ECLI:NL:RBROT:2023:13042

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
C/10/668700 / JE RK 23-2647
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

Op 8 december 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er ernstige bedreigingen zijn voor de ontwikkeling van de kinderen, die momenteel verblijven bij oom [naam pleegvader] en tante [naam pleegmoeder]. De moeder van de kinderen heeft het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over haar opvoedvaardigheden en de veiligheid van de kinderen in haar thuissituatie. De Raad heeft verzocht om een ondertoezichtstelling voor een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening voor zes maanden. De rechtbank heeft de kinderen onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van twee maanden, met de mogelijkheid tot verlenging. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er een alternatief traject moet worden onderzocht voor de terugkeer van de kinderen naar hun sociale omgeving in Barendrecht. De moeder heeft een zelfstandig verzoek ingediend, maar is daarin niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek van de Raad voor het overige aangehouden tot 16 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/668700 / JE RK 23-2647
Datum uitspraak: 8 december 2023
Beschikking van de meervoudige kamer over een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum 1] 2008 in [geboorteplaats 1] ( [geboorteland 1] ), hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2013 in [geboorteplaats 2] ( [geboorteland 2] ), hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. R.H.P. Feiner, kantoorhoudende te Rotterdam.
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI.
De rechtbank merkt als informanten aan:
[naam pleegvader] en [naam pleegmoeder],
hierna te noemen: oom [naam pleegvader] en tante [naam pleegmoeder] , tevens aangeduid als pleegouders, wonende te IJsselstein,
drs. [naam kindertherapeut],
hierna te noemen: de kindertherapeut van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , kantoorhoudende te Vianen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad, binnengekomen bij de rechtbank op 13 november 2023;
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 10 oktober 2023, ambtshalve aan het dossier toegevoegd;
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 24 oktober 2023, ambtshalve aan het dossier toegevoegd;
  • het verweerschrift met een zelfstandig verzoek, met bijlagen, van mr. Feiner, binnengekomen bij de rechtbank op 4 december 2023;
  • de brief van de kindertherapeut, met als bijlage een brief van [voornaam minderjarige 1] , van 7 december 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 december 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • oom [naam pleegvader] en tante [naam pleegmoeder] ;
  • de kindertherapeut;
- een vertegenwoordiger van de Raad, [persoon A] ;
- een vertegenwoordiger de GI, [persoon B] .
1.3.
De rechtbank heeft [voornaam minderjarige 1] naar zijn mening gevraagd. [voornaam minderjarige 1] heeft hierover voorafgaand aan de mondelinge behandeling een gesprek gevoerd met kinderrechter mr. Pöll, de voorzitter van de rechtbank. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter samengevat wat [voornaam minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
1.4.
[voornaam minderjarige 2] heeft een brief geschreven aan de rechtbank. [voornaam minderjarige 1] heeft deze brief namens haar aan de voorzitter gegeven.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .
2.2.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verblijven in het netwerkpleeggezin van oom [naam pleegvader] en tante [naam pleegmoeder] .
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 13 september 2023
[voornaam minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld tot 13 december 2023.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 19 september 2023
[voornaam minderjarige 1] voorlopig onder toezicht gesteld tot 19 december 2023. Bij diezelfde beschikking
heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] in een accommodatie
van een jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van vier weken en de beslissing op het
overige verzochte aangehouden.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 19 september 2023
een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van vier weken en de beslissing op het overige verzochte aangehouden.
2.6.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 21 september 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in het netwerk, te weten bij tante
[naam tante] , verleend voor de duur van vier weken en de behandeling van het verzoek tot het
verlenen van een aansluitende machtiging tot uithuisplaatsing bij tante [naam tante] voor de duur
van de voorlopige ondertoezichtstelling aangehouden.
2.7.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 10 oktober 2023 de
aangehouden verzoeken tot een machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie van een
jeugdhulpaanbieder voor [voornaam minderjarige 1] en in een voorziening voor pleegzorg van [voornaam minderjarige 2]
afgewezen.
2.8.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij diezelfde beschikking van
10 oktober 2023 de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij tante [naam tante]
verlengd, in die zin dat zij het verzoek tot het verlenen van een machtiging uithuisplaatsing
bij tante [naam tante] tot aan het einde van de voorlopige ondertoezichtstellingen heeft
toegewezen. Dit is tot 13 december 2023 voor [voornaam minderjarige 2] en tot 19 december 2023 voor [voornaam minderjarige 1] .
