ECLI:NL:RBROT:2023:13049

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
634025 HA ZA 22-168
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor tekort in nalatenschap en beoordeling van rekening en verantwoording

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is eiser in de hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van erflaatster [erflaatster] tegen gedaagde [gedaagde] opgekomen. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 12 april 2023 gedaagde bevolen om relevante informatie en documentatie met betrekking tot de nalatenschap aan eiser te verstrekken. Gedaagde heeft hieraan voldaan door een grote hoeveelheid documenten te overhandigen, maar eiser heeft geconstateerd dat de rekening en verantwoording die gedaagde heeft afgelegd onvolledig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde niet voldoende inzicht heeft gegeven in de door hem verrichte rechtshandelingen en de daarbij ontvangen inkomsten en gedane uitgaven in de periode van 16 december 1998 tot en met 31 december 2022.

De rechtbank oordeelt dat gedaagde aansprakelijk is voor een tekort in de nalatenschap, dat door eiser is berekend op € 480.000,- en subsidiair op € 343.445,05. De rechtbank kan het werkelijke tekort niet exact vaststellen en zal dit moeten schatten. Gedaagde krijgt de gelegenheid om te reageren op de door eiser overgelegde producties en op de ingangsdatum van de gevorderde wettelijke rente. De zaak is verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van gedaagde, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.

