ECLI:NL:RBROT:2023:13027

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
ROT 21/5109
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die zich ziek had gemeld in 2017, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de herziening van haar arbeidsongeschiktheid. Eiseres had in 2021 een mate van arbeidsongeschiktheid van 38,21% vastgesteld gekregen, wat zij betwistte. De rechtbank heeft het procesverloop en de medische gegevens van eiseres zorgvuldig bestudeerd, waarbij zij rekening hield met de klachten van eiseres, waaronder spanningsklachten, longklachten, fibromyalgie en een geschiedenis van gokverslaving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het UWV de medische situatie van eiseres correct hebben beoordeeld en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van 38,21% terecht is vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het UWV niet deugdelijk was gemotiveerd, maar dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand konden blijven omdat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid juist was. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5109

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: [gemachtigde] .

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 14 juni 2021 (datum in geding) vastgesteld op 38,21%.
Bij besluit van 3 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2022 op zitting behandeld (zittingsplaats Dordrecht). Hieraan hebben eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Op 26 april 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en eiseres in de gelegenheid gesteld medische stukken te overleggen, waaruit in ieder geval zou blijken wat de reden was voor de operatie die op 20 september 2021 aan de handen van eiseres heeft plaatsgevonden, en of de klachten / problemen waaraan zij geholpen is, op de datum in geding mogelijk al bestonden.
Eiseres heeft op 13 mei 2022 informatie van haar huisarts van 9 mei 2022 overgelegd, bestaande uit journaalregels van 31 mei 2021 tot en met 9 mei 2022 en brieven van de plastisch chirurg van 14 juni 2021 en 20 september 2021.
Op 18 mei 2022 heeft eiseres een verslag van een intakegesprek op 6 mei 2022 van revalidatiearts [persoon A] overgelegd.
Verweerder heeft op 6 juli 2022 reacties van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 juni 2022 en van 4 juli 2022 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 juli 2022 overgelegd. Eiseres heeft hierop bij e-mailbericht gereageerd dat door de rechtbank op 3 augustus 2022 is ontvangen.
Op 17 oktober 2022 heeft een nadere zitting plaatsgevonden. Hieraan hebben eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft zich in verband met spanningsklachten en longklachten op 25 oktober 2017 ziek gemeld voor haar werk als administratief medewerkster voor (gemiddeld) 39,43 uur per week. Later zijn daar problemen wegens gokverslaving en fibromyalgie bijgekomen. Per einde wachttijd op 23 oktober 2019 heeft verweerder haar een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) op grond van de Wet WIA, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 53,51% (35 tot 80%), toegekend tot en met 22 oktober 2021.
1.2.
Naar aanleiding van de melding van eiseres dat haar klachten per 11 november 2020 zijn toegenomen, heeft verweerder de arbeidsongeschiktheid van eiseres opnieuw vastgesteld. In verband hiermee heeft de verzekeringsarts op 21 april 2021 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), geldend vanaf 11 november 2020, opgesteld. Daarin zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, (aanpassing aan) fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiseres een aantal gangbare functies geduid. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden, ligt 38,21% lager dan het maatmaninkomen van eiseres.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres vervolgens medegedeeld dat haar loongerelateerde WGA-uitkering tot en met 22 oktober 2021 doorloopt en dat zij vanaf 23 oktober 2021 een vervolguitkering krijgt.
1.4.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 1 september 2021 geconcludeerd dat er geen aanleiding is om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 september 2021 geconcludeerd dat de door de arbeidsdeskundige geduide functies geschikt zijn voor eiseres en heeft de door de arbeidsdeskundige vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres onderschreven.
1.6.
Op grond daarvan heeft verweerder bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd.
2.1.
Eiseres heeft in beroep – kort weergegeven – aangevoerd dat verweerder haar lichamelijke en psychische klachten onvoldoende heeft meegewogen en daarbij onvoldoende aandacht heeft geschonken aan haar medische dossier.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens in het rapport van 28 februari 2022 toegelicht waarom fysiek contact met eiseres in bezwaar niet nodig is geacht voor de beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Wet WIA bestaat de WGA-uitkering, indien de duur van de loongerelateerde uitkering is verstreken of als gevolg van artikel 54, vierde lid, geen aanspraak heeft bestaan op deze uitkering, uit:
a. een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis, bedoeld in het tweede lid of voor wie op grond van het derde lid geen inkomenseis geldt; of
b. een vervolguitkering.
