ECLI:NL:RBROT:2023:13064

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
C/10/644362 / HA ZA 22-724
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie rechtsverhouding tussen scheepsmakelaar en rederij met betrekking tot commissieovereenkomst

In deze zaak gaat het om de vraag of Waterman Maritime Services BV (WMS), een scheepsmakelaar, recht heeft op een vergoeding voor bemiddelingswerkzaamheden bij het tot stand komen van een bevrachtingsovereenkomst tussen de Finse rederij [gedaagde] en JuiSea Shipping B.V. WMS stelt dat zij recht heeft op een commissie op basis van een tussen haar en [gedaagde] gesloten commissieovereenkomst. [gedaagde] betwist dit en stelt dat er sprake is van een bemiddelingsovereenkomst, waarbij WMS het verbod op het dienen van twee heren heeft overtreden. De rechtbank heeft op 27 december 2023 geoordeeld dat WMS gelijk heeft en dat de commissieovereenkomst van toepassing is. De rechtbank heeft de vordering van WMS toegewezen, waarbij [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van € 1.563,00 per maand, met een totaalbedrag van € 28.134,00 voor de periode van juli 2022 tot en met december 2023, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft ook beslagkosten toegewezen en [gedaagde] in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/644362 / HA ZA 22-724
Vonnis van 27 december 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WATERMAN MARITIME SERVICES BV,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. H.A. de Savornin Lohman te Amsterdam,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. D. Komen te Rotterdam.
Partijen worden hierna WMS en [gedaagde] genoemd.

1.Korte aanduiding van de zaak

Partijen verschillen van mening of WMS, een scheepsmakelaar, een vergoeding toekomt voor het tot stand komen van de bevrachtingsovereenkomst tussen [gedaagde] , de rederij en eigenaar van het zeeschip “ [naam schip] ” en JuiSea. Waar WMS zich op het standpunt stelt dat haar een vergoeding toekomt op grond van de tussen haar en [gedaagde] gesloten commissie-overeenkomst, stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat zij met WMS een bemiddelings-overeenkomst heeft gesloten en dat WMS geen recht op een vergoeding heeft omdat WMS het verbod op het dienen van twee heren heeft overtreden.
De rechtbank geeft WMS gelijk.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het bevoegdheidsincident van 28 december 2022 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de conclusie van antwoord, met productie A2 tot en met A19;
  • de oproepingsbrieven van de rechtbank van 3 februari 2023;
  • de zittingsagenda van 17 mei 2023;
  • de akte houdende aanvullende producties (23 tot en met 30) van WMS;
  • de akte overlegging producties (A20 tot en met A22) van [gedaagde] ;
  • de pleitnotities van mr. De Savornin Lohman;
  • de spreekaantekeningen van mr. Komen;
  • de e-mail van mr. De Savornin Lohman van 6 december 2023.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juni 2023. Het vonnis is nader bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
WMS is scheepsmakelaar voor de aankoop, verkoop, huur en verhuur van zeeschepen. WMS treedt ook op als zakelijk adviseur bij voornoemde transacties. Directeur en aandeelhouder van WMS is de heer [persoon A] (hierna: [persoon A] ).
3.2.
[gedaagde] is een Finse rederij, waarvan de heer [persoon B] (hierna: [persoon B] ) de bestuurder is. [gedaagde] is eigenares van het zeeschip “ [naam schip] ” (hierna: [naam schip] ).
3.3.
JuiSea Shipping B.V. (hierna: JuiSea), opgericht op 13 december 2021, is een joint venture tussen Trilobes B.V (hierna: Trilobes) en Refresco B.V.
3.4.
In april 2021 hebben (de heer [persoon C] van) Trilobes en [gedaagde] een eerste contact gehad over [naam schip] (e-mails van 13 en 22 april 2021: producties A2 en A3 van [gedaagde] ).
3.5.
