ECLI:NL:RBROT:2023:13058

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
83/300427-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot het horen van getuigen in een witwaszaak

In de zaak met parketnummer 83/300427-21 heeft de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam op 14 april 2023 een verzoek van de verdediging afgewezen om 23 getuigen te horen in een witwaszaak. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. C.C. Polat, stelde dat deze getuigen cruciale informatie konden verschaffen over de werkzaamheden van de onderneming van de verdachte en de wijze waarop betalingen zijn verricht. De verdediging wilde de getuigen confronteren met de bevindingen uit het dossier, met als doel te onderzoeken of er daadwerkelijk zorg is verricht of dat er sprake was van fictieve dienstverbanden en contante betalingen aan werknemers.

De officier van justitie heeft het verzoek van de verdediging afgewezen, stellende dat de proceshouding van de verdachte onduidelijk was en dat het niet te toetsen was of aan de maatstaf van het verdedigingsbelang was voldaan. De rechter-commissaris heeft in zijn beoordeling aangegeven dat de motivering van het verzoek onvoldoende was om de relevantie van het horen van de getuigen te onderbouwen. De verdachte had in eerdere verhoren inconsistent verklaard over de zorgadministratie en had in latere verhoren een beroep gedaan op haar zwijgrecht. Hierdoor was het voor de rechter-commissaris niet mogelijk om het verzoek op relevantie te beoordelen.

Uiteindelijk heeft de rechter-commissaris het verzoek tot het horen van getuigen afgewezen, met de mogelijkheid voor de verdediging om binnen veertien dagen bezwaar aan te tekenen tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
BESCHIKKING VERZOEK EX ART. 181 SV
Parketnummer : 83/300427-21
De rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te Rotterdam heeft een verzoek tot het verrichten van onderzoekshandelingen ex art. 181 Sv ontvangen, in de strafzaak tegen de verdachte

[naam verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
raadsman mr. C.C. Polat.
Het verzoek van de verdediging en de reactie daarop van de officier van justitie
De raadsman van de verdachte heeft de rechter-commissaris verzocht 23 getuigen te horen.
15 van deze getuigen betreffen werknemers van de onderneming van de verdachte. Volgens
de verdediging kunnen deze getuigen verklaren over de werkzaamheden die zij hebben
verricht, over de wijze waarop die geregistreerd zijn en over contante betalingen. De
raadsman wenst hen te confronteren met de bevindingen uit het dossier. Hij wil hen
bevragen over de daadwerkelijk geleverde zorg en de manier waarop zij betalingen
ontvingen. Hij meent dat aan de hand van het horen van de getuigen onderzocht dient te
worden of er daadwerkelijk geen zorg is verricht of dat er sprake was van contant uitbetalen
van werknemers. 5 andere van de verzochte getuigen wenst de verdediging te vragen of en
zoja welke werkzaamheden zij hebben verricht voor de onderneming van de verdachte. De
raadsman wil hen confronteren met de onderzoeksbevindingen van de inspectie dat sprake
zou zijn geweest van fictieve dienstverbanden. Hij meent dat aan de hand van het horen van
deze getuigen onderzocht dient te worden of er daadwerkelijk geen zorg is verricht en er
sprake was van fictieve dienstverbanden. Tot slot wenst de verdediging drie cliënten van de
onderneming van de verdachte te horen over de al dan niet geleverde zorg. Aan de hand van
het horen van deze getuigen dient te worden onderzocht of er daadwerkelijk geen zorg is
verricht of dat er sprake was van contante betalingen aan werknemers.
De officier van justitie heeft de rechter-commissaris verzocht het verzoek van de
verdediging af te wijzen. Hij stelt zich daarbij primair op het standpunt dat gezien de
proceshouding van de verdachte, niet te toetsen is of aan de maatstaf van het
verdedigingsbelang is voldaan.

Beoordeling

Het verzoek van de verdediging strekt tot het horen van personen die in het onderzoek van
de Opsporingsdienst van de Nederlandse Arbeidsinspectie (en haar rechtsvoorgangster) nog
geen verklaring hebben afgelegd. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient de
motivering van een dergelijk verzoek betrekking te hebben op het belang van het afleggen
van een verklaring door het horen van deze getuigen voor enige in de strafzaak uit hoofde
van de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing. In het
bijzonder dienen de redenen te worden opgegeven waarom de verklaring kan strekken tot
staving van de betwisting van het tenlastegelegde dan wel ter onderbouwing van een
verweer of standpunt dat betrekking heeft op een van de andere door de rechter uit hoofde
van de artikelen 348 en 350 te nemen beslissing. Aan dit motiveringsvereiste ligt ten
grondslag dat de rechter in staat wordt gesteld de relevantie van het verzoek te beoordelen,
mede in het licht van de onderzoeksbevindingen zoals deze zich op het moment van het
verzoek in het dossier bevinden. Ook draagt dat vereiste eraan bij dat de rechter zo
vroegtijdig mogelijk het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM bij de
beoordeling van het verzoek kan betrekken.
In dit geval is de proceshouding van de verdachte onduidelijk. In de eerste twee verhoren bij
de inspectie heeft zij verklaard dat de zorgadministratie in Factuurdesk werd bijgehouden.
Op de meeste vragen antwoordde zij dat ze dat moest terugkijken in mappen en/of in
Factuurdesk of dat zij dat aan haar boekhouder moest vragen. In haar derde verhoor heeft zij
wederom verklaard dat zij haar administratie voor zich moet hebben, om vragen te kunnen
beantwoorden. Ze heeft ook toegezegd om dat te zullen doen. In het vierde en vijfde verhoor
heeft zij een beroep op haar zwijgrecht gedaan. Onduidelijk is of de verdachte de
onderzoeksbevindingen, zoals die aan haar zijn gepresenteerd in het vierde en vijfde verhoor
en die aan de concept tenlastelegging ten grondslag liggen, betwist. Onduidelijk is ook of en
zoja welk verweer gevoerd zal worden door de verdediging op een van de andere door de
rechter uit hoofde van de artikelen 348 en 350 te nemen beslissing. Deze onduidelijkheid
brengt mee dat de rechter-commissaris niet in staat is het verzoek van de verdediging op
relevantie te beoordelen. Bij deze stand van zaken moet het verzoek worden afgewezen.

Beslissing

De rechter-commissaris
wijst af het verzoek van de verdediging tot het horen van getuigen.
Deze beslissing is op 14 april 2023 genomen door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, rechter-commissaris.
Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen bezwaar worden ingediend.