ECLI:NL:RBROT:2023:12958

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
10.115145.23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen en het aanwezig hebben van 400 kilo cocaïne met alternatieve verdediging van de verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in Albanië in 1981, die werd beschuldigd van het witwassen van geld en het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. De verdachte werd op 4 mei 2023 door de politie aangetroffen in een woning in Dordrecht, waar meer dan 400 kilo cocaïne en een geldbedrag van € 29.960,- werd aangetroffen. De verdachte heeft tijdens de rechtszitting een alternatieve verdediging gepresenteerd, waarin hij stelde dat hij als 'huisslaaf' werd vastgehouden en tegen zijn wil in de woning verbleef. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen objectieve aanknopingspunten zijn voor dit scenario, en dat de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht had over de aangetroffen verdovende middelen en het geldbedrag.

De officier van justitie had gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vijf jaar, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in het geheel en de persoonlijke omstandigheden. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat in zijn voordeel heeft meegewogen. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van het geldbedrag van € 29.960,- gelast, terwijl het bedrag van € 1.700,- voor de rechthebbende zal worden bewaard, aangezien de verdachte hiervan is vrijgesproken. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.115145.23
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Albanië) op [geboortedatum01] 1981,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI01] locatie [detentielocatie01] ,
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 oktober 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Aandewiel heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • partiële vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde geldbedrag van € 1.700,-;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van het aangetroffen geldbedrag van € 29.960,- en bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het aangetroffen geldbedrag van € 1.700,-.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van beide feiten vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de in het pand aangetroffen verdovende middelen en geldbedragen. De verdachte schetst een alternatief scenario waarbij hij slechts in de woning heeft verbleven omdat hij werd gebruikt als huisslaaf. Op de tweede dag van zijn verblijf in de woning heeft de verdachte een witte zak gezien. Hierdoor ontstond bij hem het vermoeden dat er sprake was van ongeoorloofde activiteiten, en wilde hij het huis verlaten. De aanwezigen hebben hem toen echter niet laten gaan. Hij is mishandeld en daarbij met een mes gestoken en zijn spullen, waaronder zijn paspoort, zijn afgepakt. Ze hebben gedreigd zijn familie in Albanië iets aan te doen als hij de woning zou verlaten.
4.1.2.
Beoordeling
Wetenschap en beschikkingsmacht
De verdachte is op 4 mei 2023 door de politie aangetroffen in de woning. In die woning was op dat moment ruim 400 kilo verdovende middelen aanwezig en in een keukenkastje is een geldbedrag aangetroffen van € 29.960,-.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen en het geldbedrag en dat hij over die goederen ook de beschikkingsmacht had.
De verdachte heeft gedurende drie maanden in de woning gewoond. Al op de tweede dag van zijn verblijf heeft hij op de zolder cocaïne gezien. De rechtbank stelt vast dat dit een aanzienlijke hoeveelheid moet zijn geweest. De verdachte heeft immers bij de politie hierover verklaard dat dit zoveel was dat ‘ze je gewoon van kant maken natuurlijk’. Uit deze verklaring blijkt zijn bewustzijn van de aanwezigheid van verdovende middelen in de woning.
Door het observatieteam is waargenomen dat de verdachte de deur opende op het moment dat er werd aangebeld. Tijdens de inval door de politie bleek ook dat de verdachte als enige in de woning aanwezig was. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij weg kon uit de woning. Desondanks heeft hij er al die maanden voor gekozen in de woning te blijven. Daarbij kon de verdachte zich vrij bewegen door alle kamers van de woning, inclusief de ruimtes waar de verdovende middelen en het geldbedrag lagen. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat de verdachte naast wetenschap ook beschikkingsmacht over de verdovende middelen en het geldbedrag heeft gehad.
Alternatief scenario
De rechtbank is van oordeel dat het alternatieve scenario dat de verdachte heeft geschetst niet aannemelijk is geworden, omdat er geen objectieve aanknopingspunten zijn die dit scenario ondersteunen.
4.1.3.
Conclusie
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, met uitzondering van het geldbedrag van €1.700,-. De rechtbank spreekt de verdachte hiervan partieel vrij. De onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zijn voor het overige wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
feit 1
hij op 4 mei 2023 te Dordrecht
tezamen en in vereniging met een ander,
in een woning aan de [adres01] ,
opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer
eenbrutogewicht
van400,4 kilogram, van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I;
feit 2
hij op 4 mei 2023, te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander
een contant geldbedrag van EUR 29.960,-
voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten, althans redelijkerwijs
moesten vermoeden dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
waren uit enig (eigen) misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten stonden, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1:
in vereniging opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2:
medeplegen van witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich in vereniging met een ander schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van ruim 400 kilo cocaïne en een geldbedrag van € 29.960,-. Door zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het drugscircuit en de vele daarmee gepaard gaande vormen van criminaliteit, waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Ook heeft de verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het gebruik van verdovende middelen, terwijl algemeen bekend is dat harddrugs zoals cocaïne zeer schadelijk zijn voor de gezondheid.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen. Door middel van witwassen worden de inkomsten uit misdrijven in het legale betalingsverkeer gebracht en wordt de zware criminaliteit gefaciliteerd. Dit vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële economisch verkeer ernstig aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 september 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en op de LOVS-oriëntatiepunten.
De rechtbank komt uit op een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. Daarbij speelt mee dat in de praktijk blijkt dat achter dergelijke hoeveelheden drugs veelal georganiseerde verbanden zitten. De rol die de verdachte speelt in het geheel is naar het zich laat aanzien relatief klein. Dat geeft aanleiding om de strafmaat ten opzichte van de eis te matigen.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 29.960,- verbeurd te verklaren en het in beslag genomen geldbedrag van € 1.700,- te bewaren voor de rechthebbende.
8.2.
Beoordeling
Het bedrag van € 29.960,- zal worden verbeurd verklaard. Het bewezen feit is met betrekking tot dit geldbedrag begaan. Het bedrag van € 1.700,- zal worden bewaard voor de rechthebbende, nu de verdachte ten aanzien hiervan wordt vrijgesproken.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor het bewezen verklaarde feit:
* € 29.960,-;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
* € 1.700,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H. Kroon, voorzitter,
en mr. A. Boer en mr. S.A. van Egmond, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.D. van der Veeke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 oktober 2023.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 4 mei 2023 te Dordrecht
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
in een woning aan de [adres01] ,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer brutogewicht 400,4 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 4 mei 2023, te Dordrecht tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen
een of meer voorwerpen, te weten een contant geldbedrag van EUR 29.960,- en/of
EUR 1.700,-,
voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs
moest(en) vermoeden dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig (eigen) misdrijf;