2.9.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 11 oktober 2023
toestemming aan de GI verleend tot wijziging van het verblijf van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een
verblijf bij een netwerkpleeggezin, te weten bij oom [naam pleegvader] en tante [naam pleegmoeder] , met ingang van 11
oktober 2023 voor de duur van vier weken. De beslissing op het resterende deel van het
verzoek is aangehouden.
2.10.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 24 oktober 2023 aan de GI toestemming verleend tot wijziging van het verblijf van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] naar een netwerkpleeggezin, te weten bij oom [naam pleegvader] en tante [naam pleegmoeder] , voor de duur van de lopende machtigingen tot uithuisplaatsing, zijnde tot 13 december 2023 voor [voornaam minderjarige 2] en tot 19 december 2023voor [voornaam minderjarige 1] .

3.De verzoeken

3.1.
De Raad verzoekt een ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij oom [naam pleegvader] en tante [naam pleegmoeder] , voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt de moeder, mocht(en) de machtiging(en) tot uithuisplaatsing worden verlengd, een omgangsregeling vast te stellen, inhoudende:
- Vrijdagmiddag en -avond beide kinderen thuis in Barendrecht;
- Woensdagmiddag voor [voornaam minderjarige 2] in Barendrecht;
- Donderdagmiddag uit school voor [voornaam minderjarige 1] in Barendrecht;
- Uitbreiding naar weekenden vanaf de kerstvakantie.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek ter zitting en licht het als volgt toe. De plaatsing van de kinderen bij oom [naam pleegvader] en tante [naam pleegmoeder] is een ingewikkelde belangenafweging geweest. Voorop stond de wens om de kinderen samen te plaatsen. Oom [naam pleegvader] en tante [naam pleegmoeder] hebben zich ontfermd over de kinderen. De Raad onderschrijft hetgeen de kindertherapeut schrijft in haar brief over onveiligheid en grensoverschrijdend gedrag in de thuissituatie bij de moeder, wat is gevolgd door een opeenstapeling van gebeurtenissen. De kinderen zijn meerdere keren uit een voor hen vertrouwde situatie weggehaald. Vanwege de spanningen die spelen in de familie kunnen de kinderen niet openstaan voor de warmte en zorg van de pleegouders. De kinderen voelen geen toestemming om te kunnen landen bij oom [naam pleegvader] en tante [naam pleegmoeder] .
Verder schrijft de kindertherapeut dat zo spoedig mogelijk moet worden toegewerkt naar een thuisplaatsing van de kinderen, met duidelijke en bindende afspraken met de moeder. Daar loopt het echter steeds mis. De Raad is het in grote lijnen eens met de kindertherapeut, maar benoemt ook dat zij nog niet zo lang bij de kinderen betrokken is. De kindertherapeut ziet de uithuisplaatsing als hét probleem, terwijl daar heel veel aan voorafgegaan is. In de afgelopen maanden heeft de Raad nog geen goed beeld gekregen van de situatie thuis. Het is van belang dat dat er zicht gaat komen op het gezin en het gezinssysteem. Ambulante spoedhulp is daarvoor onvoldoende, aangezien die hulp beperkt inzetbaar is. Er is een aanvraag gedaan voor een gezinsopname bij Yulius. Het is ontzettend wenselijk dat die gezinsopname gaat plaatsvinden. De machtiging tot uithuisplaatsing wordt verzocht voor de duur van zes maanden, omdat wordt verwacht dat dit een periode is die de kinderen nog aan kunnen. [voornaam minderjarige 1] loopt nu al vast. De GI is ook van plan om een KSCD-onderzoek te laten doen. Vanwege de wachtlijsten wordt de suggestie gedaan om het onderzoek te laten uitvoeren door een andere organisatie, met dezelfde expertise.
Ter zitting blijkt opnieuw dat de moeder onvoldoende probleeminzicht heeft.
4.2.