Op grond van artikel 62, eerste lid, in verbinding met artikel 61, zesde lid, van de Wet WIA hangt de hoogte van de WGA-vervolguitkering af van de mate van arbeidsongeschiktheid.
3.2.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit) zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres met ingang van 14 juni 2021 terecht heeft vastgesteld op 38,21%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen van eiseres correct heeft vastgesteld en of eiseres, rekening houdend met deze beperkingen, in staat was de aan haar voorgehouden functies met ingang van 14 juni 2021 te verrichten, waaruit voortvloeit dat eiseres per die datum in staat was met gangbare arbeid 38,21% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
4.2.
De rechtbank wijst daarbij, naar aanleiding van de opmerking van eiseres ter zitting van 17 oktober 2022 dat zij 70% wil ontvangen van hetgeen waarvoor zij altijd gewerkt heeft, allereerst op het volgende.
Op grond van artikel 1 van de Wet WIA is het maatmaninkomen hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Eiseres heeft van 1 augustus 2014 tot haar uitval wegens ziekte op 25 oktober 2017 als administratief medewerkster gewerkt bij [bedrijf A] voor (laatstelijk) 39,43 uur per week. Daarom is de maatman voor eiseres de functie van administratief medewerkster, en niet de functie van schoonmaakster, het werk waarin zij pas later werkzaamheden is gaan verrichten (te weten na het uitvallen wegens ziekte per 25 oktober 2017.
5.1.
De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, heeft eiseres gezien op het spreekuur van 21 april 2021, waarbij de anamnese is afgenomen en heeft informatie bij de huisarts opgevraagd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier (waaronder informatie van de specialisten die eiseres hebben behandeld) ook bestudeerd, heeft het gestelde in het bezwaarschrift en ter telefonische hoorzitting van 1 september 2021 meegewogen, waarbij de anamnese nogmaals is afgenomen, en heeft de via de huisarts in bezwaar ontvangen brief van de psychiater van eiseres van 31 december 2020 in de overwegingen betrokken. Er is geen reden om te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd.
5.2.
Wat eiseres heeft aangevoerd, geeft de rechtbank geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, in twijfel te trekken. De rechtbank is van oordeel dat uit de beschikbare medische gegevens niet kan worden afgeleid dat verweerders verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van eiseres per 14 juni 2021 en van de daaruit voortvloeiende medische beperkingen voor het verrichten van arbeid. Verweerder heeft erkend dat eiseres lichamelijke en psychische klachten heeft in verband waarmee zij beperkingen voor arbeid heeft, maar verschilt met eiseres van mening over in welke mate eiseres hierdoor beperkingen ondervond op de datum in geding. De verzekeringsarts heeft meegewogen dat eiseres reeds bekend was met lichamelijke en psychische klachten, waaronder longklachten door COPD en depressie. Voorts heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat bij eiseres nu fibromyalgie en ADD is vastgesteld en dat zij last heeft van duizeligheidsklachten (BPPD en de ziekte van Menière). Vanwege de toegenomen klachten van eiseres heeft de verzekeringsarts de eerder (per einde wachttijd) opgestelde belastbaarheid aangepast in de FML van 21 april 2021 en meer beperkingen aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 1 september 2021 terecht geconcludeerd dat uit het rapport van de verzekeringsarts duidelijk blijkt dat hij op de hoogte was van de psychische klachten (in de vorm van ADD en de verslavingsvoorgeschiedenis), de luchtwegproblematiek (COPD), de lichamelijke klachten (als gevolg van fibromyalgie) en tevens de duizeligheidsklachten die zijn geduid als BPPD.
De rechtbank onderschrijft voorts de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de diagnostische overwegingen van de verzekeringsarts in lijn zijn met de verkregen
onderzoeksresultaten en de informatie van de behandelende specialisten van eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht gesteld dat de conclusies van de verzekeringsarts ten aanzien van de belastbaarheid logisch en inzichtelijk voortvloeien uit de verkregen onderzoeksgegevens. Hierbij wordt eiseres op de datum in geding aangewezen geacht op lichamelijk en psychisch relatief licht belastende arbeid, waarbij specifiek rekening wordt gehouden met de beperkingen in de aandachtsfunctie. Ook zijn er beperkingen aangenomen in de belastbaarheid van de longen. Met de duizeligheid is expliciet rekening gehouden door eiseres beperkt te achten voor het maken van plotselinge hoofdbewegingen, klimmen en werken op hoogte. Tot slot heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd overwogen dat een verdergaande urenbeperking, met name in dit lichamelijk/energetisch licht belastende werk, niet geïndiceerd is, omdat niet wordt voldaan aan de criteria van de verzekeringsgeneeskundige standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 1 september 2021 daarmee voldoende gereageerd op wat eiseres in bezwaar naar voren heeft gebracht en is het bestreden besluit voldoende gemotiveerd. Eiseres heeft in beroep (aanvankelijk) geen medische stukken naar voren gebracht waaruit kon worden opgemaakt dat zij op 14 juni 2021 meer beperkingen ondervond dan waarvan verweerder is uit gegaan. Eiseres is evenwel na afloop van de zitting in april 2022 in de gelegenheid gesteld medische stukken in te dienen over de (redenen voor de) operatie die zij op 20 september 2021 aan haar handen heeft ondergaan. Hiertoe heeft de rechtbank het onderzoek heropend.