Op 3 juni 2021 hebben WMS en Trilobes een overeenkomst gesloten, op grond waarvan WMS voor Trilobes een
search en selectionopdracht zou gaan uitvoeren naar een door Trilobes/JuiSea te huren zeeschip. Daartoe neemt [persoon A] op 3 juni 2021 per e-mail contact op met [gedaagde] , de eigenares van [naam schip] . In deze e-mail staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“(…) Please be informed that we act and have been retained as advisors for Trilobes BV and their clients. We kindly request you to confirm that you have an interest in a 5-year charter with further option” (...)”.
3.6.
[persoon B] geeft in zijn e-mail van 4 juni 2021 aan [persoon A] te kennen mogelijkheden te zien voor de verhuur van [naam schip] . In deze e-mail staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“(…) In order to provide firm indication I would appreciate off course if some more details can be made available, like:
(…)
(v) Kindly advice preferred CP and commission? (…)”
3.7.
Tijdens een telefoongesprek op 4 juni 2021 heeft [persoon A] aan [persoon B] gemeld dat de commissie voor Trilobes een
sensitive issueis en dat hij daarom de kwestie van de commissie aan [persoon B] overlaat.
3.8.
In augustus, september en begin oktober 2021 heeft WMS namens Wisby Tankers AB (hierna: Wisby Tankers) contact gehad met [gedaagde] over een mogelijke verkoop van [naam schip] aan Wisby Tankers (e-mails van WMS en Wisby Tankers en van WMS aan [gedaagde] : productie 23 van WMS). Wisby Tankers heeft op 4 oktober 2021 [gedaagde] bericht geen bod op [naam schip] te zullen doen, waarna WMS weer contact heeft opgenomen met [gedaagde] over de verhuur van [naam schip] .
3.9.
Op 12 oktober 2021:
- is een voorlopige overeenkomst tussen [gedaagde] en JuiSea (in oprichting) tot stand gekomen tot verhuur van [naam schip] door [gedaagde] aan JuiSea, een bevrachtingsovereenkomst (
charter agreement);
- heeft [persoon B] aan [persoon A] meegedeeld dat WMS een commissie van 1,5% zou ontvangen. Verspreid over de looptijd van drie jaar bedraagt de commissie in totaal € 56.255,00 en voor een periode van vijf jaar bedraagt de commissie € 93.759,00;
- hebben [persoon B] en [persoon A] afgesproken de commissie in een
side lettervast te leggen.
3.10.
Over de in de
side lettervast te leggen commissie hebben [persoon A] en [persoon B] op 25 en 26 oktober 2021 met elkaar gemaild. Op 26 oktober 2021 heeft WMS per e-mail aan [gedaagde] laten weten in te stemmen met het commissievoorstel van [gedaagde] , het betalen van de commissie in maandelijkse termijnen van gemiddeld € 1.563,00 per maand. Vervolgens heeft WMS aan [gedaagde] een aangepaste concept overeenkomst gestuurd (productie 4 van WMS).
3.11.
Over de periode van 1 oktober tot en met 31 december 2021 heeft WMS
€ 10.937,00 (inclusief BTW) aan Trilobes in rekening gebracht voor het finaliseren van de
charter agreement.
3.12.
Op 13 januari 2022 is de definitieve charterovereenkomst tussen [gedaagde] en JuiSea tot stand gekomen met betrekking tot [naam schip] . Op deze charterovereenkomst zijn de Baltime-voorwaarden van het Bimco-Institute van toepassing. [gedaagde] en JuiSea zijn geen “Brokerage commission and to whom payable” overeengekomen (productie 1 van WMS).
3.13.