De GI is het eens met het verzoek van de Raad, behalve als het gaat om de verzochte duur van de machtiging tot uithuisplaatsing. Het is lastig om binnen een half jaar te doen wat volgens de GI nodig is. Gelet op de wachtlijsten voor een KSCD-onderzoek, zou de GI zich kunnen voorstellen dat dit onderzoek wordt overgeslagen en dat direct wordt overgegaan tot een gezinsopname. Voor een gezinsopname bij Yulius geldt een wachtlijst van zes maanden. Volgens de gedragswetenschapper van de GI is een alternatief als Multi Systeem Therapie (MST) niet passend. De jeugdreclasseerder die betrokken is bij [naam broer] , de oudere broer van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , en de twee betrokken jeugdbeschermers hebben lang met elkaar gesproken. De GI heeft er op dit moment onvoldoende vertrouwen in dat een thuisplaatsing van de kinderen goed zal verlopen. De GI wil zeker weten dat het goed gaat met de kinderen wanneer zij teruggaan naar de moeder. De GI sluit zich volledig aan bij de brief van de kindertherapeut, met name waar het gaat om de zorgen over de hechting. Een uithuisplaatsing is hoe dan ook traumatisch. Er moet worden uitgezocht of de noodzakelijk geachte maatregelen opwegen tegen de effecten daarvan op de kinderen. Daarvoor is een KSCD-onderzoek nodig. In de afgelopen periode zijn twijfels ontstaan over de opvoedvaardigheden van de moeder. Er moet helderheid komen over wat ten grondslag ligt aan het handelen van de moeder. Mogelijk heeft zij zelf iets meegemaakt in het verleden, wat maakt dat zij bepaalde stappen heeft genomen. In de strafzaak tegen [naam broer] is een ‘Triple onderzoek’ aangevraagd. Dat onderzoek kan duidelijkheid geven over de gehele gezinssituatie.
De GI merkt dat de houding van de moeder richting de hulpverlening sinds de zitting in oktober 2023 In positieve zin is veranderd. De moeder heeft daarin een stap gezet. Het is nu aan de GI om de moeder een handreiking te doen. De komende tijd moet blijken of de moeder de dingen die zij zegt ook kan waarmaken.
De GI is het eens met de moeder dat één uur per week omgang met de kinderen te weinig is. Uitbreiding van de omgang is echter lastig, vanwege de schooltijden van de kinderen en de afstand tussen IJsselstein en Barendrecht. De GI erkent dat zo snel mogelijk moet worden gekeken wat mogelijk is met betrekking tot uitbreiding van de omgang.
In de tussentijd moet worden nagegaan of de pleegouders de kinderen voor langere tijd kunnen opvangen. Als dat niet het geval is, moet worden gekeken naar plaatsingsmogelijkheden in (de omgeving van) Barendrecht. Dat is ook de wens van de kinderen.
4.3.
Namens en door de moeder is ter zitting, in aanvulling op het verweerschrift met bijlagen, het volgende naar voren gebracht. Tijdens de vorige zitting in oktober 2023 is aangegeven dat de moeder in de overlegmodus zou gaan en dit is ook gebeurd. De moeder heeft alle benodigde informatie verstrekt en heeft toestemming gegeven voor een aanmelding van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij de kindertherapeut en voor de schoolwisseling van [voornaam minderjarige 2] . Op 30 oktober 2023 heeft een overleg plaatsgevonden, waarbij ook de advocaat van de moeder aanwezig was. Vervolgens hebben de moeder en haar advocaat niets meer van de GI gehoord. De afspraak was dat moeder familiegroepsplannen zou maken, maar de GI heeft die plannen afgekeurd. De GI vindt dat de moeder te lichtzinnig denkt over de problematiek die speelt. Bij een multidisciplinair overleg (MDO) – waar ouders niet bij zitten – is kennelijk gezegd dat een KSCD-onderzoek en een gezinsopname nodig zijn. Naar verwachting kan het KSCD ergens in mei 2024 starten met het onderzoek en zijn in oktober 2024 de resultaten bekend. Daarna zou dan nog de gezinsopname bij Yulius moeten volgen. De Raad spreekt over een aanvaardbare termijn van zes maanden, terwijl het voorgestelde traject veel langer gaat duren. De verslagen over de omgangsmomenten tussen de moeder en de kinderen zijn positief, maar die