ECLI:NL:RBROT:2023:12971

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
10/128855-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging zware mishandeling en vernieling met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 november 2023 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en vernieling. De verdachte heeft beide feiten bekend. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 730 dagen, waarvan 284 dagen voorwaardelijk, met diverse bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 22 mei 2022 in Rotterdam met een mes op de aangever is afgestormd en hem heeft gestoken, wat leidde tot een verwonding aan de elleboog. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging doodslag, maar wel aan poging zware mishandeling. De verdachte werd vrijgesproken van de poging doodslag en de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar werd wel veroordeeld voor de poging zware mishandeling en de vernieling van een portiekdeur. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en diverse bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen van € 2.247,21, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/128855-22
Datum uitspraak: 14 november 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren in [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres01],
raadsman mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 november 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Blanken heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de primair onder 1 ten laste gelegde poging doodslag en de onder 2 ten laste gelegde vernieling;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 730 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 284 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, een contactverbod met [slachtoffer01], inspannen voor dagbesteding en meewerken aan middelencontrole.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
De officier van justitie moet niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging wegens handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De handelingen en gedragingen die aan verdachte worden verweten, kunnen ook aan de aangever worden verweten, terwijl aangever kennelijk niet voor ditzelfde feit is vervolgd.
4.2.
Beoordeling
Allereerst stelt de rechtbank vast dat niet duidelijk is of de vervolging van aangever niet heeft plaatsgevonden of alsnog zal plaatsvinden. Daarnaast geldt dat in artikel 167, eerste lid, Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Dit kan alleen op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde (waaronder het gelijkheidsbeginsel) om de reden dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
De verdediging heeft onvoldoende onderbouwd dat hiervan sprake is, de enkele stelling dat de aangever van hetzelfde feit wordt verdacht is daartoe onvoldoende.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering feit 1 primair en subsidiair
5.1.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De poging doodslag, zoals primair onder 1 ten laste gelegd, kan worden bewezen. Verdachte is met een groot vleesmes in zijn hand op aangever afgerend en riep daarbij meerdere malen ‘ik ga je doodmaken’. De portiekdeur die als letterlijke scheiding fungeerde tussen verdachte en aangever, heeft verdachte met geweld opengetrapt. Vervolgens heeft hij aangever met kracht gestoken. Dat valt op te maken uit de
FARR-verklaring, waarin is opgenomen dat er zes hechtingen nodig waren om de wond te sluiten. Gelet op deze handelingen heeft de verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet op de dood van aangever gehad. Hij heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever door zijn handelen het leven zou laten.
5.1.2.
Beoordeling
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag dan wel aan zware mishandeling, zodat vrijspraak dient te volgen van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op basis van de verklaringen in het dossier is onduidelijk gebleven of er sprake is geweest van één of meerdere steekbewegingen en in welke richting de verdachte deze steekbewegingen heeft gemaakt. De rechtbank stelt vast dat de verdachte aangever met een mes heeft geraakt en daarmee een wond heeft veroorzaakt aan de elleboog van aangever. Om te kunnen spreken van een bewezenverklaring van een poging doodslag moet er minst genomen sprake zijn geweest van een begin van uitvoering, dus van handelingen die gericht zijn op de dood of die de aanmerkelijke kans daarop in het leven roepen. Dergelijke handelingen kan de rechtbank niet afleiden uit alleen een steek- of snijwond aan de elleboog, nu niet vaststaat in welke richting en hoe vaak de verdachte heeft gestoken.
Uit de FARR-verklaring volgt dat de wond op de elleboog van aangever naar verwachting met twee weken hersteld zal zijn en geen operatieve ingreep vereist is. Dit letsel kan niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
5.2.
Bewijswaardering feit 1 meer subsidiair
De rechtbank merkt het handelen van de verdachte aan als poging tot zware mishandeling. In de arm liggen dicht onder de huid onder andere pezen en spieren. Beschadiging daarvan als gevolg van messtek(en) kan zonder meer leiden tot een langdurig herstel (in elk geval langer dan zes weken). De kans op zwaar lichamelijk letsel is bij het steken met een mes in de richting van het lichaam dan ook aanmerkelijk.
5.3.
Conclusie
Het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Wettig en overtuigend bewezen is de onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling. De onder 2 ten laste gelegde vernieling is door de verdachte bekend, zodat dit feit zonder nadere bespreking bewezen wordt verklaard.