Op 20 januari 2022 heeft WMS de door haar ondertekende “
Irrevocable side letter/commission agreement” (hierna: de
commission agreement) aan [gedaagde] toegezonden (productie 5 van WMS). In deze commissie-overeenkomst staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“ Strictly private & confidential
IRREVOCABLE SIDE LETTER/COMMISSION AGREEMENT
Referring to the Time Charter Party Agreement of [naam schip] (the “Vessel”) dated 13th January 2022 (“the CP”) between JuiSea Shipping B.V. (“the Charterer”) and [gedaagde] (“the Shipowner”) (…)
It has this 13th January 2022 mutually been agreed between:
[gedaagde] , (…)
(“Owners of [naam schip] ”)
and
WATERMAN MARITIME SERVICES B.V. (…)
That there is a “commission” payable on monthly basis, by the Owners of [naam schip] to the “Shipbroker” of 1,5% (…), to WATERMAN MARITIME SERVICES B.V. (…)
on the earned gross daily hire as agreed in the above-mentioned Charter Party.
This Agreement to be kept Private & Confidential and is not to be disclosed, divulged and/or discussed with any third party save for the parties mentioned in this Irrevocable and Confidential Side Letter.”
3.14.
Op 4 maart 2022 schrijft [persoon B] in een e-mail aan [persoon A] , voor zover hier van belang, het volgende:
“(…) I have to say that I’m feeling a bit misled with regards to this “commission agreement”, although I did confirm the arrangement earlier, perhaps not having clear picture of set-up.
I think we need to discuss about this (…)”
3.15.
Op 7 maart 2022 hebben [persoon B] en [persoon A] telefonisch contact. [persoon B] laat [persoon A] weten zich misleid te voelen omdat WMS een vergoeding van Trilobes had ontvangen.
3.16.
In de periode van 9 tot en met 11 mei 2022 hebben partijen onderhandeld over de commissie in de vorm van een door [gedaagde] aan WMS te betalen
lump sum,
3.17.
Bij brief van 17 juni 2022 heeft WMS [gedaagde] :
- gesommeerd om uiterlijk 30 juni 2022 aan haar te bevestigen dat de verplichting om de maandelijkse commissie te betalen wordt nagekomen, dan wel;
- aangeboden het geschil in der minne te regelen tegen het door [gedaagde] op 11 mei 2022 gedane aanbod van € 25.000,00, mits [gedaagde] haar dat uiterlijk 23 juni 2022 laat weten.
[gedaagde] heeft hier niet op gereageerd.
3.18.
Op 1 augustus 2022 heeft WMS een eerste commissiefactuur van € 1.592,62 over de maand juli 2022 aan [gedaagde] gestuurd (productie 8 van WMS). [gedaagde] heeft deze factuur onbetaald gelaten.
3.19.
Tot op heden heeft [gedaagde] de commissiefacturen van WMS onbetaald gelaten.

4.Het geschil

4.1.
WMS vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 1.563,00 per maand, voor het eerst op 1 augustus 2022 over de maand juli 2022, en wel voor een periode van drie jaar (totaalbedrag € 56.255,00), te vermeerderen met de eventuele periode van verlenging tot vijf jaar (totaalbedrag € 93.759,00), ieder maandelijks te betalen bedrag te vermeerderen met de handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarover deze betaling is verschuldigd tot de dag van de betaling, tot betaling van primair € 1.662,00 subsidiair € 1.287,00 aan incassokosten en tot betaling van
€ 1.385,43 aan beslagkosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot ontzegging van de vordering aan WMS, althans tot afwijzing van de vordering van WMS, althans tot ongegrond verklaring van de vordering van WMS, althans tot niet-ontvankelijk verklaring van WMS in haar vordering, met veroordeling van WMS, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de voldoening daarvan niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis plaatsvindt.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht

5.1.
Omdat [gedaagde] in Finland is gevestigd onderzoekt de rechtbank ambtshalve haar internationale bevoegdheid en het toepasselijk recht. De rechtbank heeft zich bij vonnis in incident van 28 december 2022 internationaal bevoegd verklaard om van de vorderingen van WMS kennis te nemen. De rechtsmacht is geen punt van debat meer tussen partijen.
5.2.