5.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het aanvullende rapport van 8 juni 2022 vervolgens geconcludeerd dat uit de informatie van de huisarts en de plastisch chirurg die eiseres na de heropening heeft overgelegd, blijkt dat eiseres op de datum in geding rechts al handklachten had door een Carpaaltunnelsyndroom (CTS) en een triggerfinger zonder triggering. Op 20 september 2021 heeft hiervoor een operatieve ingreep plaatsgevonden. In verband daarmee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een aanvullende beperking ten aanzien van krachtig en frequent knijpen/grijpen met de rechter hand aangenomen. Deze wijziging heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 8 juni 2022 in een nieuwe FML vastgelegd.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het aanvullende rapport van 4 juli 2022 ten slotte geconcludeerd dat uit het verslag van een intakegesprek op 6 mei 2022 met revalidatiearts [persoon A] geen wezenlijk ander beeld van de medische situatie op de datum in geding is gebleken. Bekend was namelijk al dat eiseres klachten aan het bewegingsapparaat had op grond van fibromyalgie en degeneratieve afwijkingen. Eiseres is aangewezen op fysiek relatief lichter belastend werk.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan voornoemde conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiseres heeft verder niet onderbouwd dat zij op de datum in geding klachten had aan haar linkerhand in verband waarmee verdergaande beperkingen aangenomen hadden moeten worden dan thans zijn aangenomen. De schriftelijke reactie van eiseres van 3 augustus 2022 op voornoemde rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft ook geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, omdat die geen nieuw licht op de zaak werpt.
5.4.
Wat betreft de arbeidskundige kant van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling overweegt de rechtbank het volgende. De geschiktheid van de geduide functies is in het rapport van de arbeidsdeskundige van 14 juni 2021 voldoende toegelicht ten aanzien van de door het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem gesignaleerde items die een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid signaleren. Uit het rapport blijkt dat de arbeidsdeskundige hierbij zo nodig overleg heeft gehad met de verzekeringsarts. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is op zijn beurt in het rapport van 2 september 2021 ingegaan op de arbeidskundige gronden van eiseres in bezwaar en heeft voldoende gemotiveerd dat de in bezwaar geduide functies geschikt zijn.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft na heropening van het onderzoek en naar aanleiding van de nieuwe FML van 8 juni 2022 in het aanvullende rapport van 4 juli 2022, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, geconcludeerd dat de eerder geselecteerde functies geschikt blijven voor eiseres. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft per functie toegelicht dat de belasting op het punt van krachtig en frequent knijpen/grijpen met de rechterhand niet verder gaat dan wat voor eiseres mogelijk wordt geacht. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. Ook de rechtbank is niet gebleken dat de belasting van de aan eiseres voorgehouden functies de mogelijkheden van eiseres overschrijdt, zodat deze functies voor eiseres geschikt moeten worden geacht. Dat, zoals eiseres heeft gesteld, haar klachten mogelijk kunnen terugkeren als zij in de toekomst weer zou gaan werken betreft een onzekere gebeurtenis en kan geen reden zijn om eiseres per 14 juni 2021 (de datum in geding) arbeidsongeschikt te achten.
5.5.
Verweerder heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres met ingang van 14 juni 2021 dan ook op goede gronden vastgesteld op 38,21%.
6. Omdat verweerder pas in beroep een volledige onderbouwing heeft gegeven voor de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, luidt de conclusie dat dit besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, zodat dit besluit in zoverre in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit leidt ertoe dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, maar laat de rechtsgevolgen ervan met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand omdat verweerder wel op goede gronden heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres met ingang van 14 juni 2021 38,21% is.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2023.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.