ECLI:NL:RBROT:2023:13084

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
ROT 22/6287
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering openbaarmaking informatie over bijstandsfraude melding op grond van de Wet open overheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De eiser had op 28 juli 2022 een verzoek ingediend om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo) met betrekking tot een melding over vermeende bijstandsfraude. Het college heeft dit verzoek op 15 augustus 2022 afgewezen, en dit besluit is later in bezwaar ook ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 juni 2023, waarbij de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de gemachtigde van de verweerder wel aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering van het college om de gevraagde informatie openbaar te maken, terecht was. De rechtbank oordeelde dat de informatie die de eiser had verzocht, persoonsgegevens betrof die (indirect) te herleiden zijn tot een persoon. Het college had terecht het belang van de bescherming van de privacy van de melder zwaarder laten wegen dan het algemeen belang bij openbaarmaking. De rechtbank heeft ook overwogen dat het belang van vertrouwelijkheid in de communicatie tussen burgers en de overheid van groot belang is, en dat openbaarmaking van de melding een drempel kan opwerpen voor burgers om in de toekomst meldingen te doen.

De rechtbank concludeerde dat de weigering om de informatie openbaar te maken op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e en i, van de Woo gerechtvaardigd was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/6287

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , te Rotterdam, eiser,

gemachtigde: mr. L. van Baaren,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. A. Hielkema.

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo) afgewezen.
Bij besluit van 1 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft tevens de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Daarbij heeft verweerder ten aanzien van een aantal documenten verzocht om geheimhouding, met een beroep op artikel op artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:29, zesde lid, van de Awb is de in het vijfde lid bedoelde toestemming van rechtswege verleend zodat de rechtbank kennis kan nemen van de stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2023. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving vooraf niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft op 28 juli 2022 een verzoek om informatie op grond van de Woo ingediend. Met dit verzoek is gevraagd om alle informatie over een bij het Cluster Werk & Inkomen van verweerder binnengekomen melding over vermeende bijstandsfraude door eiser, waaronder informatie over de melder.
1.2
Bij het primaire besluit, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder openbaarmaking van de door eiser gevraagde informatie geweigerd. Aan deze weigering heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de informatie persoonsgegevens betreft die (indirect) te herleiden zijn tot een persoon. Openbaarmaking van die gegevens weegt volgens verweerder niet op tegen de bescherming van de privacy van de melder, zodat openbaarmaking op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo wordt geweigerd. Daarnaast wijst verweerder erop dat burgers in volledige vrijheid en vertrouwelijkheid moeten kunnen communiceren met de overheid en dat brieven van burgers vertrouwelijk worden behandeld. Openbaarmaking van de melding kan voor burgers een drempel opwerpen om zich in de toekomst tot de overheid te wenden en een melding te doen. Hierdoor zou niet alleen de desbetreffende burger benadeeld worden, maar zou ook de gemeente in haar functioneren geschaad worden omdat signalen uit de samenleving haar niet meer bereiken. Gelet hierop wordt ook op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Woo geweigerd de verzochte informatie openbaar te maken.
2. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd de gevraagde informatie openbaar te maken. Daartoe betoogt hij dat hij naar aanleiding van de melding drie keer is ondervraagd en dat dit een grote impact op hem heeft gehad. Eiser stelt zich dan ook op het standpunt dat in dit geval het belang van openbaarmaking zwaarder dient te wegen dan het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat de gegevens met betrekking tot de naam van de melder en de exacte inhoud van de melding gescheiden kunnen worden, zodat hij wel op de hoogte gesteld had kunnen worden van de exacte inhoud van de melding. Ook heeft verweerder volgens eiser geweigerd de informatie openbaar te maken omdat openbaarmaking het functioneren van de Staat in gevaar zou brengen. Indien onjuiste meldingen niet openbaar gemaakt zouden worden, ontstaat volgens eiser juist het risico dat burgers bewust onjuiste meldingen doen zonder daar de gevolgen van te ondervinden.
3. Op grond van artikel 4.1, eerste lid van de Woo kan eenieder een verzoek om publieke informatie richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het zevende lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 5.
Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e en i, van de Woo blijft het openbaar maken achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, respectievelijk het belang van het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen.
4. De rechtbank heeft kennisgenomen van de met toepassing van artikel 8:29 van de Awb overgelegde stukken.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder openbaarmaking van de verzochte informatie kunnen weigeren. Voor zover het informatie betreft over de persoonsgegevens van de melder heeft verweerder deze informatie op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo kunnen weigeren. Het belang dat burgers in vrijheid en vertrouwelijkheid moeten kunnen communiceren met de overheid en het belang dat signalen uit de samenleving de gemeente en/of de burgemeester bereiken, heeft verweerder zwaarder kunnen laten wegen dan het algemeen belang bij openbaarmaking. Dat, zoals eiser stelt, de melding geanonimiseerd zou kunnen worden, doet daar niet aan af, nu niet is uitgesloten dat het risico bestaat dat, vanuit het perspectief van de gemeente, het bericht niet herleidbaar is, maar dat dat in de praktijk toch wel zo blijkt te zijn. Daarbij is nog van belang dat de inhoudelijke juistheid van de melding geen rol speelt bij de beoordeling die in dit kader dient te worden gemaakt. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de juistheid van de melding onderwerp is van onderzoek door de gemeente en dat eiser in dat kader de gelegenheid wordt geboden de beweringen van de melder inhoudelijk te weerspreken. Indien het onderzoek tot (rechts)gevolgen voor eiser leidt, kan hij die in dat kader aanvechten.
5. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder terecht op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e en i, van de Woo heeft geweigerd de gevraagde informatie openbaar te maken. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.S.J. Letschert, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 23 juni 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.