WMS grondt haar vorderingen op (nakoming van) de commissie-overeenkomst. Welk recht hierop toepasselijk is volgt uit de conflictregels van de Verordening EG Nr. 593/2008 van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I). Uit de processtukken van partijen volgt dat zij het eens zijn over de toepasselijkheid van Nederlands recht. Partijen hebben dat tijdens de mondelinge behandeling bevestigd. De rechtbank verstaat dit als een rechtskeuze zodat de vorderingen op grond van artikel 3 Rome I worden beoordeeld naar Nederlands recht.
Standpunten van partijen
5.3.
WMS grondt haar vordering op nakoming (artikel 3:296 BW) en stelt daartoe het volgende. Partijen hebben op 12 oktober 2021 een overeenkomst gesloten, waarbij [gedaagde] zich heeft verplicht om een commissie van 1,5% aan WMS te betalen voor bemiddelingswerkzaamheden bij het tot stand komen van de bevrachtingsovereenkomst tussen [gedaagde] en JuiSea. Nadat de bevrachtingsovereenkomst tussen [gedaagde] en JuiSea op 13 januari 2022 definitief was geworden, heeft WMS overeenkomstig de nader tussen partijen gemaakte afspraken over die commissie, op 20 januari 2022 de definitieve
commission agreementondertekend en aan [gedaagde] toegezonden.
Het is een bestendig gebruikelijk beding dat de reder de commissie van de makelaar betaalt, ongeacht het feit of de makelaar de opdrachtnemer van de huurder of van de reder is. [gedaagde] is hier ook van uitgegaan, zo blijkt uit het op 4 juni 2021 tussen partijen gevoerde telefoongesprek. Dit blijkt ook uit het toekennen van de commissie door [gedaagde] aan WMS op 12 oktober 2021, omdat [gedaagde] via de e-mail van WMS van 7 oktober 2021 al kon weten dat WMS haar namens Trilobes benaderde. Ook in het voorgenomen bod dat WMS namens Wisby Tankers aan [gedaagde] zou doen gingen Wisby Tankers en WMS daarvan uit (zie de e-mail van WMS aan Wisby Tankers van 15 september 2021: productie 23 WMS).
5.4.
[gedaagde] betwist niet dat partijen een commissie zijn overeengekomen, maar stelt zich op het standpunt dat WMS aan de overeenkomst geen recht op betaling kan ontlenen. WMS heeft voor zowel Trilobes/JuiSea als voor [gedaagde] bemiddeld bij het tot stand komen van de bevrachtingsovereenkomst tussen JuiSea en [gedaagde] en heeft daarmee twee heren gediend in de zin van artikel 7:425 BW. Dat daarvan sprake is blijkt volgens [gedaagde] uit het volgende:
- WMS heeft drie concept versies en een finale bemiddelingsovereenkomst aan [gedaagde] toegezonden,
- de onderwerpregel bij de begeleidende e-mails van WMS aan [gedaagde] met betrekking tot deze (concept) overeenkomst(en) luidt steevast “Brokerage agreement between [gedaagde] en WMS”,
- de begeleidende e-mail bij de overeenkomst van 20 januari 2022 waarin WMS schrijft “in the meantime I have taken the liberty to send you hereto attached our brokerage agreement” en “you will find our full style/address mentioned in the brokerage agreement”,
- het gebruik van “we”, “us”, “our”, “charterers” en “them” in de overige correspondentie van WMS,
- de uitnodigingen voor een etentje en een beurs en de introductie bij een investeerder,
  • WMS heeft op verschillende momenten (
  • WMS is voor dezelfde bemiddelingswerkzaamheden al door Trilobes betaald.
5.5.
[gedaagde] voert voorts het volgende aan. Als al sprake zou zijn van een overeenkomst, waarbij op [gedaagde] de verplichting rust om aan WMS een vergoeding te betalen zonder dat daar een verplichting van [gedaagde] tegenover staat, kan dat niet een commissie zijn als bedoeld in box 24 van de charterovereenkomst, omdat partijen deze bewust hebben doorgehaald. Enerzijds omdat tussen WMS en Trilobes/JuiSea een (separate) bemiddelingsovereenkomst zonder
kick backsis overeengekomen, waar [gedaagde] pas later van op de hoogte is geraakt. Anderzijds omdat WMS en [gedaagde] een (separate) bemiddelingsovereenkomst zijn overeengekomen.