verslagen worden door de GI niet overgelegd. Ook is er nog geen plan van aanpak. De moeder heeft 112 gebeld toen zij zag dat [naam broer] [voornaam minderjarige 2] misbruikte. Vervolgens wordt de moeder gewantrouwd door instanties. Een van de voorwaarden die werden gesteld aan de schorsing van de voorlopige hechtenis van [naam broer] is dat hij geen contact mocht hebben met [voornaam minderjarige 2] , tenzij daarover afspraken werden gemaakt met de GI of de jeugdreclassering. In overleg met de GI is afgesproken dat contact tussen [naam broer] en [voornaam minderjarige 2] mogelijk is onder begeleiding van de moeder of een ander familielid. De moeder heeft zich strikt aan deze afspraak gehouden. Uit de stukken blijkt ook dat [voornaam minderjarige 2] heeft aangegeven dat er geen recidive heeft plaatsgevonden. [naam broer] verblijft bij de familie [naam 1] en heeft een contact- en locatieverbod. De jeugdreclassering houdt dat goed in de gaten. Het is tijd dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] naar huis gaan. De kinderen zitten nu in de overlevingsstand. Met name voor [voornaam minderjarige 1] zou het goed zijn als hij naar huis kan. Het is niet goed voor hem dat hij uit zijn sociale omgeving is gehaald. Voor [voornaam minderjarige 2] ligt dat mogelijk anders. Haar seksuele integriteit is geschaad en dat had niet mogen gebeuren. De moeder staat achter de inzet van hulp voor [voornaam minderjarige 2] . Op aanraden van de politie heeft de moeder contact opgenomen met het Goofy-team en [voornaam minderjarige 2] diezelfde week nog aangemeld bij De Hoop. Dat bleken niet de juiste instanties. Vervolgens heeft de moeder [voornaam minderjarige 2] aangemeld bij een psycholoog.
De moeder staat open voor ambulante begeleiding, bijvoorbeeld BasicTrust, zodat zicht kan worden verkregen op het gezinssysteem. De moeder erkent dat zij niet naar België had moeten gaan. Zij is na een week teruggekeerd; een mens mag fouten maken. Tegen het verzoek tot ondertoezichtstelling is geen verweer gevoerd.

5.De informanten

5.1.
Op vragen van de rechtbank geven oom [naam pleegvader] en tante [naam pleegmoeder] aan dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in oktober 2023 bij hen zijn geplaatst, omdat dit de ‘minste slechte optie’ was. Inmiddels zijn er negen weken verstreken en denken zij dat er betere opties denkbaar zijn. Oom [naam pleegvader] en tante [naam pleegmoeder] zijn aan het eind van hun Latijn. Zij staan voor een opgave waarvoor zij niet zijn toegerust. Sinds twee weken krijgen oom [naam pleegvader] en tante [naam pleegmoeder] goede begeleiding vanuit Timon. Emotionele toestemming voor de kinderen van de moeder om bij oom [naam pleegvader] en tante [naam pleegmoeder] te verblijven, blijft echter uit. Dat leidt ertoe dat de kinderen hopeloos en moedeloos worden, wat zich uit in onvoorspelbaar gedrag. [voornaam minderjarige 1] moet wekelijks vijftien uur reizen om naar school te kunnen en zit ver weg van zijn vrienden. Dat houdt hij gewoon niet vol.
Oom [naam pleegvader] en tante [naam pleegmoeder] zijn blij met de brief van de kindertherapeut. De kinderen verkeren in een overlevingsmodus en zitten in een soort van wachtkamer. De plaatsing bij hen is een noodoplossing tot alles weer goedkomt. De kinderen willen dolgraag terug naar de moeder. Als dat niet kan, willen zij naar mevrouw [naam 2] . Oom [naam pleegvader] en tante [naam pleegmoeder] verwachten dat de kinderen bij terugkeer in hun sociale context weer een beetje de regie over hun eigen leven krijgen en toekomen aan verwerking en herstel. Oom [naam pleegvader] en tante [naam pleegmoeder] pleiten voor de inzet van hele goede hulpverlening voor de kinderen in een voor hen vertrouwde omgeving.
5.2.
Op vragen van de rechtbank geeft de kindertherapeut, in aanvulling op haar brief, aan dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] heel duidelijk aangeven dat zij naar huis willen. Ondanks hun beperkte kindervisie, weten de kinderen zelf het beste wat zij nodig hebben.

