ECLI:NL:RBROT:2023:12992

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
FT RK 23/652
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot faillietverklaring wegens onvoldoende bewijs van vorderingsrecht

Op 28 december 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementsprocedure waarbij verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.S.J.H. van den Bronk, verzocht om de faillietverklaring van verweerder, bijgestaan door mr. R.M.T. van den Bosch. Verzoeker stelde dat hij een opeisbare vordering had op verweerder, die niet werd betaald, en dat verweerder in een toestand verkeerde van te hebben opgehouden te betalen. Verweerder betwistte de vordering en voerde aan dat er geen overeenkomst was tussen hem en verzoeker, en dat hij zich voorwaardelijk beroept op verrekening van een eigen vordering op verzoeker.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op 21 november 2023 een verzoekschrift heeft ingediend, waarop verweerder op 15 december 2023 heeft gereageerd. Tijdens de zitting op 19 december 2023 zijn beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat verzoeker niet summierlijk heeft aangetoond dat hij een vordering op verweerder heeft, omdat er geen bewijs was van een mondelinge overeenkomst die de betaling van € 16.500,00 door verweerder aan verzoeker zou rechtvaardigen. Hierdoor kon de rechtbank niet concluderen dat verzoeker recht had op faillietverklaring van verweerder.

De rechtbank heeft het verzoek tot faillietverklaring afgewezen en verzoeker veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 1.196,-. De beschikking is gegeven door mr. B.A. Cnossen, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Hulsegge, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Rekestnummer: [Rekestnummer]
BESCHIKKING op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [address] ,
verzoeker,
advocaat: mr. A.S.J.H. van den Bronk,
strekkende tot faillietverklaring van:
[verweerder],
wonende te Ridderkerk,
verweerder,
advocaat: mr. R.M.T. van den Bosch.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 21 november 2023 een verzoekschrift met bijlagen 1 tot en met 30 bij de rechtbank ingediend, strekkende tot het uitspreken van het faillissement van verweerder.
Verweerder heeft op 15 december 2023 een verweerschrift met bijlagen 1 tot en met 21 ingediend.
Verzoeker heeft bij e-mailbericht van 18 december 2023 aanvullende bijlagen 31 tot en met 35 ingediend.
Verweerder heeft bij brief van 18 december 2023 aanvullende bijlagen 22 tot en met 24 ingediend.
Verzoeker, bijgestaan door mr. A.S.J.H. van den Bronk, en verweerder, bijgestaan door mr. B.J. van Egmond, zijn op 19 december 2023 in raadkamer gehoord.
De advocaten hebben allebei spreekaantekeningen voorgedragen die zij hebben overgelegd.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De standpunten

Standpunt verzoeker
Verzoeker verzoekt de rechtbank het faillissement van verweerder uit te spreken, omdat verzoeker een opeisbare vordering op verweerder heeft die niet betaald wordt. Daarnaast laat verweerder ook vorderingen van Stichting Administratiekantoor Tofam (hierna: Tofam) onbetaald en verkeert hij in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen.
Ter toelichting hierop heeft verzoeker – samengevat en voor zover voor de beoordeling relevant – het navolgende gesteld.
Verweerder heeft in 2017 op basis van mondelinge afspraken het bedrag van € 33.000,00 aan een derde uitgeleend. De derde zou volgens de overeenkomst niet alleen het geleende bedrag aan verweerder terugbetalen, maar ook een vergoeding van € 33.000,00 in geld dan wel in aandelen aan verweerder voldoen. Verzoeker heeft zich mondeling borg gesteld voor de terugbetaling van de lening. Volgens de mondeling tussen partijen overeengekomen afspraken zou verzoeker daarvoor € 16.500,00 van verweerder ontvangen nadat verweerder de vergoeding van € 33.000,00 in geld dan wel in aandelen van de derde zou hebben ontvangen.
De derde heeft het bedrag van de geldlening aan verweerder terugbetaald en de derde heeft ook de vergoeding (in aandelen) aan verweerder voldaan. Maar verweerder voldoet het bedrag van € 16.500,00 niet aan verzoeker als vergoeding voor diens persoonlijke borgstelling, ondanks de aanmaningen van verzoeker.
Er is sprake van pluraliteit want verweerder heeft ook schulden aan Tofam, van welke stichting verzoeker de enige bestuurder is. Verzoeker heeft jarenlang in opdracht van en ten behoeve van verweerder diverse werkzaamheden verricht. De betreffende vorderingen van in hoofdsom € 11.549,45 zijn gecedeerd aan Tofam. Verweerder betaalt Tofam ondanks aanmaningen niet.
Doordat verweerder de opeisbare vorderingen van zowel verzoeker als Tofam niet betaalt, verkeert verweerder in de toestand van te hebben opgehouden met betalen, aldus steeds verzoeker.
Standpunt verweerder
Verweerder voert verweer tegen het vorderingsrecht van verzoeker en betwist dat sprake is van pluraliteit en van de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Verweerder beroept zich voorwaardelijk op verrekening. Verweerder verzoekt de rechtbank het faillissementsverzoek af te wijzen en verzoeker te veroordelen in de proceskosten.
Ter toelichting hierop heeft verweerder – samengevat en voor zover voor de beoordeling relevant – het navolgende gesteld.
Elke juridische en feitelijke grondslag voor de door verzoeker gestelde vordering op verweerder ontbreekt. Verweerder sloot inderdaad een overeenkomst van geldlening met de derde en deze zou, naast de terugbetaling van de aan hem verstrekte gelden, een vergoeding aan verweerder voldoen door verweerder een pakket aandelen te verschaffen. Er is niet afgesproken, ook niet mondeling, dat verzoeker in verband met de lening borg zou staan en dat verweerder daarvoor aan verzoeker een vergoeding verschuldigd zou worden. Dat is niet overeengekomen en dat is niet gebeurd. Verweerder betwist het en verweerder heeft het altijd betwist.
Bovendien is er geen sprake van pluraliteit van schuldeisers. Verweerder betwist dat verzoeker in verweerders opdracht de door verzoeker opgesomde werkzaamheden verrichtte en dat verweerder in verband daarmee geldbedragen verschuldigd werd. Verweerder betwist dat eventuele vorderingen vanwege zulke werkzaamheden aan Tofam zijn gecedeerd. Verweerder stelt verder dat zulke eventuele vorderingen, ook als die gecedeerd zouden zijn, eigenlijk vorderingen van verzoeker zijn en niet als steunvorderingen bij de faillissementsaanvraag kunnen dienen.
Verweerder heeft van zijn kant een vordering op verzoeker en beroept zich voorwaardelijk op verrekening. De kantonrechter van de rechtbank Rotterdam veroordeelde verzoeker bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 20 januari 2023 om een geldbedrag aan Rowood Holding B.V. (hierna: Rowood) te betalen. Het uit hoofde van het vonnis te betalen bedrag beloopt inmiddels ruim € 21.000,00. Rowood heeft deze vordering aan verweerder overgedragen. Mocht verzoeker vorderingen op verweerder hebben, dan beroept verweerder zich op verrekening, aldus steeds verweerder.