5.6.
WMS heeft van meet af aan enkel en alleen in opdracht van Trilobes/JuiSea werkzaamheden verricht en dat was voor [gedaagde] kenbaar. Dat blijkt uit haar eerste e-mail contact met [gedaagde] op 3 juni 2021, waarin zij zich namens Trilobes bij [gedaagde] meldt. In navolging van het telefoongesprek op 4 juni 2021 over de commissie is tussen partijen een commissie-overeenkomst en geen bemiddelingsovereenkomst (artikel 7:425 BW e.v.) tot stand gekomen. Daartoe voert WMS het volgende aan:
- de titel van de overeenkomst “commission agreement”,
- de inhoud van de overeenkomst waarin enkel de betaling van de commissie is geregeld en niets over bemiddelingswerkzaamheden voor [gedaagde] ,
- het tijdstip van de totstandkoming van de commissie is op dezelfde dag als die waarop de charterovereenkomst tussen JuiSea en [gedaagde] in hoofdlijnen tot stand kwam,
- de e-mail van 7 oktober 2021 van WMS, waarmee de onderhandelingen met [gedaagde] worden hervat nadat de gesprekken tussen [gedaagde] met Wisby Tankers waren vastgelopen,
- de e-mails in het derde kwartaal 2021 tussen Trilobes en WMS zijn niet doorgeleid aan [gedaagde] ,
- de e-mailwisseling tussen WMS en [gedaagde] geeft er geen blijk van dat WMS [gedaagde] heeft geadviseerd over de transactie,
- de door WMS behaalde onderhandelingsresultaten ten behoeve van Trilobes.
Van het handelen in strijd met het verbod, het dienen van twee heren (artikelen 7:417 en 7:427 BW), door WMS is geen sprake. [gedaagde] is gehouden tot nakoming van haar betalingsverplichting op grond van de commissie-overeenkomt aldus WMS.
5.7.
Volgens WMS doet het vertrouwelijk karakter van de commissie-overeenkomst daar niet aan af. WMS heeft om haar moverende redenen gemeend dat Trilobes hier buiten diende te blijven en dat heeft [gedaagde] geaccepteerd zonder vragen te stellen. Uitleg hierover heeft [gedaagde] nadien ook niet gevraagd. Niet op 4 maart 2022 toen [gedaagde] aan WMS meedeelde zich misleid te voelen, omdat zij wist dat WMS van Trilobes/JuiSea een betaling had ontvangen. Ook niet tijdens de onderhandelingen van 9 tot 20 mei 2022 over de commissie in de vorm van een
lump sum.
Wettelijk kader
5.8.
Partijen verschillen van mening hoe de afspraken van 12 oktober 2023, als verwoord in de
side letter(zie 3.13), moeten worden gekwalificeerd en vervolgens of WMS voor het tot stand komen van de bevrachtingsovereenkomst tussen [gedaagde] en JuiSea recht heeft op een vergoeding van [gedaagde] .
5.9.
Vast staat dat partijen een commissie zijn overeengekomen. Gelet op het partijdebat dient beoordeeld te worden of de rechtsverhouding tussen WMS en [gedaagde] kwalificeert als een bemiddelingsovereenkomst en zo ja of WMS het verbod op het dienen van twee heren heeft overtreden (artikel 7:417 BW) waardoor het recht op loon is vervallen. [gedaagde] doet subsidiair een beroep op bedrog en/of dwaling en/of onrechtmatig handelen door WMS.
5.10.
De vraag of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, moet worden beantwoord aan de hand van de artikelen 3:33 en 3:35 BW ( de wilsvertrouwensleer) en 6:217 BW (aanbod en aanvaarding). De inhoud van de overeenkomst dient vervolgens te worden vastgesteld aan de hand van wat partijen over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen mochten afleiden (het Haviltexcriterium).