6.De beoordeling

Ten aanzien van de ondertoezichtstelling

6.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Er zijn concrete en ernstige bedreigingen voor de ontwikkeling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . De kinderen verblijven op dit moment bij oom [naam pleegvader] en tante [naam pleegmoeder] . Omdat zicht op de situatie bij de moeder thuis en het gezinssysteem nog ontbreekt, kunnen de kinderen vooralsnog niet terug naar huis. De moeder heeft de GI lange tijd buiten de deur gehouden, maar heeft tijdens de vorige zitting in oktober 2023 aangegeven in de overlegmodus te willen gaan. De Raad en de GI zien dat de houding van de moeder is veranderd, maar geven aan dat er nog veel stappen moeten worden gezet. Ook na een mogelijke thuisplaatsing van (een van) de kinderen, is het van belang dat de GI de ontwikkeling van de kinderen blijft volgen.
6.2.
De rechtbank zal [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] daarom onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing
6.3.
In mei 2023 heeft de moeder een melding gedaan bij de politie nadat zij heeft gezien dat [naam broer] seksueel overschrijdend gedrag vertoonde richting zijn zusje [voornaam minderjarige 2] . [voornaam minderjarige 2] heeft verklaard dat [naam broer] dit gedrag al langer (mogelijk jaren) laat zien. De impact daarvan op ieder gezinslid wordt, aldus de Raad, onvoldoende erkend door de moeder. Zij bagatelliseert de ernst van de situatie, onder andere door het gebeurde te beschrijven als een incident en afspraken voor hulpverlening af te zeggen. Daardoor zijn twijfels ontstaan over het pedagogisch inzicht van de moeder. In september 2023 wordt duidelijk dat [naam broer] zich niet houdt aan zijn schorsingsvoorwaarden en veelal thuis bij de moeder is. Het is onduidelijk of de moeder op die momenten toezicht heeft kunnen houden op [naam broer] en [voornaam minderjarige 2] . Er zijn aanwijzingen in het dossier dat dit niet het geval is geweest. Het lukt de GI niet om zicht te krijgen op het gezin en het gezinssysteem, en met name op de veiligheid van [voornaam minderjarige 2] , doordat de moeder zich afwerend opstelt, afspraken afzegt dan wel voorwaarden stelt als het gaat om de frequentie, de locatie en het tijdstip van de afspraken, en geen openheid van zaken geeft. Daardoor lukt het niet om hulpverlening binnen het gezin op te starten. De Raad dient een verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 2] , dat op 13 september 2023 door de kinderrechter wordt toegewezen.
Op 18 september 2023 ontdekt de GI dat de moeder, [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] zijn uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (BRP). De moeder heeft aan school doorgegeven dat het gezin is geëmigreerd en heeft een brief geschreven waarin zij de verantwoordelijkheid voor [naam broer] overdraagt aan tante [naam tante] . Op 19 september 2023 verzoekt de Raad een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] . De kinderrechter wijst de verzoeken toe. Na terugkomst in Nederland zijn de kinderen bij tante [naam tante] geplaatst. De GI heeft aan die plaatsing verschillende voorwaarden verbonden, zoals het toelaten door de moeder en tante [naam tante] van politie en de GI om te controleren of zij de gemaakte afspraken nakomen. De plaatsing zou worden beëindigd in geval van een negatieve screening van tante [naam tante] door pleegzorg.
6.4.
Op 6 oktober 2023 rapporteert Enver pleegzorg dat tante [naam tante] negatief is gescreend als pleegouder, onder meer omdat zij de strijd tegen de jeugdhulpketen onverminderd lijkt voort te zetten. Daarnaast houdt tante [naam tante] zich niet aan de voorwaarde dat zij politie en jeugdbescherming toelaat om te controleren of zij de gemaakte afspraken nakomt. De netwerkplaatsing bij tante [naam tante] wordt daarom beëindigd en de kinderen worden met toestemming van de kinderrechter van 11 oktober 2023 voor de duur van vier weken bij oom [naam pleegvader] en tante [naam pleegmoeder] geplaatst. Op 24 oktober 2023 beslist de kinderrechter dat de kinderen voor de duur van de lopende machtigingen tot uithuisplaatsing bij oom [naam pleegvader] en tante [naam pleegmoeder] zullen verblijven.
6.5.