5.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Feit 1 meer subsidiair
hij op 22 mei 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet , met een mes,
, een of meer stekende en/of snijdende bewegingen heeft gemaakt
in de richting van die [slachtoffer01] en daarbij die [slachtoffer01] in de elleboog en de
hand, heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op 22 mei 2022 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een
ruit in een portiekdeur, , die aan een ander toebehoorde heeft vernield, ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

6.1
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
Feit 1 meer subsidiair
poging tot zware mishandeling;
Feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
6.2
Feit 1 meer subsidiair: noodweer- dan wel noodweerexcesverweer
Het standpunt van de verdediging
Nadat de portiekdeur werd geopend kreeg verdachte direct een klap op zijn hoofd. Dat moet het moment zijn geweest waarop de snijwond in zijn hoofd is ontstaan. Aangever had ook een mes vast. Dat daarop gereageerd werd door de verdachte is vanzelfsprekend, en levert een klassiek geval van noodweer op binnen de grenzen van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De verdachte kreeg een klap op zijn hoofd, waarop hij een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van aangever. Door een belaging met een mes in het verleden was er bij de verdachte ook sprake van een hevige gemoedsbeweging, waardoor hij mogelijk buiten de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft gehandeld.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de verdediging onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding. De verdachte heeft bij zijn eerste verhoor waarin hij inhoudelijk verklaart, niet gezegd dat aangever ook een mes bij zich zou hebben. Hij heeft zelfs tot twee keer toe expliciet verklaard dat aangever géén mes bij zich had. Pas later heeft de verdachte naar voren gebracht dat (hij dacht dat) de aangever een mes droeg. Hoewel er op de plaats delict twee messen zijn aangetroffen, kan de rechtbank op basis van de verklaringen in het dossier niet vaststellen dat het tweede mes door de aangever is meegebracht en de verklaring van de verdachte kort na het incident wijzen op het tegendeel. De verweren worden dan ook verworpen.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling door op klaarlichte dag op zijn buurman af te lopen, de portiekdeur in te trappen en hem met een mes in zijn elleboog te steken. Zijn handelen heeft niet alleen geleid tot letsel bij aangever, die daar nog steeds de psychische gevolgen van ondervindt en een litteken heeft overgehouden, maar heeft ook gevoelens van angst opgeroepen bij de andere bewoners in de straat.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 augustus 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet recent voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
8.3.2.
Rapportages
Het Pieter Baan Centrum heeft een Pro Justitia rapportage opgesteld over de verdachte, gedateerd 10 juli 2023. Dit rapport houdt het volgende in.
Er is bij betrokkene sprake van een paranoïde psychotisch toestandsbeeld, dat in ernst leek toe te nemen gedurende de observatieperiode. Er worden paranoïde wanen en betrekkingswanen gezien en is sprake van een continue angst voor liquidaties van zichzelf en zijn familie vanuit het criminele milieu. Ondanks gebrek aan zicht op de aard en omvang van eventuele bedreigingen, waren zijn ideeën dermate verregaand dat - zelfs al zou sprake zijn van reële dreiging - er geen twijfel is dat er (tevens) sprake is van een psychotische stoornis. Omdat de pathologische achtergrond van de psychotische stoornis op dit moment niet duidelijk is geworden, wordt dit toestandsbeeld geclassificeerd als ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis.
Daarnaast is sprake van stoornissen in middelengebruik, van zowel alcohol, cocaïne als lachgas, in langdurige gedwongen remissie sinds detentie, en
kan geen uitspraak worden gedaan over de eventuele aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis of hersenschade door langdurig middelengebruik. De toekomst moet uitwijzen of er sprake is van een zich ontwikkelende waanstoornis.
Of en zo ja in welke mate er sprake was van psychotische problemen ten tijde van het ten
laste gelegde, kan op basis van de beschikbare strafstukken niet goed worden bepaald.
Al met al kan niet worden onderbouwd of en hoe een psychotische gedachtegang, of op
indirecte wijze de angst, oordeels- en kritiekstoornissen en stress als gevolg van de
psychotische stoornis, van invloed zijn geweest op betrokkenes keuzevrijheid. Derhalve
onthoudt het onderzoekend team zich van het doen van een uitspraak over de vraag naar de
toerekeningsvatbaarheid.
De reclassering heeft op 8 augustus 2023 een advies geschreven aansluitend op de rapportage van het Pieter Baan Centrum. Op 19 oktober 2023 is daarnaast een rapport opgesteld waarin het verloop tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis uiteen wordt gezet. Dit rapport houdt het volgende in. De behandeling bij Fivoor is gestart op 5 oktober 2023. Tot op heden komt hij zijn meldplichtafspraken na en is hij negatief tijdens middelencontroles. Daarnaast is een traject bij Homerun gestart ten behoeve van praktische ondersteuning. Betrokkene laat een gemotiveerde houding tot gedragsverandering zien. De Reclassering adviseert om de in het kader van de schorsing opgelegde bijzondere voorwaarden te handhaven om te bezien hoe dit zich op langere termijn verder zal gaan ontwikkelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.In beslag genomen voorwerpen

De in beslag genomen messen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang. De messen zijn bij gelegenheid van het onderzoek van het feit waarvan de verdachte werd verdacht aangetroffen en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.

