In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 oktober 2023 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1998 en ten tijde van het onderzoek gedetineerd. De verdachte was aanwezig op het haventerrein en werd verdacht van het in vereniging plegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne, zoals bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van het ten laste gelegde en een gevangenisstraf van 8 maanden, met een bijkomende vrijheidsbeperkende maatregel van 3 jaar. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de opzet van de verdachte op de voorbereiding van Opiumwetdelicten. De handelingen van de verdachte duiden weliswaar op een algemene criminele intentie, maar er was geen bewijs dat de verdachte verbonden was aan een partij verdovende middelen. De 14 kilo cocaïne die eerder was aangetroffen, was niet opgenomen in de tenlastelegging en er was geen bewijs dat de verdachte handelingen had verricht ten aanzien van deze container. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.