Commissie-overeenkomst
5.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is, met in achtneming van het hiervoor omschreven beoordelingskader en de feitelijke gang van zaken in dit geval, tussen partijen een commissie-overeenkomst tot stand gekomen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
5.12.
Vast staat dat WMS al bij het eerste contact op 3 juni 2021 [gedaagde] heeft medegedeeld dat zij namens Trilobes optreedt en dat er vanuit Trilobes interesse is voor [naam schip] (zie 3.5). Op 4 juni 2021 geeft WMS te kennen dat een commissie voor WMS gevoelig ligt bij Trilobes en dat zij daarom de kwestie van de commissie aan [gedaagde] overlaat. Uit de correspondentie in augustus en september 2021 tussen WMS en [gedaagde] over een eventuele verkoop van [naam schip] kan worden afgeleid dat WMS voor Wisby Tankers (en Trilobes als mogelijke huurder) optreedt (productie 23 van WMS). Als de verkoop van [naam schip] aan Wisby Tankers van de baan is, meldt WMS zich op 7 oktober 2021 opnieuw bij [gedaagde] . Uit de e-mail van 7 oktober 2021 (om 15:40 uur) kan worden afgeleid dat WMS in opdracht en namens Trilobes/JuiSea handelt (productie 26 van WMS). Met het op hoofdlijnen rondkomen van de bevrachtingsovereenkomst tussen [gedaagde] en Trilobes/JuiSea op 12 oktober 2021 is het ( [persoon B] van) [gedaagde] die aan ( [persoon A] van) WMS meedeelt dat WMS een commissie van 1,5% van de vracht ontvangt. Op dat moment is het aan [gedaagde] bekend dat een commissie voor WMS gevoelig ligt bij Trilobes en is dat voor [gedaagde] geen reden om navraag bij WMS te doen. Partijen hebben afgesproken de commissie apart te regelen in een
side letter. Trilobes was hiervan niet op de hoogte. De clausule over de commissie (box 24) is in de (definitieve) bevrachtingsovereenkomst(en) van 12 oktober 2021 en 13 januari 2022 doorgehaald, omdat de bevrachter niet wilde dat de rederij een commissie moest betalen. Aangezien [gedaagde] een commissie aan WMS wilde betalen, kan uit de door WMS opgestelde (concept)overeenkomst(en), niet anders worden afgeleid dan dat partijen hebben bedoeld een commissie-overeenkomst te sluiten. Dat WMS bij [gedaagde] het idee heeft gewekt dat zij werkzaamheden zou gaan verrichten voor [gedaagde] volgt niet uit de tussen partijen gevoerde correspondentie. Dat WMS in haar correspondentie meermaals de term “
brokerage agreement” gebruikt doet hieraan niet af. Omdat geen sprake is van een bemiddelingsovereenkomst maar van een commissie-overeenkomst komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van de vraag of het recht op loon is vervallen vanwege het overtreden van het verbod op het dienen van twee heren (artikel 7:417 BW dat van overeenkomstige toepassing is op de bemiddelingsovereenkomst).
Tussenconclusie
5.13.
Dit alles leidt ertoe dat [gedaagde] in beginsel gehouden is de commissie-overeenkomst na te komen.
Het beroep op bedrog en/of dwaling slaagt niet
5.14.
Nu in rechte is komen vast te staan dat het recht op een vergoeding van WMS op grond van de tussen partijen gesloten commissie-overeenkomst niet is komen te vervallen, dient te worden beoordeeld of deze overeenkomst, gelet op het subsidiaire beroep van [gedaagde] op bedrog en/of dwaling, vernietigbaar is.
5.15.
Bedrog, zo betoogt [gedaagde] , omdat WMS door het opzettelijk verzwijgen van WMS dat zij al optrad en betaald werd door Trilobes/JuiSea [gedaagde] heeft bewogen tot het sluiten van een overeenkomst voor dezelfde werkzaamheden.
