ECLI:NL:RBROT:2023:12954

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
10.240406.22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting na onvoldoende bewijs van dwang en inconsistenties in verklaringen

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1994 en feitelijk verblijvend op een onbekend adres, heeft de rechtbank Rotterdam op 20 juli 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van verkrachting van de aangeefster, mevrouw [slachtoffer01]. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en een gevangenisstraf van 24 maanden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaring van de aangeefster op zichzelf niet voldoende steun vond in ander bewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de aangeefster bekenden van elkaar zijn en eerder seksuele contacten hebben gehad. De verklaringen van beide partijen over de gebeurtenissen op 10 december 2020 waren tegenstrijdig. De aangeefster verklaarde dat de verdachte tegen haar wil in met zijn penis in haar mond en vagina was gegaan, terwijl de verdachte dit ontkende en stelde dat hij dacht dat hij in de vagina van de aangeefster zat. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende steun vonden in ander bewijs, zoals Snapchat-berichten, en dat er geen bewijs was van dwang. Daarom is de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde verkrachting. De benadeelde partij, mevrouw [slachtoffer01], heeft een schadevergoeding gevorderd, maar deze vordering is niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen bewezenverklaring was. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij op nihil begroot.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.240406.22
Datum uitspraak: 20 juli 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1994,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
feitelijk verblijvende op het adres [adres01] [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. R.J. Michielsen, advocaat te Hoogvliet Rotterdam

