7 mei 2022.
9.2.
Standpunten officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van een week gevorderd.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit om de jeugddetentie om te zetten in een werkstraf.
9.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven en in plaats daarvan een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 14 uren te gelasten.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 9 (negen) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie
groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum02] te [geboorteplaats01] , en [slachtoffer02] , geboren op [geboortedatum03] 2005 te [geboorteplaats02] , zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- zijn medewerking zal verlenen aan verscherpt toezicht in het kader van de intensieve trajectbegeleiding (ITB) Harde Kern Aanpak, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- zijn medewerking zal verlenen aan elektronisch toezicht met GPS, voor de duur van maximaal 6 maanden;
- naar school en stage zal gaan volgens het rooster en zich daar zal houden aan de geldende regels en afspraken;
- zijn medewerking zal verlenen aan het verkrijgen en behouden van een positieve vrijetijdsbesteding;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de gestelde voorwaarden en het aan genoemde jeugdreclasseringsinstelling opgedragen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte; de voorlopige hechtenis is bij eerdere beslissing geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van
€ 28.065,70 (zegge: achtentwintigduizend en vijfenzestig euro en zeventig eurocent), bestaande uit € 22.065,70 aan materiële schade en € 6.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 28.065,70(hoofdsom,
zegge: achtentwintigduizend en vijfenzestig euro en zeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
legt - in plaats van de gevorderde last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 22 april 2022 van de kinderrechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie - aan de veroordeelde een taakstraf, bestaande uit een werkstraf op voor de duur van
14 (veertien) uren, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan, met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 7 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.N. Melkert, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mr. M. van Kuilenburg en mr. A. Wolthuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 januari 2023.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 25 juni 2022 te [plaats01] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
op of aan de openbare weg, te weten de [straatnaam01]
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] te dwingen tot de afgifte van een horloge, in elk geval
enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] en/of een ander
toebehoorde(n)
- die [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] heeft/hebben opgewacht en/of
- (al dan niet met gezichtsbedekkende kleding) (vervolgens) een mes heeft getoond
aan die [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] en/of aan die [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] de woorden
heeft toegevoegd: “Geef mij jouw horloge” en/of “Ik steek jullie dood” en/of “ik
maak eerst jou dood en dan je vriendinnetje”, althans woorden van gelijke
(dreigende) aard en/of strekking en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer01] heeft vastgepakt en/of (daarbij) meerdere stekende
bewegingen heeft gemaakt in de richting van het gezicht en/of de buik, althans het
lichaam van die [slachtoffer01] en/of die [slachtoffer01] (daarbij) tegen het lichaam heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte01] op of omstreeks 25 juni 2022 te [plaats01] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
op of aan de openbare weg, te weten de [straatnaam01]
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn/haar mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] te
dwingen tot de afgifte van zijn/een horloge, in elk geval enig goed, dat/die geheel of
ten dele die [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] en/of een derde toebehoorde(n),
- een mes heeft getoond aan die [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] en/of aan die [slachtoffer01] en/of
[slachtoffer02] de woorden heeft toegevoegd: “Geef mij jouw horloge” en/of “Ik steek
jullie dood” en/of “ik maak eerst jou dood en dan je vriendinnetje”, althans
woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer01] heeft vastgepakt en/of (daarbij) meerdere stekende
bewegingen heeft gemaakt in de richting van het gezicht en/of de buik, althans het
lichaam van die [slachtoffer01] en/of die [slachtoffer01] (daarbij) tegen het lichaam heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s) op of
omstreeks
25 juni 2022 te [plaats01] , opzettelijk behulpzaam is/zijn geweest
en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft
door
- die [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] (op een afgesproken plaats) (met een auto) af te (laten)
zetten, en/of
- een mes aan die [medeverdachte01] ter beschikking te stellen en/of te geven, en/of
- op de uitkijk te staan en/of
- tijdens en/of voorafgaand aan de (door verdachte en/of zijn mededader(s))
geplande beroving telefonisch contact met die [medeverdachte01] en/of zijn mededader(s)
te hebben over de stand van zaken rondom de verblijfplaats en/of locatie van die De
Wit en/of [slachtoffer02] en/of over de uitvoering van de plannen betreffende de
beroving, en/of
- die [medeverdachte01] vlakbij de locatie van de geplande beroving met een (vlucht)auto op
te wachten en/of
- de/een (vlucht)auto ter beschikking te stellen en/of te besturen.