Dwaling, zo betoogt [gedaagde] , omdat WMS aan [gedaagde] had moeten mededelen dat zij optrad voor Trilobes/JuiSea bij het tot stand komen van de bevrachtingsovereenkomst en dat zij daarvoor een vergoeding ontving om zo te voorkomen dat [gedaagde] een onjuiste voorstelling van zaken zou hebben bij het aangaan van de overeenkomst. Van een professionele scheepsmakelaar mag worden verwacht dat zij transparant is en tijdig communiceert voor wie zij welke werkzaamheden verricht. Zeker nu [gedaagde] al bij een van de eerste contacten om specifieke en voor haar essentiële informatie over de commissie verzocht, had dat voor WMS aanleiding moeten zijn haar daarover adequaat te informeren. Nadat WMS betrokken was geweest bij de mogelijke verkoop van [naam schip] aan Wisby Tankers ging [gedaagde] er van uit en mocht [gedaagde] er van uit gaan dat WMS voor haar optrad.
De overeenkomst is daarom voor vernietiging vatbaar en [gedaagde] is dan ook niet gehouden een vergoeding aan WMS te betalen.
5.16.
Artikel 3:44 lid 3 BW bepaalt dat sprake is van bedrog wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep.
5.17.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van bedrog. [gedaagde] verwijt WMS niet dat zij onjuiste informatie heeft verstrekt, maar verwijt WMS dat zij onvolledige informatie heeft verstrekt over de ontvangen vergoeding van Trilobes/JuiSea. Het onvolledig informeren kwalificeert niet als een kunstgreep in de zin van artikel 3:44 lid 3 BW. Ook overigens zijn door [gedaagde] onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat WMS [gedaagde] tot het sluiten van de overeenkomst heeft bewogen door opzettelijk enig feit te verzwijgen dat zij verplicht was mede te delen.
5.18.
Artikel 6:228 lid 1 onder b BW bepaalt dat een overeenkomst vernietigbaar is als deze tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet of niet op gelijke voorwaarden zou zijn gesloten, terwijl de wederpartij van de dwalende in verband met hetgeen zij van de dwaling wist of behoorde te weten de dwalende had behoren in te lichten.
5.19.
WMS erkent dat zij wellicht wat meer informatie had kunnen verstrekken over waarom de commissie een
sensitive issuewas voor Trilobes. Daar staat tegenover, zoals WMS naar het oordeel van de rechtbank terecht naar voren brengt, dat [gedaagde] enig onderzoek had kunnen doen. De e-mails van 3 juni en 7 oktober 2021, het telefoongesprek op 4 juni 2021 waarin [persoon A] aan [persoon B] meldt dat de commissie een
sensitive issueis voor Trilobes en het feit dat WMS de commissie in een aparte overeenkomst wilde vastleggen zijn op zichzelf genomen een reden om navraag te doen bij WMS. [gedaagde] heeft dat niet gedaan, ook niet op 4 maart 2022. Ook hetgeen tijdens de zitting door partijen naar voren is gebracht over het
sensitive issuedoor [persoon A] :
“dat het
sensitive issueterug te voeren is op een akkefietje met [persoon D] van Trilobes en dat [persoon D] niet meer met commissies wilde werken”
en door [persoon B] :
“dat hem (door [persoon A] ) is gezegd dat Trilobes van een commissie voor WMS niets wist dan wel mocht weten en dat de commissie in een aparte overeenkomst zou worden vastgelegd. Navraag naar het waarom is geparkeerd, omdat het mogelijk een delicaat onderwerp zou kunnen zijn dat later nog wel aan de orde zou komen.”
maakt dat [gedaagde] , die na 13 januari 2022 weet kreeg van de betaling door Trilobes van het door WMS gedane werk voor Trilobes/JuiSea, hierover veel eerder dan op 11 juli 2022 om tekst en uitleg had kunnen en moeten vragen. Voor WMS was het niet kenbaar dat het voor [gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst met WMS van belang was te weten dat WMS ook door Trilobes/JuiSea werd betaald. Het beroep op dwaling van [gedaagde] strandt daarom op het kenbaarheidsvereiste van artikel 6:228 lid 1 sub b BW.