10.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij01] ter zake van de onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.586,71 aan materiële schade en een vergoeding van € 4.000,- aan immateriële schade.
10.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij voldoende onderbouwd is en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
10.2.
Standpunt verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding, nu de vordering erg laat is ingediend. Er is subsidiair sprake van eigen schuld zoals bedoeld in artikel 6:101 in het Burgerlijk Wetboek. Daarnaast heeft de aangever afstand van recht gedaan zoals bedoeld in artikel 6:160 Burgerlijk Wetboek, door aan te geven geen vordering in te dienen, zodat de vordering moet worden afgewezen. Voorts zijn de opgegeven kostenposten onduidelijk.
10.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde strafbare feite waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden, rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De gevorderde materiële schadevergoeding voor ‘verlies zelfredzaamheid’ is door de benadeelde partij niet onderbouwd en door de verdediging betwist. Nadere bewijslevering vergt aanhouding van de zaak en een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in dit onderdeel van de vordering.
Het resterende deel van de gevorderde vergoeding van materiële schade is voldoende onderbouwd en onvoldoende betwist door de verdediging, zodat de vordering voor dat deel zal worden toegewezen. Dit betreffen medische kosten en mobiliteitsschade.
De immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.500,-, zodat de vordering tot vergoeding van immateriële schade tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
Voor de onderdelen die zien op de in de toekomst te lijden schade, zal de vordering ook worden afgewezen, nu daarvoor geen grondslag bestaat.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 22 mei 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
10.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.247,21 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 45, 36f, 45, 57, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en onder 1 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 meer subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte,
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. Meldplicht bij reclassering (na afspraak)
De veroordeelde meldt zich bij Fivoor Reclassering op het adres Marconistraat 2, 3029 AK
Rotterdam. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en
zolang de reclassering dat nodig vindt. Binnen dit toezicht werkt de veroordeelde aan
bewustwording van de levensstijl en middelenproblematiek. Hiertoe volgt de veroordeelde
de begeleidingsmodule Stap voor Stap;
2. Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
De veroordeelde werkt zo nodig mee aan diagnostiek en laat zich behandelen door Fivoor
Forensische Polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft
voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van
medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan
de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor
crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de reclassering
dat nodig vindt en de veroordeelde daarmee instemt, kan de veroordeelde voor een time-out
worden opgenomen in een zorginstelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de
veroordeelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken. De justitiële instantie die
verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de
opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de
zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het
innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
3. Contactverbod
De veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met
[slachtoffer01], geboren op [geboortedatum02] te [geboorteplaats02], zolang het openbaar ministerie dit verbod
nodig vindt;
4. Dagbesteding
De veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald
werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het
voorkomen van delictgedrag;
5. Meewerken aan middelencontrole
De veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het
middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek
(blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde
wordt gecontroleerd;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 1 STK Mes (Omschrijving: [nummer01])
- 1 STK Mes (Omschrijving: [nummer02])
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in dat deel van de vordering dat ziet op de vergoeding van ‘verlies zelfredzaamheid’ voor een bedrag van € 750,- en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01], te betalen een bedrag van
€ 2.247,21 (zegge: tweeduizend tweehonderd en zevenenveertig euro en eenentwintig cent), bestaande uit € 747,21 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 2.247,21 (zegge: tweeduizend tweehonderd en zevenenveertigeuro en eenentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 2.247,21niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
32 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en U.D. Çolak, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.D. van der Veeke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 22 mei 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, met dat
opzet meermalen, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, een
of meer stekende en/of snijdende bewegingen heeft gemaakt in de richting van die
[slachtoffer01] en/of (daarbij) die [slachtoffer01] in de elleboog en/of de hand, althans de arm, in
elk geval het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 mei 2022 te Rotterdam aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel, te weten een of meer steekwonden en/of snijwonden in de hand
en/of de elleboog, althans de arm, in elk geval het lichaam, heeft toegebracht, met
dat opzet meermalen, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp,
een of meer stekende en/of snijdende bewegingen heeft gemaakt in de richting van
die [slachtoffer01] en/of (daarbij) die [slachtoffer01] in de elleboog en/of de hand, althans de arm,
in elk geval het lichaam heeft gestoken en/of gesneden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 mei 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet meermalen, met een mes, althans met een scherp en/of
puntig voorwerp, een of meer stekende en/of snijdende bewegingen heeft gemaakt
in de richting van die [slachtoffer01] en/of (daarbij) die [slachtoffer01] in de elleboog en/of de
hand, althans de arm, in elk geval het lichaam heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 22 mei 2022 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk (een
ruit in) een portiekdeur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer01]
, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd,
onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.