ECLI:NL:RBROT:2023:12987

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 december 2023
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
10365180 CV EXPL 23-6026
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van overeenkomst wegens misleidende handelspraktijk in renovatiezaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft de kantonrechter op 29 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [bedrijf A] en [persoon B] c.s. over een overeenkomst voor de renovatie van een badkamer. [bedrijf A] eiste betaling van € 6.001,48 voor de werkzaamheden, terwijl [persoon B] c.s. zich op het standpunt stelde dat de totale kosten voor de werkzaamheden slechts € 2.000,- zouden bedragen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen voorafgaande communicatie heeft plaatsgevonden over de prijs van de renovatie, wat heeft geleid tot het beroep op vernietiging van de overeenkomst door [persoon B]. De rechter oordeelde dat de overeenkomst voor het meerwerk in strijd was met artikel 6:193d lid 3 BW, dat vereist dat essentiële informatie, zoals de prijs, voorafgaand aan de overeenkomst moet worden gecommuniceerd. Hierdoor werd de overeenkomst vernietigd, wat betekende dat [persoon B] niet verplicht was om voor het meerwerk te betalen. Wel werd [persoon B] veroordeeld tot betaling van € 1.200,- voor de eerder afgesproken werkzaamheden aan het leidingwerk, evenals een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 180,-. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. In reconventie werd de vordering van [persoon B] afgewezen, omdat de overeenkomst voor de renovatie was vernietigd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10365180 CV EXPL 23-6026
datum uitspraak: 29 december 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon A] handelend onder de naam [bedrijf A] ,
woonplaats: [woonplaats 1] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. P. Thole,
tegen:

1.[persoon B] ,

2.
[persoon C] ,
woonplaats: [woonplaats 2] ,
gedaagden in conventie,
gedaagde 1 tevens eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. T. van den Heuvel.
De partijen worden ‘ [bedrijf A] ’ en ‘ [persoon B] ’ en ‘ [persoon C] ’ genoemd. Gedaagden worden gezamenlijk ‘ [persoon B] c.s.’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 21 februari 2023, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie, met bijlagen;
  • het antwoord in reconventie, met bijlagen;
  • de brief van 21 september 2023, met bijlage.
1.2.
Op 21 september 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig [bedrijf A] met de gemachtigde en [persoon B] met de gemachtigde.

2.Het geschil in conventie

2.1.
[bedrijf A] eist samengevat:
  • [persoon B] c.s. te veroordelen aan hem te betalen € 6.001,48 met rente;
  • [persoon B] c.s. te veroordelen aan hem te betalen € 675,07 ten aanzien van buitengerechtelijke incassokosten;
  • [persoon B] c.s. te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
[persoon B] c.s. is het niet eens met de eis en voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover van belang - worden ingegaan.