Onrechtmatige daad
5.20.
[gedaagde] heeft tenslotte nog betoogd dat de handelswijze van WMS tegenover haar als onrechtmatige daad kwalificeert. De door [gedaagde] hierdoor geleden schade bestaat onder andere uit het door WMS gevorderde bedrag.
Nu in rechte is komen vast te staan dat bij het tot stand komen van de commissie-overeenkomst van bedrog noch dwaling sprake is geweest kan evenmin sprake zijn van een onrechtmatige daad van WMS jegens [gedaagde] ; immers [gedaagde] heeft de onrechtmatige daad feitelijk onderbouwd met het gestelde bedrog en/of de gestelde dwaling van WMS en geen andere feitelijke stellingen ingenomen die een zelfstandige grond opleveren voor onrechtmatig handelen van WMS.
Conclusie
5.21.
De vordering over de periode juli 2022 tot en met december 2023 wordt toegewezen tot een bedrag van € 28.134,00. Het deel van de vordering dat betrekking heeft op de periode hierna is nog niet opeisbaar en kan daarom niet worden toegewezen
Wettelijke handelsrente
5.22.
De gevorderde wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW zal als onvoldoende gemotiveerd weersproken worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.23.
WMS maakt aanspraak op de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten primair voor een bedrag van € 1.662,00 en subsidiair voor een bedrag van € 1.287,00. [gedaagde] heeft niet weersproken dat WMS recht heeft op een vergoeding hiervan. Zowel het primair als het subsidiaire gevorderde bedrag is, gelet op de hoogte van het toewijsbare bedrag, echter hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De vordering op dit punt wordt toegewezen tot een bedrag € 1.040,71.
Beslagkosten
5.24.
WMS vordert € 1.385,43 aan beslagkosten. Beslagkosten komen in beginsel alleen voor vergoeding in aanmerking, indien ze zijn gevorderd en als alle beslagstukken zich in het dossier bevinden. Als onderbouwing voor de beslagkosten heeft WMS verwezen naar productie 8 bij dagvaarding. Echter deze productie bevat geen beslagstukken. Ook overigens heeft WMS geen beslagstukken overgelegd. Bij gebreke van beslagstukken waaruit de kosten blijken kan de rechtbank de gevorderde beslagkosten toewijzen indien is gesteld welke conservatoire beslagen zijn gelegd en een specificatie van de daarmee gemoeide kosten is gegeven, die niet is bestreden. Omdat WMS heeft gesteld dat zij op 5 juli 2022 conservatoir derdenbeslag heeft laten leggen onder JuiSea en een specificatie van de kosten heeft gegeven, die [gedaagde] niet heeft weersproken, wordt de vordering tot vergoeding van de beslagkosten toegewezen.
De beslagkosten worden vastgesteld op in totaal € 1.385,43:
€ 709,43 kosten deurwaardersexploot (537,99 plus € 171,44),
€ 676,00 griffierecht (beslagrekest),
Proceskosten
5.25.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van WMS worden begroot op:
  • explootkosten € 103,33
  • griffierecht € 2.837,00
  • salaris advocaat € 2.298,00 (2 punten en 1 punt voor beslag x tarief III € 766,00)
  • nakosten
Totaal € 5.411,33

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] aan WMS te betalen € 1.563,00 per maand, vanaf 1 augustus 2022 over de maanden juli 2022 tot en met december 2023 € 28.134,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarover deze betaling is verschuldigd tot de dag van de betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] aan WMS te betalen € 1.040,71 aan buitengerechtelijke incassokosten,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] aan WMS te betalen € 1.385,43 aan beslagkosten,
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van WMS tot op heden begroot op
€ 5.411,33, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde]
€ 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2023.
1451/1573