Dit vonnis is gewezen op 25 oktober 2023 door mr. C. van Steenderen-Koornneef, rechter.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer/rolnummer: C/10/634025 HA ZA 22-168
Vonnis van 25 oktober 2023
in de zaak van
[eiser] ,in de hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van [erflaatster] ,
woonplaats: Voorschoten,
eiser,
advocaat: mr. P.J. de Groen,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Bleiswijk, gemeente Lansingerland,
gedaagde,
advocaat: mr. drs. H. Warendorp Torringa.
Partijen worden hierna [eiser] q.q. en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 12 april 2023 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte “rekening en verantwoording over de affaire [naam locatie] ” van [gedaagde] van 21 juni 2023, met bijlagen;
  • de akte uitlating rekening en verantwoording van [eiser] van 19 juli 2023, met bijlagen.
1.2.
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 12 april 2023 heeft de rechtbank (onder 5.1) [gedaagde] bevolen om binnen vier weken na datum vonnis alle relevante informatie en documentatie inzake de nalatenschappen van erflaters (waarvan hij afgifte redelijkerwijs kan bewerkstelligen) aan [eiser] q.q. af te geven, waaronder in ieder geval begrepen de in de correspondentie tussen partijen genoemde 60 ordners en alle processtukken van de tussen de erfgenamen van erflaters en eventuele derden vanaf 1989 gevoerde procedures en alle (direct of indirect) door [gedaagde] gehouden correspondentie en overeenkomsten over of verband houdende met de afwikkeling van de nalatenschappen van erflaters en daarnaast ook de bankafschriften van erflaatster vanaf vijf jaar voor haar overlijden, dit op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag, tot een maximum van € 50.000,-. Daarnaast heeft de rechtbank (onder 5.2) [gedaagde] veroordeeld om binnen tien weken na datum vonnis aan [eiser] q.q. rekening en verantwoording af te leggen:
a. over de wijze waarop hij uitvoering heeft gegeven aan de op of omstreeks 16 december 1998 afgegeven volmachten;
b. over de door hem in het kader van de behandeling en vereffening aangegane rechtshandelingen en daden van beheer (buiten en in rechte) en van de daarbij ontvangen inkomsten en gedane uitgaven in de periode 16 december 1998 tot en met 31 december 2022, onder de bepaling dat de rekening en verantwoording in ieder geval betrekking zal hebben op de aanspraken van erflaatster op (goederen van) erflater, waaronder de aanspraken uit hoofde van de door erflater gesloten pachtovereenkomst met betrekking tot het perceel aan de [naam locatie] , Schiedam en de boerderij aan de [adres] , Schiedam, dit op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag, tot een maximum van € 50.000,-.
Afgifte relevante informatie en documentatie
2.2.
Aan de beslissing onder 5.1 van het tussenvonnis heeft [gedaagde] voldaan, in die zin dat hij volgens [eiser] een enorme hoeveelheid papier op het kantoor van [eiser] heeft afgegeven.
In deze hoeveelheid papier heeft [eiser] , naar zijn zeggen, naast correspondentie van/met [gedaagde] en door [gedaagde] opgestelde geschriften/pleidooien/beschouwingen, een aantal bankafschriften aangetroffen. Uit die bankafschriften blijkt volgens [eiser] dat door [gedaagde] en de door hem gecontroleerde stichting [naam stichting] grote bedragen zijn ontvangen in verband met de nalatenschap van erflaatster.
Afleggen rekening en verantwoording
2.3.
Ter voldoening aan de beslissing onder 5.2 van het tussenvonnis heeft [gedaagde] een akte met de titel “rekening en verantwoording over de affaire [naam locatie] ”, met 142 bijlagen overgelegd. Bij die akte is een financiële staat gevoegd die volgens de toelichting van [gedaagde] betrekking heeft op:
1. veroordelingen van de rechtbank Arnhem bij vonnis van 13 augustus 2003;
2. verrichte betalingen in het kader van voormeld vonnis;
3. verrichte betalingen uit hoofde van het akkoord Arnhem-II.
2.4.
[eiser] heeft als volgt gereageerd op de financiële staat:
“ [eiser] begrijpt het financiële staatje van [gedaagde] aldus dat de rechtbank Arnhem [persoon A] heeft veroordeeld tot betaling van € 550.000,- plus kosten, in totaal € 560.603,20. En kennelijk bedoelt [gedaagde] dat er in totaal € 324.033,00 is ontvangen, waarvan € 309.033,00 via Schaap en Partners en € 15.000,00 via een zekere mr. [persoon E] , en dat dit bedrag is uitbetaald aan mevrouw [persoon B] (€ 90.000,00), mevrouw [persoon D] (€ 90.000,00) en aan [naam stichting] (€ 144.033,00)”.
Voor [eiser] is niet duidelijk wat wordt bedoeld met de andere door [gedaagde] in de financiële staat opgenomen bedragen van € 20.000,00 en € 50.000,00 en wat de stichting [naam stichting] heeft gedaan met de ontvangen € 144.033,00. [eiser] is daarom van mening dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de veroordeling onder 5.2.
2.5.
Uit de door [eiser] als productie 19 en 20 overgelegde bankafschriften, valt op te maken dat [persoon A] op 26 november 2004 € 20.000,- heeft overgemaakt aan de stichting [naam stichting] en op 25 april 2005 € 25.000,- en op 27 april 2005 € 25.000,- (in totaal € 50.000,-) heeft overgemaakt aan [persoon F] , de dochter van [gedaagde] . De rechtbank gaat ervan uit dat [gedaagde] op deze betalingen doelt in zijn financiële staat. Volgens hem heeft [persoon A] die bedragen betaald ter gedeeltelijke voldoening aan het vonnis van de rechtbank Arnhem van 13 augustus 2003.
De rechtbank vindt net als [eiser] de betalingen aan de dochter van [gedaagde] hoogst opmerkelijk. Zelf geeft [gedaagde] als toelichting dat de stichting [naam stichting] op 1 mei 2005 aan zijn dochter een lening van € 50.000,- zou hebben verstrekt voor de aankoop van een appartement en dat het geld daarvoor is betaald door [persoon A] , maar uit de bankafschriften van [persoon A] blijkt dat hij niet aan de stichting [naam stichting] maar rechtstreeks € 50.000,- aan de dochter van [gedaagde] heeft betaald. Een bedrag dat volgens [eiser] de nalatenschap toekwam. Ook is onduidelijk wat de stichting [naam stichting] met de ontvangen € 144.033,- heeft gedaan. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen dat in de rekening en verantwoording inzichtelijk te maken, juist omdat al in eerdere procedures is aangegeven dat [gedaagde] opening van zaken diende te geven aan [eiser] .
De rechtbank is daarom van oordeel dat de door [gedaagde] afgelegde rekening en verantwoording onvolledig en onvoldoende is. [gedaagde] heeft de door hem in het kader van de behandeling en vereffening aangegane rechtshandelingen en daden van beheer en de daarbij ontvangen inkomsten en gedane uitgaven in de periode 16 december 1998 tot en met 31 december 2022, totaal niet inzichtelijk gemaakt.
Anders dan [eiser] meent, is de rechtbank van oordeel dat een dwangsom geen verdere prikkel tot nakoming zal vormen omdat uit alles blijkt dat [gedaagde] niet meer inzicht kan dan wel wil geven.
Aansprakelijkheid voor tekort
2.6.
Nu geoordeeld wordt dat de door [gedaagde] overgelegde rekening en verantwoording onvoldoende is, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] voor een tekort aansprakelijk is.
Het tekort is door [eiser] primair berekend op € 480.000,- en subsidiair op € 343.445,05. Bij zowel de primaire als bij de subsidiaire vordering maakt [eiser] aanspraak op de wettelijke rente vanaf 1 januari 2009.
De rechtbank kan op basis van de overgelegde stukken niet uitrekenen hoe groot het werkelijke tekort is. Daarom zal de rechtbank het tekort moeten schatten. Daarbij neemt de rechtbank de berekeningen van [eiser] als uitgangspunt. Maar voordat de rechtbank tot schatting zal overgaan, wordt [gedaagde] in de gelegenheid gesteld te reageren op de door [eiser] bij akte overgelegde producties 19 en 20. Ook mag hij reageren op de ingangsdatum van de door [eiser] gevorderde wettelijke rente.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 22 november 2023voor akte aan de zijde van [gedaagde] ;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is op 25 oktober 2023 gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef, rechter.
3092