3.Het geschil in reconventie

3.1.
[persoon B] eist samengevat:
  • primair: [bedrijf A] te veroordelen aan hem te betalen € 14.737,80 met rente;
  • subsidiair: volledige en correcte nakoming van de aanneemovereenkomst van de renovatie van de badkamer door [bedrijf A] , binnen twee weken na betekening van het vonnis op straffe van een dwangsom;
  • [bedrijf A] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[bedrijf A] is het niet eens met de eis en voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover van belang - worden ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
Afwijzing vordering [persoon C]
4.1.
De vordering ten aanzien van [persoon C] wordt afgewezen. Door [persoon C] wordt betwist dat met haar een overeenkomst is aangegaan. [bedrijf A] heeft dit vorderingsrecht niet toegelicht of nader onderbouwd, zodat aan zijn stelling voorbij wordt gegaan.
Waar gaat de zaak over?
4.2.
Tussen [bedrijf A] en [persoon B] is op 28 maart 2022 een overeenkomst tot stand gekomen. Partijen hebben afgesproken dat [bedrijf A] het leidingwerk in de badkamer van [persoon B] zou aanpassen. [bedrijf A] zou daarvoor een uurtarief rekenen van € 40,- inclusief BTW per uur. [bedrijf A] zou ook voor materiaal zorgen. De kosten waren begroot op € 350,- à € 400,-.
4.3.
[bedrijf A] stelt dat partijen de overeenkomst mondeling hebben uitgebreid. [bedrijf A] zou niet alleen het leidingwerk aanpassen, maar ook de hele badkamer renoveren. Afspraak was dat [bedrijf A] de materiaalkosten voor zijn rekening zou nemen en dat [bedrijf A] voor de renovatie van de badkamer € 40,- per uur zou rekenen. In totaal moet [persoon B] aan [bedrijf A] € 6.001,48 inclusief btw betalen.
4.4.
[persoon B] stelt zich op het standpunt dat partijen voor de totale werkzaamheden (leidingwerk en de renovatie) € 2.000,- hebben afgesproken en € 300,- à € 400,- voor materiaalkosten.
Wat hebben partijen afgesproken?
4.5.
Uit de stukken blijkt dat [bedrijf A] aanvankelijk alleen het leidingwerk zou aanpassen (productie 3, whatsappbericht). Uit het whatsappbericht blijkt verder dat voor die werkzaamheden een uurtarief van € 40,- per uur is afgesproken. De richtprijs van € 2.000,- die aanvankelijk door [bedrijf A] is afgegeven zag op het aanpassen van het leidingwerk. Daarna hebben partijen nieuwe afspraken gemaakt over renovatie van de badkamer. [persoon B] mocht er gelet op die nieuwe afspraken niet vanuit gaan dat die richtprijs van € 2.000,- nog steeds van toepassing was. [persoon B] had moeten begrijpen dat bij uitvoering van het meerwerk (de renovatie van de badkamer) er een noodzaak was voor het berekenen van een prijsverhoging. Het door hem gedane beroep op artikel 7:755 BW slaagt daarom niet.
Vernietiging overeenkomst
4.6.
[persoon B] doet een beroep op vernietiging van de overeenkomst ten aanzien van het meerwerk (de renovatie van de badkamer). Dat beroep slaagt en zal hierna worden toegelicht.
4.7.
[persoon B] doet een beroep op het leerstuk van de oneerlijke handelspraktijk dat is vastgelegd in boek 6 BW. Deze bepalingen zijn van toepassing op overeenkomsten tussen handelaren en consumenten. [persoon B] is een consument en [bedrijf A] is een handelaar. De bepalingen van de oneerlijke handelspraktijk zijn ook van toepassing op renovatie van een badkamer (artikel 6:230h lid 2 BW sluit de toepasselijkheid van die bepalingen niet uit).
Juridisch kader
4.8.
Als een handelaar een handelspraktijk verricht die oneerlijk is, handelt hij onrechtmatig ten opzichte van een consument. Een handelspraktijk is onder meer oneerlijk, als sprake is van een misleidende handelspraktijk (artikel 6:193b lid 3 sub a BW). Volgens artikel 6:193d lid 3 BW is van een misleidende handelspraktijk onder meer sprake als essentiële informatie verborgen wordt gehouden. De prijs van het meerwerk is volgens artikel 6:193e onder c BW als essentiële informatie aan te merken.
Conclusie
4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat de overeenkomst voor het meerwerk (de renovatie van de badkamer) in strijd met de bepaling van artikel 6:193d lid 3 BW tot stand is gekomen. Dat voor het meerwerk een prijs is overeengekomen wordt door [persoon B] betwist en blijkt niet uit de in het geding gebrachte stukken. [bedrijf A] heeft dit standpunt onvoldoende onderbouwd. Hij volstaat met de enkele stelling dat [persoon B] voor de werkzaamheden in het kader van de renovatie ook € 40,- uur per uur moet betalen, maar heeft niet toegelicht wanneer partijen dit zijn overeengekomen, hoe dit precies is gegaan en waaruit dat blijkt. Er is door [bedrijf A] niet vooraf gecommuniceerd over de prijs van de renovatie van de badkamer, althans dat is niet gebleken. Het beroep op vernietiging van de overeenkomst slaagt daarom. Dat betekent dat de overeenkomst voor de renovatie als vernietigd moet worden beschouwd. Het gevolg daarvan is dat voor het meerwerk niet hoeft te worden betaald. Het is mogelijk dat [persoon B] aan [bedrijf A] nog een (waarde)vergoeding is verschuldigd, omdat [bedrijf A] onverschuldigd heeft geleverd, maar [bedrijf A] heeft dat niet gesteld.
4.10.
[persoon B] heeft niet betwist dat het leidingwerk in zijn badkamer is aangepast. Partijen hebben daarvoor een bedrag van € 2.000,- afgesproken. [persoon B] heeft aan [bedrijf A] € 800,- betaald. [persoon B] heeft niet gesteld dat sprake is van een gebrek in het door [bedrijf A] aangepaste leidingwerk zoals oorspronkelijk overeengekomen (de eerste overeenkomst). [persoon B] verwijst voor de gebreken slechts naar het rapport van Top Expertise van 11 september 2023, maar daarin wordt geen onderscheid gemaakt tussen de eerste en latere overeenkomst. Een beroep op opschorting slaagt daarom niet. [persoon B] wordt veroordeeld aan [bedrijf A] te betalen € 1.200,-. De wettelijke rente over dat bedrag wordt toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, omdat [bedrijf A] niet heeft gesteld waarom [persoon B] vanaf een eerder moment in verzuim is met betaling.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.11.
Als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt € 180,- toegewezen. Aan alle voorwaarden om een vergoeding voor deze kosten te krijgen is voldaan (artikel 6:96 BW). Wel zijn de buitengerechtelijke incassokosten alleen berekend over het bedrag dat is toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten wordt toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).
In reconventie
4.13.
[persoon B] stelt dat [bedrijf A] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst. [bedrijf A] heeft volgens hem de overeengekomen werkzaamheden niet deugdelijk uitgevoerd.
4.14.
Omdat de overeenkomst vernietigd is ten aanzien van de renovatie van de badkamer komt de kantonrechter niet toe aan bespreking van de door [persoon B] aangevoerde gebreken. [persoon B] heeft niet gesteld dat er gebreken zijn in het door [bedrijf A] aangepaste leidingwerk (de oorspronkelijke overeenkomst). Zowel de primaire als de subsidiaire vordering in reconventie wordt daarom afgewezen.
In conventie en reconventie
Proceskosten
4.15.
Partijen krijgen in conventie en reconventie over en weer (on)gelijk. De kantonrechter ziet daarom aanleiding de proceskosten te compenseren. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
5.1.
wijst de vordering ten aanzien van [persoon C] af;
5.2.
veroordeelt [persoon B] om aan [bedrijf A] te betalen € 1.380,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 21 februari 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst al het andere af;
In reconventie
5.5.
wijst de vordering af;
5.6.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
47636