3.De beoordeling

Bevoegdheid
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd dit faillissementsverzoek te behandelen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerder in Nederland ligt.
Beoordelingskader
Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen, indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers, terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.
Niet summierlijk gebleken van een vorderingsrecht
Tijdens de behandeling van het faillissementsverzoek had na een kort, eenvoudig onderzoek van het vorderingsrecht van verzoeker moeten blijken. Dat is niet het geval, zodat van het vorderingsrecht van verzoeker niet summierlijk is gebleken.
Verzoeker heeft gesteld dat hij een vordering heeft op verweerder uit hoofde van een mondeling gesloten overeenkomst. Verweerder daarentegen heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een overeenkomst tussen verweerder en verzoeker. Nu verzoeker zich op een mondeling gesloten overeenkomst beroept en geen stukken heeft overgelegd waaruit summierlijk volgt dat verzoeker en verweerder de betaling van € 16.500,00 door verweerder aan verzoeker zijn overeengekomen, kan de rechtbank in deze procedure niet vaststellen dat verzoeker terecht aanspraak maakt op betaling van € 16.500,00. Verzoeker is er daarom onvoldoende in geslaagd aan te tonen dat de betwisting van deze vordering door verweerder aanstonds verworpen dient te worden.
Op basis van summierlijk onderzoek kan thans niet worden geconcludeerd dat de betwisting van verweerder in een bodemprocedure zonder redelijke kans van slagen is. Voor nader onderzoek naar de feiten en de juridische betekenis is in een faillissementsprocedure geen ruimte. Dit maakt dat de rechtbank op dit moment niet kan uitgaan van het vorderingsrecht van verzoeker, zodat het verzoek tot faillietverklaring reeds op die grond zal worden afgewezen.
Aan de beoordeling van hetgeen over en weer is aangevoerd ten aanzien van pluraliteit en de faillissementstoestand komt de rechtbank in verband met het voorgaande niet toe.
Proceskosten
De rechtbank zal verzoeker bij deze stand van zaken in de proceskosten veroordelen. Hoewel in een verzoekschrift tot faillietverklaring vorderingen met hun waarde moeten worden vermeld, betreft een faillietverklaring een zaak van onbepaalde waarde. De advocaat van verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de mondelinge behandeling bijgewoond. De proceskosten zullen dan ook worden vastgesteld op 2 punten maal tarief II in eerste aanleg = € 1.196,- (overeenkomstig het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven).

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring;
- veroordeelt verzoeker in de proceskosten aan de zijde van verweerder, bepaald op € 1.196,- aan salaris voor de advocaat.
Deze beschikking is op 28 december 2023 gegeven door mr. B.A. Cnossen, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Hulsegge, griffier. [1]
De griffier is buiten staat deze
beschikking mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.