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 juli 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt verweten dat hij mevrouw [slachtoffer01] (hierna: de aangeefster) heeft verkracht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
Standpunt officier van justitie
Het ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen omdat de aangifte voldoende steun vindt in het Snapchatgesprek tussen de verdachte en de aangeefster.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken omdat de aangifte van de aangeefster niet betrouwbaar is. Haar verklaringen zijn inconsistent en te weinig specifiek. In het informatief gesprek zeden heeft de aangeefster het namelijk als datum van het incident consequent over 15 december 2022, terwijl zij het in de aangifte heeft over 10 december 2022. Verder heeft de aangeefster ontwijkende antwoorden gegeven waardoor de omstandigheden waaronder de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden onvoldoende concreet zijn gebleven.
Beoordeling
Feiten en omstandigheden
De verdachte en de aangeefster zijn bekenden van elkaar en hebben eerder seksuele contacten met elkaar gehad. Op grond van de verklaringen van de aangeefster en de verdachte staat vast dat de verdachte op 10 december 2020 naar het huis van de aangeefster is gegaan en zij daar wederom seks met elkaar hebben gehad. Na de seks is de verdachte vertrokken en hebben de aangeefster en de verdachte elkaar niet meer gezien.
De verklaringen van de aangeefster en de verdachte over wat er exact tijdens de seks is gebeurd, lopen uiteen. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte tegen haar wil in met zijn penis in haar mond en vagina is gegaan. De verdachte heeft ontkend dat hij zijn penis in de mond van de aangeefster heeft gedaan en dat zijn penis in de vagina van de aangeefster is geweest. Hij heeft verklaard dat hij dacht met zijn penis in de vagina van de aangeefster te zitten, maar dat dit kennelijk niet het geval is geweest omdat de aangeefster tijdens de seks zou hebben gezegd dat hij ‘er niet in zat’. Daarnaast heeft de verdachte ontkend dat hij de aangeefster tot seks heeft gedwongen.
Bewijs in zedenzaken
Zedenzaken laten zich vaak kenmerken door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de vermeende seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Getuigen van de gebeurtenis zijn er doorgaans niet. Als de dader een deel van de seksuele handelingen of omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden ontkent, zoals in deze zaak, leidt dat er in veel gevallen toe dat alleen de verklaringen van de aangeefster als wettig bewijs beschikbaar zijn. De rechtbank kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet alléén baseren op de verklaring van één getuige, zoals de verklaring van de aangeefster in deze zaak (artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering). Daarom mag de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen als de door een getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en er onvoldoende steun is in ander bewijsmateriaal uit een andere bron. Dit is het zogeheten bewijsminimum. Het hangt van de vastgestelde feiten en omstandigheden van het concrete geval af of er sprake is van voldoende steunbewijs.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
Anders dan de verdediging heeft bepleit, vindt de rechtbank de verklaringen van de aangeefster in beginsel betrouwbaar. Zowel in het informatieve gesprek als in haar aangifte heeft de aangeefster voldoende consistent en gedetailleerd verklaard over wat er op
10 december 2020 bij haar thuis is gebeurd en hoe de seksuele handelingen volgens haar zijn gegaan. Die verklaringen komen oprecht en authentiek over. Dat zij in haar aangifte de datum van het incident heeft verbeterd, maakt haar verklaringen nog niet onbetrouwbaar, omdat de verklaringen op voldoende essentiële punten overeenkomen. De verklaringen van de aangeefster zijn dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Seksueel binnendringen
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of er voldoende (steun)bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen van het seksueel binnendringen zoals door de aangeefster is verklaard en ten laste is gelegd. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. De verdachte heeft zelf bij de politie en op de zitting verklaard dat hij dacht dat zijn penis in de vagina van de aangeefster zat. Dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd, leidt de rechtbank af uit berichten die de verdachte nadien op Snapchat aan de aangeefster heeft gestuurd, inhoudende dat ze ‘droge seks’ hebben gehad en dat hij aannam dat de aangeefster ‘zijn lul ertussen wilde’. Op basis van het voorgaande en de verklaringen van de aangeefster zelf vindt de rechtbank bewezen dat de verdachte seksueel is binnengedrongen bij de aangeefster door met zijn penis in haar vagina te gaan.
Dwang
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de seksuele handelingen onder dwang zijn verricht. Artikel 242 Wetboek van Strafrecht vereist namelijk dat de aangeefster is gedwongen tot het ondergaan van het seksueel binnendringen door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid. De dwang moet van dien aard zijn geweest dat de aangeefster zich naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten, dan wel door toedoen van de verdachte in een zodanig bedreigende situatie is gebracht dat zij zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken. Het begrip dwang impliceert verder dat er sprake was van opzet bij de verdachte op het seksueel binnendringen van de aangeefster tegen haar wil.
Dat sprake is geweest van dwang door het voorbijgaan aan de (non-)verbale signalen van protesten van de aangeefster, zoals ten laste is gelegd, is alleen verklaard door de aangeefster. Nu de verdachte de dwang ontkent, dient de verklaring van de aangeefster op dit punt in voldoende mate te worden ondersteund door ander bewijsmateriaal. Dit steunbewijs kan volgens de officier van justitie eveneens worden gevonden in de berichten die nadien tussen de aangeefster en de verdachte via Snapchat zijn gewisseld.
Zo heeft de verdachte onder meer het bericht gestuurd: ‘
niet doen alsof ik je dood heb verkracht. Er is niks gebeurd. Was droge seks’. De aangeefster heeft vervolgens het bericht verstuurd dat ze de hele tijd nee heeft gezegd, waarna de verdachte het bericht heeft gestuurd:
‘als je op je buik gaat liggen voor me neem ik echt aan dat je mn lul ertusse wilt’.De aangeefster verstuurde daarna onder andere een bericht inhoudende ‘
Ja maar als ik daarvoor al zeg dat ik het niet wil tijdens ook. Dan is het toch gewoon nee dat het gewoon nee’.
De verklaring van aangeefster op het punt van de dwang vindt naar het oordeel van de rechtbank – anders dan de officier van justitie heeft bepleit – onvoldoende bevestiging in voornoemde berichten via Snapchat. De berichten roepen weliswaar vragen op over de gang van zaken op 10 december 2020, maar bevatten onvoldoende concrete feiten en omstandigheden om te kunnen vaststellen dat de aangeefster zich toen zodanig heeft verzet dat de verdachte moet hebben geweten dat zij geen seks met hem wilde hebben en dat hij aan haar protesten zou zijn voorbijgegaan. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de context van het Snapchatgesprek onduidelijk is gebleven, mede omdat zowel de aangeefster als de verdachte hebben verklaard ook andere berichten naar elkaar te hebben gestuurd over het incident, en dat voorts onduidelijk is gebleven of de screenshots die zich in het dossier bevinden de volledige weergave zijn van het gesprek tussen de aangeefster en de verdachte. Het uitblijven van een ontkenning of een gepaste reactie door de verdachte in een Snapchatgesprek op de opmerking van de aangeefster dat zij geen seks wilde, is onder deze omstandigheden in elk geval onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is geweest van dwang.
Uit het dossier en het onderzoek op de zitting zijn verder geen relevante aanknopingspunten uit een andere bron naar voren gekomen die kunnen bijdragen aan het bewijs. Hierdoor is de verklaring van aangeefster op dit punt op zichzelf blijven staan en kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van dwang. De verdachte zal dan ook van de ten laste gelegde verkrachting worden vrijgesproken.Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer01] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 238,22 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
5.1.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt en aan de verdachte dus geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
5.2.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

6.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.I. Kernkamp-Maathuis, voorzitter,
en mr. L. Amperse en mr. E.M. Rocha, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.D. van der Veeke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 december 2020 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid, [slachtoffer01] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of
meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer01] ,
hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [slachtoffer01] gebracht en/of
geduwd en/of bewogen
bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of
die andere feitelijkheid uit het voorbij gaan aan de verbale en/of non-verbale
signalen van protest/weerstand van die [slachtoffer01] .