De rechtbank ziet en onderschrijft de zorgen die door de Raad en de GI worden beschreven. Gelet op die zorgen begrijpt de rechtbank het traject van een onderzoek door het KSCD of vergelijkbare instantie gevolgd door een gezinsopname, dat door de Raad en de GI wordt voorgesteld. De Raad en de GI willen een beter beeld van de moeder, haar opvoedvaardigheden, de thuissituatie en het gezinssysteem krijgen. Dat is tot op heden niet gelukt. Anderzijds zal een dergelijk traject lang duren en geven oom [naam pleegvader] en tante [naam pleegmoeder] ter zitting heel duidelijk aan dat de kinderen zich bij hen niet op hun plek (kunnen) voelen en dat de rek eruit is. Het is belangrijk dat daar ook oog voor is.
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat de kinderen bij deze stand van zaken niet terug naar de moeder kunnen.
6.7.
Gezien de wachtlijsten voor het beoogde traject en de termijn die de kinderen volgens de Raad nog aankunnen als het gaat om de duur van de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing, acht de rechtbank het in het belang van de kinderen dat er de komende weken een alternatief traject wordt opgesteld. In dit verband wordt van de Raad verwacht dat in overleg en samenspraak met de GI wordt onderzocht en bezien of en onder welke voorwaarden de kinderen terug zouden kunnen keren naar hun sociale omgeving, te weten Barendrecht. De rechtbank kan zich voorstellen dat daarbij onderscheid wordt gemaakt tussen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . De rechtbank gaat ervan uit dat de Raad en de GI voortvarend te werk zullen gaan. Indien gedurende het onderzoek blijkt dat er al stappen kunnen worden genomen en een terugkeer van (een van) de kinderen naar hun sociale omgeving verantwoord wordt geacht, dienen de Raad en de GI daarnaar te handelen.
6.8.
De rechtbank is intussen van oordeel dat de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] bij oom [naam pleegvader] en tante [naam pleegmoeder] (vooralsnog) noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b, eerste lid, BW. De rechtbank zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verlenen voor de duur van twee maanden en de behandeling van het verzoek van de Raad voor het overige aanhouden tot de zitting van 16 januari 2024.
6.9.
De Raad wordt verzocht om uiterlijk drie werkdagen voorafgaand aan de volgende zitting te rapporten over de stand van zaken en daarbij aan te geven of het resterende deel van het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd. De GI wordt verzocht om uiterlijk drie werkdagen voorafgaan aan de volgende zitting het gezinsplan aan de rechtbank te doen toekomen, met afschrift aan de Raad, de moeder en haar advocaat.
Ten aanzien van het zelfstandig verzoek van de moeder
De rechtbank verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het zelfstandig verzoek, omdat voor dit verzoek geen wettelijke grondslag bestaat. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij verwacht dat de GI in het kader van het (onderzoeken van het) alternatieve traject (mede) beziet of uitbreiding van de omgangsmomenten mogelijk is.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
stelt [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering met ingang van 8 december 2023 tot 8 december 2024;
7.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij oom [naam pleegvader] en tante [naam pleegmoeder] , met ingang van 8 december 2023 tot 8 februari 2024;
7.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het zelfstandig verzoek;
en alvorens verder te beslissen:
7.5.
houdt de behandeling van het verzoek van de Raad voor het overige aan en bepaalt dat de Raad, de GI, de moeder en haar advocaat tijdens de mondelinge behandeling op
16 januari 2024 om 13:30 uurin het gerechtsgebouw te
Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125nader op het verzoek worden gehoord;
7.6.
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. A.L. Pöll, mr. G.M. Paling en mr. A.J. van Dijk, kinderrechters;
7.7.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de GI, de moeder en haar advocaat;
7.8.
gelast de oproeping van oom [naam pleegvader] en tante [naam pleegmoeder] tegen voormelde zittingsdatum en tijdstip;
7.9.
gelast de oproeping van [voornaam minderjarige 1] voor een gesprek met de voorzitter van de rechtbank tegen voormelde zittingsdatum en tijdstip;
7.10.
verzoekt de Raad en de GI uiterlijk drie werkdagen voor de genoemde datum de rechtbank de verzochte stukken te doen toekomen, met afschrift aan elkaar en aan de moeder en haar advocaat.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2023 door mr. A.L Pöll, voorzitter, tevens kinderrechter, en mr. G.M. Paling en mr. A.J. van Dijk, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. M.M.C. van der Knaap als griffier, en op schrift gesteld op 21 december 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.